ECLI:NL:TGZCTG:2025:30 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2433
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:30 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-03-2025 |
Datum publicatie: | 12-03-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2433 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | . |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2433 van
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., huisarts, werkzaam in B., verweerder in beide instanties,
hierna: de huisarts, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema MBA, verbonden aan VvAA Legal
te Utrecht.
1. Procesverloop
Klaagster heeft op 16 januari 2024 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een
klacht ingediend tegen de huisarts. De voorzitter van dat college heeft bij beslissing
van 12 april 2024, onder nummer Z2024/6812, klaagster in haar klacht kennelijk niet
ontvankelijk verklaard. Klaagster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De
huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend en heeft daarbij incidenteel
beroep ingesteld. Klaagster heeft hierop gereageerd met een verweerschrift in het
incidenteel beroep. De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het
Centraal Tuchtcollege van 27 januari 2025. De huisarts was daar aanwezig en werd bijgestaan
door mr. A.W. Hielkema MBA, voornoemd. De huisarts heeft zijn standpunt verder toegelicht.
Klaagster is met bericht van verhindering niet op de zitting verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“2. DE OVERWEGINGEN
De klacht
2.1 Klaagster was in B. ingeschreven bij een huisartsenpraktijk, waarvan de praktijkeigenaar
in 2022 met pensioen ging. De betreffende huisarts heeft de praktijk verkocht aan
een andere praktijk in B., huisartsenpraktijk D.. Klaagster werd hierdoor patiënt
bij deze laatste praktijk. Aangezien deze praktijk verder bij haar huis vandaan gevestigd
is, wilde klaagster zich inschrijven bij huisartsenpraktijk E. die dichterbij is.
Verweerder is een van de vier huisartsen bij prakrijk E.. Klaagster mailde met deze
praktijk en begreep van een assistente dat ze werd ingeschreven op de wachtlijst en
dat er een kennismakingsgesprek met een van de huisartsen zou volgen. Vervolgens hoorde
ze dat de afspraak geannuleerd werd en ze van de wachtlijst was verwijderd. Er bleek
sprake te zijn van een afspraak onder B.-se huisartsenpraktijken inhoudende dat er
in principe geen patiënten worden ingeschreven die al een huisarts in B. hebben. Omdat
klaagster door de verkoop van de praktijk als patiënte bij praktijk D. was ingeschreven,
werd ervan uitgegaan dat ze nog steeds een huisarts in B. had. Klaagster was het hier
niet mee eens en bleef verzoeken om ingeschreven te worden bij praktijk E. In een
mail van een assistente van praktijk D. staat dat huisarts F. van die praktijk gesproken
zou hebben met verweerder. Verweerder zou niet bereid zijn geweest klaagster als patiënt
in te schrijven. Klaagster vindt dat de weigering van verweerder om haar als patiënt
aan te nemen onredelijk is. Ook is dit beleid volgens klaagster wettelijk niet toegestaan.
Standpunt van verweerder
2.2 Verweerder betreurt het dat klaagster het als onredelijk ervaart dat zij
niet als patiënt kan worden ingeschreven in zijn praktijk. Het aannamebeleid waar
dit uit voortvloeit, is echter noodzakelijk gezien de beperkte beschikbaarheid van
huisartsenzorg in B.. Aangezien klaagster nog steeds een huisarts in B. heeft, komt
zij volgens het beleid in B. niet in aanmerking voor overname bij de praktijk van
verweerder. Verweerder ontkent verder degene te zijn met wie huisarts F. heeft gesproken.
Hij heeft geen contact gehad met deze huisarts over klaagster noch met klaagster zelf.
De klacht is daardoor ook niet op zijn persoonlijk handelen gericht. Volgens verweerder
is klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.
Overwegingen voorzitter
2.3 De klacht is feitelijk gericht tegen het aannamebeleid van de huisartsen
in B.. Klaagster is van mening dat dit beleid niet is toegestaan en in haar persoonlijke
situatie heel ongelukkig uitpakt. De reden waarom klaagster verweerder aanklaagt,
is dat er volgens de assistente van praktijk D. telefonisch contact zou zijn geweest
tussen huisarts F. van praktijk D. en verweerder, wat verweerder overigens ontkent.
Verweerder zou tijdens het gestelde telefonisch contact – verwijzend naar het bewuste
aannamebeleid – geweigerd hebben om klaagster als patiënt over te nemen. De vraag
is of het voorgaande voldoende is om klaagster ontvankelijk te achten in haar klacht
tegen verweerder. De voorzitter stelt vast dat er geen contact is geweest tussen klaagster
en verweerder en is van oordeel dat er geen behandelrelatie tussen klaagster en verweerder
is ontstaan. Dat klaagster wel een inschrijfformulier heeft ingevuld omdat zij op
de wachtlijst van de praktijk E. wilde komen, maakt dit niet anders. Er is ook geen
sprake van andere omstandigheden die klaagster ontvankelijk zouden kunnen maken in
haar klacht. Zelfs als vastgesteld zou kunnen worden dat er contact is geweest tussen
verweerder en huisarts F. van praktijk D. over inschrijving van klaagster, dan is
nog steeds geen sprake van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk
beroepsbeoefenaar betaamt. Immers, verweerder heeft zich als een van de praktijkhouders
van praktijk E. enkel geconformeerd aan het aannamebeleid van de huisartsen in B..
De voorzitter is van oordeel dat dit betekent dat klaagster niet-ontvankelijk is in
haar klacht tegen verweerder.”
3. Beoordeling van het principaal beroep en het incidenteel beroep
Standpunten van partijen
3.1 Klaagster verwijt de huisarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat
hij haar niet als patiënt in zijn huisartsenpraktijk heeft willen inschrijven. Zij
is het niet eens met de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege
dat zij in haar klacht niet-ontvankelijk is. Klaagster verzoekt het Centraal Tuchtcollege
de klacht alsnog inhoudelijk te beoordelen en deze gegrond te verklaren.
3.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft daarbij incidenteel
beroep ingesteld, omdat volgens hem de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege in
de beslissing is uitgegaan van onjuiste feiten. De huisarts verzoekt het Centraal
Tuchtcollege net als klaagster om de klacht alsnog inhoudelijk te beoordelen, maar
om deze dan ongegrond te verklaren.
Vaststaande feiten en omstandigheden
3.3 Voor de beoordeling van de beide beroepen gaat het Centraal Tuchtcollege
uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg,
met twee uitzonderingen. In de eerste plaats hebben beide partijen in beroep naar
voren gebracht dat er geen sprake is van een gezamenlijk aannamebeleid van alle huisartsen
in B.. In deze zaak is volgens hen enkel aan de orde het binnen de praktijk van de
huisarts gevoerde beleid ten aanzien van het inschrijven van nieuwe patiënten. Daarnaast
zijn beide partijen het er in deze procedure over eens dat de huisarts wel telefonisch
contact heeft gehad met huisarts F. van praktijk D. over de wens van klaagster om
bij de praktijk van de huisarts als patiënt te worden ingeschreven. Het Centraal Tuchtcollege
gaat hier dan ook net als partijen bij de beoordeling van de beroepen van uit.
De ontvankelijkheid van klaagster in de klacht
3.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de klacht in de kern gaat over de
weigering om met een patiënt die daarom vraagt een geneeskundige behandelingsovereenkomst,
als bedoeld in artikel 7:446 BW, aan te gaan. Dit is een gedraging die zonder meer
valt onder de reikwijdte van de in artikel 47, eerste lid, onder b, van de Wet op
de beroepen in de individuele gezondheidszorg opgenomen tweede tuchtnorm. Dat de weigering
gebaseerd is op het binnen de praktijk van de huisarts gevoerde beleid ten aanzien
van de inschrijving van nieuwe patiënten en dat de huisarts zelf geen rechtstreeks
contact met klaagster heeft gehad betekent niet dat klaagster in haar klacht tegen
de huisarts niet-ontvankelijk is. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege is
dus ten onrechte tot dat oordeel gekomen. Het Centraal Tuchtcollege zal daarom hierna
de klacht alsnog inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling van de klacht
3.5 Als gezegd, is de weigering om klaagster als patiënt in de huisartsenpraktijk
in te schrijven gebaseerd op het binnen de praktijk geldende beleid ten aanzien van
de inschrijving van nieuwe patiënten. Dit beleid houdt in dat de praktijk gesloten
is voor inschrijving van patiënten die al een huisarts in B. hebben en dat er een
wachtlijst wordt gehanteerd voor mensen die binnen een bepaald postcodegebied in B.
komen wonen en nog geen huisarts in B. hebben. De reden dat dit beleid wordt gehanteerd
is volgens de huisarts dat vanwege het bestaande aantal patiënten van de praktijk,
er geen ruimte is voor een toename in patiëntaantallen. Een toename van de patiëntaantallen
zou betekenen dat de kwaliteit van de zorg in het gedrang komt. Wel wil de praktijk
een mogelijkheid bieden voor nieuwe inwoners die binnen een bepaald postcodegebied
van B. komen wonen en die nog helemaal geen huisarts hebben. Deze nieuwe inwoners
komen dan op de wachtlijst.
3.6 Het Centraal Tuchtcollege acht dit beleid niet in strijd met de wet en in
overeenstemming met de KNMG-richtlijn “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige
behandelingsovereenkomst. In paragraaf 2.1, onder c, van deze richtlijn is opgenomen
dat een arts eenzijdig mag besluiten om een behandelingsovereenkomst niet aan te gaan,
wanneer hij daarbij een aanzienlijk, (meestal organisatorisch) belang, heeft. Daarvan
kan blijkens de toelichting sprake zijn als de praktijkgrootte van de arts het niet
toelaat om nieuwe patiënten aan te nemen, omdat de arts dan niet meer de noodzakelijke
en goede zorg aan zijn patiënten kan leveren. Dat laatste is hier volgens de huisarts
het geval en het Centraal Tuchtcollege heeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
3.7 Klaagster betoogt dat zij na de pensionering van haar vorige huisarts nooit
heeft ingestemd met haar overname als patiënt door huisarts F. en dat zij dus in B.
geen huisarts had. Zij wijst er verder op dat zij gedurende een jaar op de wachtlijst
van de praktijk van de huisarts heeft gestaan en dat zij na die tijd alsnog als patiënt
is geweigerd. Volgens haar is hier sprake van een ongeoorloofde beperking van het
recht op vrije artsenkeuze.
3.8 Het Centraal Tuchtcollege volgt klaagster niet in dit betoog. Klaagster heeft
na de pensionering van haar vorige huisarts in ieder geval in B. een beroep kunnen
doen op een huisarts voor huisartsenzorg. Daarmee is haar situatie niet vergelijkbaar
met die van nieuwkomers in B. die dat niet kunnen. Om die reden komen nieuwkomers
op de wachtlijst. De weigering van de huisarts om klaagster als patiënte in te schrijven
past dan ook binnen het in de praktijk gevoerde en aanvaardbaar te achten beleid.
Dat klaagster mogelijk gedurende enige tijd ten onrechte op de wachtlijst heeft gestaan
is volgens de huisarts waarschijnlijk te wijten aan een misverstand aan de kant van
de praktijkassistente. Omdat de instructies van de huisarts ten aanzien van het beleid
duidelijk zijn geweest (het beleid is neergelegd in het praktijkprotocol In- en uitschrijven
van patiënten), kan de huisarts hiervan echter geen verwijt worden gemaakt. Daarbij
komt dat klaagster vanaf haar eerste contact met de praktijk te kennen is gegeven
wat het beleid ten aanzien van het inschrijven van nieuwe patiënten inhield en wat
dit voor haar betekende. De huisarts kan voorts niet tuchtrechtelijk worden verweten
dat hij voor klaagster geen uitzondering op het beleid heeft willen maken. De huisarts
heeft aannemelijk gemaakt dat de situatie van klaagster niet uniek is.
Conclusie
3.9 Het Centraal Tuchtcollege komt dat de slotsom dat hoezeer zij de wens van
klaagster begrijpt om bij een huisarts dichter bij haar in de buurt te worden ingeschreven,
de aangeklaagde huisarts van zijn weigering om klaagster als patiënte in zijn praktijk
in te schrijven geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
3.10 Klaagster is ontvankelijk in de klacht, maar de klacht is ongegrond. Het Centraal
Tuchtcollege zal de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen
en de klacht alsnog ongegrond verklaren.
4. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
In het principaal en in het incidenteel beroep:
vernietigt de beslissing waarvan beroep;
en, opnieuw rechtdoende:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; E.F. Lagerwerf-Vergunst
en H. de Hek, leden juristen en D. Coppoolse en M.K. Dees, leden beroepsgenoten,
bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.