ECLI:NL:TGZCTG:2025:3 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2461
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:3 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 13-01-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2461 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Gedeeltelijk gegronde klacht van nabestaande tegen een arts. Waarschuwing. Klager klaagt namens zijn echtgenote, hierna: de patiënte, die is overleden. Hij klaagt erover dat zij door middel van euthanasie had willen overlijden en dat deze wens door de arts, die waarnam voor de huisarts van de patiënte, niet is gerespecteerd. Ook is de arts volgens klager (onder andere) onzorgvuldig en nalatig geweest, omdat hij de patiënte niet persoonlijk gezien en beoordeeld heeft en ook niet zelf telefonisch heeft gesproken voordat hij overging tot palliatieve sedatie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht voor wat betreft het gebrek aan persoonlijk contact met de patiënte over de palliatieve sedatie gegrond verklaard. De klacht ten aanzien van het niet willen uitvoeren van de euthanasie en de daarmee samenhangende klachtonderdelen is door het Regionaal Tuchtcollege ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager tegen deze beslissing ingestelde beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2461 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager
tegen
C., arts, werkzaam in B.,
verweerder in beide instanties,
hierna: de arts,
gemachtigde: mr. E.E. Rippen, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
Klager heeft een klacht tegen de arts ingediend namens zijn echtgenote, hierna:
de patiënte, die is overleden. Hij klaagt erover dat zij door middel van euthanasie
had willen overlijden en dat deze wens door de arts, die waarnam voor de huisarts
van de patiënte, niet is gerespecteerd. Ook is de arts volgens klager (onder andere)
onzorgvuldig en nalatig geweest, omdat hij de patiënte niet persoonlijk gezien en
beoordeeld heeft en ook niet zelf telefonisch heeft gesproken voordat hij overging
tot palliatieve sedatie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht voor wat betreft
het gebrek aan persoonlijk contact met de patiënte over de palliatieve sedatie gegrond
verklaard en de arts een waarschuwing opgelegd. De klacht ten aanzien van het niet
willen uitvoeren van de euthanasie en de daarmee samenhangende klachtonderdelen is
door het Regionaal Tuchtcollege ongegrond verklaard.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klager heeft op 6 oktober 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
in Amsterdam een klacht ingediend tegen de arts. Bij beslissing van 2 april 2024 met
nummer A2023/6302, heeft dat college klachtonderdeel b gegrond verklaard, de arts
een waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Verder
heeft dat college bepaald dat de beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden,
zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant
zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift
Medisch Contact.
2.2 Klager heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing. De arts heeft
een verweerschrift in beroep ingediend.
2.3 De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 november 2024
behandeld. Klager, de arts en de gemachtigde van de arts waren op de zitting aanwezig.
Partijen hebben vragen van het Centraal Tuchtcollege beantwoord en hun standpunten
nader toegelicht. Klager heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die
hij aan het college en de wederpartij heeft overhandigd. De arts heeft zijn slotwoord
op schrift gesteld en aan het college en de wederpartij overhandigd.
3. Beslissing Regionaal Tuchtcollege
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
3. Wat is er gebeurd?
3.1 De patiënte, geboren in 1966, is omstreeks 2010 gediagnosticeerd met borstkanker.
Na behandeling en een rustige periode zijn in januari 2022 uitzaaiingen van borstkanker
in haar maag en botten geconstateerd. Zij werd daarop behandeld met chemokuren, maar
in augustus 2023 bleek dat de kanker zich ook in haar hersenvocht, hersen- en buikvlies
had genesteld.
Vanaf begin 2022 is de patiënte zich samen met haar echtgenoot gaan voorbereiden
op haar levenseinde. Zij heeft zich verdiept in euthanasie en op 8 november 2022 een
euthanasieverklaring getekend. Deze verklaring vermeldt onder andere dat de patiënte
eigen regie wil voeren over haar levensbeëindiging, dat zij bij grote voorkeur euthanasie
in haar thuissituatie wil en dat zij, als haar behandelende arts desgevraagd niet
aan haar stervenswens wil of kan voldoen, een andere behandelende arts wil die daar
wel toe bereid is. In de verklaring staat ook dat zij op 15 september 2022 een consult
over euthanasie en een levenseinde in eigen regie heeft gehad met haar vaste huisarts.
3.2 De arts was van 1979 tot 2016 (praktijkhoudend) huisarts en kende de patiënte
uit zijn praktijk. In 2016 heeft hij de praktijk overgedragen en sindsdien neemt hij
in de praktijk waar, vanaf 2022 een dag in de week en daarnaast op onregelmatige basis
in geval van vakanties of calamiteiten aan de zijde van de huidige praktijkhoudende
huisarts. In de week van 4 september 2023 nam hij waar op maandag 4, donderdag 7 en
vrijdag 8 september.
3.3 De patiënte is van 19 augustus 2023 tot 4 september 2023 opgenomen geweest
op de afdeling interne geneeskunde van het ziekenhuis waar zij in behandeling was.
De vaste huisarts heeft op donderdag 31 augustus 2023 in het dossier genoteerd (alle
citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“Arts ass Interne belt. Zeer slechte prognose. Gaat indien mogelijk met terminale
zorg naar huis. Dat zal naar alle waarschijnlijkheid in de loop van volgende week
zijn. Heeft Euthenasie wens.Ik heb aan collega aangegeven dat ik vanmiddag wegens
familie omstandigheden gedurende 1 week naar buitenland ga.Collega geeft aan dat pt
dus in de loop van volgende week naar huis ga en niet verwacht dat euthenasie op korte
termijn noodzakelijk zal zijn. Zeer waarschijnlijk geen bezwaar als Euthenasie verzoek
uitgevoerd kan worden als ik weer terug ben.”
3.4 Op maandag 4 september 2023 is de patiënte thuisgekomen, waar zij werd verzorgd
door een transmuraal team voor palliatieve thuiszorg. Het medische dossier vermeldt
bij die datum: “Echtgenoot: komt vandaag naar huis.....wil gebruik maken van de euthanasieverklaring...
(…)
Met Hr afgesproken dat ik vandaag met de waarnemende ha overleg voor het inschakelen
van de SCEN arts (…)”.
3.5 De arts nam die dag waar voor de huisarts en heeft het SCEN-callcenter benaderd.
Hij kreeg te horen dat alleen de arts die de euthanasie gaat uitvoeren de aanvraag
voor inschakeling van een SCEN-arts kan doen. Hij heeft daarop de vaste huisarts gebeld,
die vervolgens zelf op 5 september 2023 de aanvraag voor beoordeling door een SCEN-arts
heeft ingediend en telefonisch met de SCEN-arts heeft gesproken. Op donderdag 7 september
2024 heeft de SCEN-arts de patiënt bezocht. Het verslag van het bezoek vermeldt:
“(…) en omdat er al veel gesprekken over levenseinde waren geweest, de internist-oncoloog
van het ziekenhuis de wens van patiënte ook besproken had en invoelbaar achtte, en
de collega op korte termijn in het land terug zou zijn, heeft hij mij gevraagd om
toetsing (…).
Ziektegeschiedenis
(…) Bij haar huisarts heeft ze afgelopen donderdag nog haar euthanasiewens kenbaar
gemaakt: als ze niet meer te behandelen zou zijn, zou ze euthanasie toegepast willen
krijgen.
Zo ver is het nu.
Voor haar huisarts is dit invoelbaar en hij is bereid tot uitvoering.
(…)
Consultatie van patiënte, op donderdag 7 september 2023 bij haar thuis:
(…)
Patiënte vertelt dat ze euthanasie wil (kent de procedure) maar op haar eigen tempo.
Daarbij bedoelt ze dat, indien haar symptomen het zouden toelaten, ze graag 1 of 2
weken respijt zou willen hebben om waardig afscheid van haar dierbaren te willen nemen.
(…) ze ervaart haar toestand als lijdend en wil zo niet verder.”
Het verslag van de scen-arts is naar de praktijk van de arts verzonden en op
8 september 2023 in het dossier opgenomen.
3.6 Op vrijdag 8 september 2023 nam klager telefonisch contact op met de huisarts
vanwege hevige pijn van de patiënte. Zij wenste euthanasie. De arts wilde deze als
waarnemer niet uitvoeren en gaf te kennen dat de patiënte moest wachten op de terugkomst
van haar huisarts op maandag 11 september 2023. Klager heeft de arts verzocht om een
andere arts aan te zoeken om de euthanasie uit te voeren. De arts gaf te kennen dat
ook dit niet mogelijk was en besprak palliatieve sedatie als alternatief. Hij heeft
daarbij aan klager uitgelegd hoe palliatieve sedatie in zijn werk gaat, dat het betekent
dat de patiënte in slaap wordt gebracht en geen pijn meer voelt en dat euthanasie
dan niet meer mogelijk is. Ook heeft de arts benoemd dat hij op grond van zijn ervaring
verwachtte dat het overlijden na ongeveer drie tot zeven dagen en binnen maximaal
tien dagen zou plaatsvinden. In het telefoongesprek heeft de patiënte via klager,
voor de arts hoorbaar, gezegd: “Dat moet dan maar”. Ook klager heeft ingestemd met
de palliatieve sedatie.
3.7 Die middag heeft een transmuraal thuiszorgteam na opdracht van de huisarts
de palliatieve sedatie opgestart en is de patiënte in slaap gebracht. De verpleegkundige
die de sonde heeft aangesloten heeft klager verteld dat de patiënte nog bewegingen
en geluiden zou kunnen maken.
3.8 In de avond van vrijdag 8 september 2023 heeft klager omstreeks 20:30 uur
de huisartsenpost gebeld. Het dossier vermeldt hierover:
“Gesprek door arts overgenomen: situatie is dat pat reeds 2 jaar ziek is, volgens
partner is gewenste route altijd geweest om wanneer het lijden te groot wordt om dan
euthanasie uit te voeren. Dat proces was ook opgestart, scen arts is geweest. Eigen
huisarts is echter deze week afwezig, is er maandag weer. Vandaag waarnemer geweest,
die heeft in overleg met pat en partner besloten palliatieve sedatie op te starten
met behulp van transmuraal team… Nu is pat wel in slaap, is wel rustig maar partner
zegt deze situatie niet goed aan te kunnen omdat dit niet haar keuze was, wil dat
zij eigenlijk overlijdt. Uitgelegd dat route van euthanasie nu niet meer kan nu zij
gesedeerd is, dat dit idd enkeledagen kan duren tot overlijden. Hij wil dat er toch
ingegrepen wordt, meerdre malen situatie uitgelegd. Partner verzoekt dat waarnemer
te informeren. Uitleg dat eigen huisrats bericht krijgt en dat deze maandag ochtend
gebeld kan worden. De HAP kan evt pomp aanpassen maar niet nu iets geven waardoor
zij acuut overlijdt. Partner is zeer moeilijk te overtuigen dat mogelijkheden naast
afwachten zeer beperkt zijn maar dat (nogmaals) iets geven waardoor zij overlijdt
(euthanasie) nu niet gegeven kan worden. (…)”
Later heeft het transmurale team nog gebeld voor een ophoging van de pomp en een
extra bolus. De dienstdoende huisarts heeft beslist met welke hoeveelheden de medicatie
kon worden verhoogd bij enige oncomfortabiliteit en dat verdere verhoging in overleg
kon plaatsvinden.
3.9 De echtgenote van klager is die nacht in zijn bijzijn om 02:36 uur overleden.
4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Klager verwijt de arts:
a) dat hij de euthanasie niet heeft willen uitvoeren en daarvoor ook geen andere
arts heeft aangezocht; daarmee heeft hij de laatste wil van klagers vrouw niet willen
respecteren; er was volgens klager sprake van een gebrek aan commitment en reactiviteit
bij de arts om die wens te vervullen;
b) dat hij onzorgvuldig en nalatig is geweest: hij heeft geen duidelijke uitleg
gegeven over palliatieve sedatie, is niet bij klager en zijn echtgenote thuis gekomen
en heeft de patiënte niet persoonlijk gezien, gesproken – ook niet via de telefoon
– en/of beoordeeld;
c) gebrek aan dossierkennis en informatie over euthanasie en de urgentie daarvan
voor de patiënte.
4.2 De arts heeft het college verzocht de klager niet-ontvankelijk te verklaren
en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht
wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de arts het college verzocht de klacht ongegrond
te verklaren. Hij heeft zijn uiterste best gedaan om het lijden van de patiënte te
verlichten.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het is heel spijtig voor de echtgenote van klager dat haar levenseinde niet
is verlopen zoals zij graag had gewild. Het is duidelijk dat klager daar veel frustratie
en verdriet van heeft en het zijn vrouw anders had gegund.
Ontvankelijkheid
5.2 De gemachtigde van de arts heeft ter zitting aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk
zou moeten worden verklaard in de klacht. Klager lijkt vooral zijn eigen onvrede of
onmacht over de laatste levensfase van de patiënte ter toetsing aan het college te
willen voorleggen en daarom is er twijfel of hij daarmee wel de wil van zijn echtgenote
vertegenwoordigt, aldus de gemachtigde. Het college overweegt dat klager onafgebroken
en tot het einde nauw betrokken is geweest bij de zorg voor zijn vrouw. Hij wordt
als haar echtgenoot geacht haar veronderstelde wil te vertegenwoordigen, behalve als
er sprake is van bijzondere omstandigheden die dat anders maken. Van zulke bijzondere
omstandigheden is naar het oordeel van het college geen sprake. Het is duidelijk dat
klager zelf boos en gefrustreerd is over de gang van zaken, maar dat neemt niet weg
dat uit de stukken voldoende blijkt dat ook de patiënte alle voorbereidingen voor
een euthanasie had getroffen en dat die, ondanks haar wens, niet heeft plaatsgevonden.
Het college zal de klacht dus inhoudelijk bespreken.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.3 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij
de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor artsen geldende beroepsnormen en
andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdelen a) en c) euthanasie niet willen uitvoeren/gebrek aan dossierkennis,
informatie en urgentie
5.4 Het college ziet vanwege de samenhang aanleiding om deze klachtonderdelen
gezamenlijk te bespreken.
Uitgangspunt van de Nederlandse wetgeving is dat een mensenleven van grote waarde
is en bescherming verdient. Daarom worden op opzettelijke levensberoving in het Wetboek
van Strafrecht (WvS) zeer lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen gesteld. Zo bepaalt
artikel 293, eerste lid, WvS dat degene die opzettelijk het leven van een ander op
diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt, kan worden gestraft met een gevangenisstraf
van maximaal twaalf jaar. In het tweede lid van dat artikel wordt een uitzondering
gemaakt: het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, als het is begaan
door een arts die daarbij voldoet aan een aantal zorgvuldigheidseisen en melding doet
van de uitgevoerde euthanasie bij de gemeentelijke lijkschouwer. De bedoelde zorgvuldigheidseisen
zijn uitgewerkt in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding
(Wtl), de Euthanasiecode 2022 van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie en de
KNMG-richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding (alle voor zover geldend
in september 2023).
5.5 In zijn verweerschrift heeft de arts aangevoerd dat hij als waarnemer de
euthanasie niet mocht uitvoeren. Dit is niet helemaal juist. Zo vermeldt de Euthanasiecode
over de niet-behandelende arts in acute situaties (bladzijde 20): “Door omstandigheden
kan het gebeuren dat een andere arts dan de behandelend arts de euthanasie op het
laatste moment uitvoert (bijvoorbeeld een waarnemer of een collega in het geval dat
de arts niet beschikbaar is en de situatie van de patiënt onverwacht snel verslechtert).
(…) In de bedoelde situaties zal de uitvoerend arts zich mogen baseren op de informatie
van eveneens bij het euthanasietraject betrokken collegae, maar hij zal zich ook zelf
ervan moeten vergewissen dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan.” Onder
omstandigheden mag dus ook een waarnemend arts een euthanasie uitvoeren. Terughoudendheid
is daarbij echter wel gepast, want in beginsel behoort euthanasie te worden uitgevoerd
door een arts waarmee de patiënt een actuele vertrouwensband heeft, zoals in dit geval
de vaste huisarts. Dat is ook de gangbare werkwijze in de praktijk. Daarnaast is van
belang dat noch een behandelende arts, noch een waarnemer verplicht is om mee te werken
aan euthanasie. Euthanasie is geen recht van de patiënt. Ook voor artsen is euthanasie,
waarmee een mensenleven wordt beëindigd, een indrukwekkende en ingrijpende handeling.
Een arts kan dan ook niet worden verplicht een verzoek om euthanasie in te willigen,
ook niet in gevallen waarin aan de zorgvuldigheidseisen van de Wtl is voldaan. Dit
vloeit voort uit de aard van de handeling en het wordt ook uitdrukkelijk in de Euthanasiecode
en de KNMG-richtlijn erkend. Artsen mogen dus medewerking aan euthanasie weigeren.
5.6 Als een arts de euthanasie niet wil uitvoeren, moet hij wel stappen ondernemen
om op een andere manier tot een voor de patiënt aanvaardbare situatie te komen. Zo
brengt de medische professionaliteit onder andere met zich mee dat hij dit in een
zo vroeg mogelijk stadium aan de patiënt laat weten. In dit geval heeft de arts klager,
toen die op 8 september 2023 belde met de vraag of euthanasie kon worden toegepast,
direct en duidelijk meegedeeld dat hij dat als waarnemer niet wilde doen en dat de
patiënte moest wachten op de terugkomst van haar huisarts op maandag 11 september
2023. Daarmee heeft de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Uit het dossier
blijkt voldoende dat het, zelfs nog ten tijde van het bezoek van de scen-arts op 7
september 2023, steeds de bedoeling was dat de euthanasie bij de patiënte zou worden
uitgevoerd door haar huisarts, met wie zij daarover ook herhaaldelijk had gesproken.
De huisarts had ook contact gehad met de scen-arts en het lag in de lijn der verwachtingen
dat hij de euthanasie na zijn terugkomst zou kunnen uitvoeren. De arts was daarvan
op de hoogte en mocht daarvan uitgaan. Hij heeft bovendien terecht naar voren gebracht
dat het ook praktisch niet mogelijk was om de euthanasie nog dezelfde dag te doen.
Voor een euthanasie dient overleg met de apotheker plaats te vinden over de benodigde
medicatie en die moet dan nog worden besteld en opgehaald. Ook moet de gemeentelijke
lijkschouwer vooraf op de hoogte worden gebracht. Daarom zou het ook geen zin hebben
om een andere arts aan te zoeken; geen enkele arts zou de euthanasie op 8 september
2023 hebben kunnen uitvoeren, aldus de arts. Het college onderschrijft deze argumenten.
Het is niet realistisch te denken dat de arts zelf of een andere arts op 8 september
2023 had kunnen overgaan tot de gewenste euthanasie. Helaas heeft het ziekteproces
de patiënte ingehaald.
5.7 Van het niet willen respecteren van de wens van de patiënte of een gebrek
aan commitment en reactiviteit bij de arts om die wens te vervullen kan, gelet op
wat hiervoor is overwogen, niet worden gesproken. Dat hij mogelijk erg stellig is
geweest in zijn weigering om de gewenste euthanasie uit te voeren, zoals klager heeft
aangevoerd, kan hem ook niet worden verweten: hij mocht nu eenmaal zijn persoonlijke
afweging maken en het is belangrijk om daar als arts ook heel duidelijk over te zijn.
Van gebrek aan kennis bij de arts omtrent het dossier van de patiënte of omtrent euthanasie
is het college evenmin gebleken. De arts was uit het dossier op de hoogte van de thuiskomst
van de patiënte, haar medisch uitzichtloze situatie en het feit dat te verwachten
was dat zijn collega binnen afzienbare termijn bij de patiënte euthanasie zou kunnen
uitvoeren. Hij heeft ook de huisarts ervan op de hoogte gebracht dat die zelf een
scen-arts moest benaderen. Uit het feit dat de arts de euthanasie niet wilde en kon
verlenen, kan niet worden afgeleid dat hij zich niet bewust was van de urgentie van
de situatie voor de patiënte. De arts heeft op aandringen van klager een andere oplossing
gezocht voor de hevige pijn van de patiënte.
5.8 De beide klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel b) onzorgvuldigheid en nalatigheid met betrekking tot de palliatieve
sedatie: geen duidelijke uitleg gegeven, niet gekomen en de patiënte niet persoonlijk
beoordeeld
5.9 Op de zitting heeft de arts gezegd dat hij zichzelf achteraf verwijt dat
hij niet naar de patiënte toe is gegaan en persoonlijk met haar heeft gesproken. Het
college is het met hem en met klager eens dat dit had moeten gebeuren. Ook palliatieve
sedatie is een ingrijpende handeling, die zorgvuldig moet worden voorbereid. Alvorens
tot palliatieve sedatie te besluiten moet nagegaan worden waardoor de symptomen veroorzaakt
worden en moet duidelijk zijn dat er geen andere mogelijkheden tot behandeling zijn.
Voordat de arts besloot over te gaan tot palliatieve sedatie, lag het dan ook op zijn
weg zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de situatie van de patiënte en haar
wensen en eventuele alternatieven te overwegen om haar pijn te verlichten totdat haar
huisarts terug zou zijn. Het gesprek met klager via de telefoon, met de patiënte op
de achtergrond, voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, zoals neergelegd in
artikel 7:448 van het Burgerlijk Wetboek. Daar is bepaald dat een zorgverlener de
patiënt op duidelijke wijze moet inlichten en tijdig met de patiënt moet overleggen.
Dit overleg met de patiënte zelf was ook nog mogelijk. De arts heeft toegelicht dat
hij ervoor heeft gekozen om de patiënte niet te bezoeken, om een conflictueus gesprek
met klager boven haar ziekbed te vermijden. Gelet op de stelligheid waarmee klager
aandrong op euthanasie is dit voor het college wel invoelbaar, maar de arts had het
gesprek met de patiënte buiten aanwezigheid van klager kunnen voeren. Het is voldoende
aannemelijk dat klager daar ruimte voor zou hebben gegeven, nu uit het dossier blijkt
dat hij steeds veel waarde heeft gehecht aan de wensen van zijn vrouw. In ieder geval
had de arts moeten proberen om met de patiënte apart te spreken. Daarom is dit klachtonderdeel
gegrond.
5.10 Tijdens het mondelinge vooronderzoek en ter zitting is duidelijk geworden
dat klager er ook moeite mee heeft dat hij na het overlijden van zijn vrouw niets
meer van de arts heeft gehoord. De arts heeft toegelicht dat de huisarts van de patiënte
na zijn terugkomst contact heeft opgenomen met klager en dat hij zelf tot de indiening
van deze tuchtklacht niet op de hoogte was van de onvrede van klager. Het college
overweegt dat het gebruikelijk is dat na een overlijden de vaste huisarts van een
patiënt contact opneemt met de nabestaanden. Verder is niet gebleken dat er voor de
arts zelf aanleiding was om nog contact met klager te zoeken. Er zijn geen aanwijzingen
dat hij in de periode na het overlijden van de patiënte heeft vernomen dat klager
hem de gang van zaken kwalijk nam.
Slotsom
5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a) en c) ongegrond
zijn en klachtonderdeel b) gegrond.
Maatregel
5.12 Omdat het bereiken van informed consent een belangrijke voorwaarde is om
tot palliatieve sedatie over te gaan, zal het college de arts een maatregel opleggen.
In beginsel zou een berisping passend zijn bij het achterwege laten van een gesprek
met de patiënte zelf. Het college houdt echter rekening met het feit dat uit de stukken
voldoende blijkt dat klager grote druk op de arts heeft uitgeoefend om met spoed tot
actie over te gaan. Hoewel de arts weerstand had behoren te bieden aan die druk, weegt
het college dit wel mee in de keuze van de maatregel. Daarbij is de arts in zijn 45-jarige
loopbaan niet eerder met een tuchtklacht geconfronteerd. Daarom zal het college volstaan
met een waarschuwing.
Publicatie
5.13 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere artsen mogelijk iets kunnen leren van de gebeurtenissen
in deze zaak. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere
tot personen of instanties herleidbare gegevens.
4. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de
feiten weergegeven in overweging 3. “Wat is er gebeurd” van de beslissing van het
Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende,
bestreden.
5. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
5.1 Klager is het niet eens met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege. Klager
wil met zijn beroep bereiken dat de klachtonderdelen a en c alsnog gegrond worden
verklaard. Klager is het verder niet eens met het door het Regionaal Tuchtcollege
opgelegde maatregel voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel b. Klager vindt die
maatregel te zwak.
5.2 De arts heeft zijn beroep tegen klachtonderdeel b ingetrokken. Wat het beroep
van klager betreft verzoekt de arts om klager niet-ontvankelijk te verklaren althans
om het beroep van klager te verwerpen.
Ontvankelijkheid
5.3 Artikel 73 eerste lid onder a Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) bepaalt dat door de klager alleen beroep kan worden ingesteld voor zover
zijn klacht ongegrond is verklaard, hij niet-ontvankelijk is verklaard, het college
kennelijk onbevoegd is, of voor zover de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht
is. Klachtonderdeel b is door het Regionaal Tuchtcollege gegrond verklaard. Dit betekent
dat klager niet-ontvankelijk is in het beroep voor zover dit gaat over klachtonderdeel
b. Klachtonderdeel b is in beroep niet meer aan de orde.
5.4 Volgens de arts voldoet het beroepschrift van klager niet aan de daaraan
te stellen eisen, omdat daarin geen beroepsgronden zijn geformuleerd. Naar het oordeel
van het Centraal Tuchtcollege heeft klager in het beroepschrift voldoende duidelijk
omschreven dat hij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
De arts heeft zich daartegen kunnen verweren en heeft dat ook gedaan. Het beroep van
klager is dan ook ontvankelijk wat de klachtonderdelen a en c betreft.
Oordeel Centraal Tuchtcollege
5.5 Op basis van alle stukken en de mondelinge toelichting op de zitting van
27 november 2024 komt het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel dat de behandeling
van de zaak in beroep geen ander licht op de zaak heeft geworpen. Het Centraal Tuchtcollege
is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over
de klachtonderdelen a en c (zie hiervoor 5.4 tot en met 5.8) en neemt deze overwegingen
en dit oordeel integraal over. Het Centraal Tuchtcollege voegt hier nog aan toe dat
het de inschatting van de arts was dat het overlijden van patiënte niet in de week
van thuiskomst uit het ziekenhuis zou plaatsvinden en dat de terugkeer van de vaste
huisarts de week daarop kon worden afgewacht. Het college kan de arts daarin volgen.
De vaste huisarts van klaagster heeft op 31 augustus 2023 in het dossier van klaagster
genoteerd dat de arts assistent interne geneeskunde niet verwachtte dat euthanasie
op korte termijn noodzakelijk zou zijn. De SCEN- arts heeft naar aanleiding van het
bezoek aan patiënte op donderdag 7 september 2023 genoteerd dat patiënte, indien haar
symptomen het zouden toelaten, 1 of 2 weken respijt zou willen hebben. Toen patiënte
in verband met een onverwacht snelle verslechtering van haar toestand op vrijdag 8
september 2023 euthanasie wenste, was dat om organisatorische redenen geen optie.
De arts heeft toen palliatieve sedatie aangeboden waarmee patiënte heeft ingestemd.
Klager heeft op de zitting opgemerkt dat het voor hem moeilijk te verteren is dat
er geen “plan B” klaar lag voor het geval de toestand van patiënte in die week toch
zou verslechteren zodat haar euthanasiewens ten allen tijde gerespecteerd kon worden.
Het Centraal Tuchtcollege heeft oog voor het verdriet van klager maar de veronderstelling
dat vanaf het moment van thuiskomst uit het ziekenhuis bij iedere wijziging van situatie
een plan klaar zou liggen strookt niet met wat in de praktijk in de zorg tot stand
kan worden gebracht.
5.6 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege
de klachtonderdelen a en c terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het
beroep van klager wordt verworpen.
Publicatie
5.7 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat het algemeen belang gediend is met de publicatie van deze beslissing en bepaalt
daarom dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie
zal worden aangeboden aan het Tijdschrift Medisch Contact en het Nederlands Tijdschrift
voor Geneeskunde.
6. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
verstaat dat de maatregel van waarschuwing gehandhaafd blijft.
bepaalt dat deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens
in de Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden
aan het Tijdschrift Medisch Contact en het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter;
B.J.M. Frederiks en H.M. Wattendorff, leden-juristen en J. van Krimpen en
M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en bijgestaan door K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.