ECLI:NL:TGZCTG:2025:21 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2511
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:21 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-01-2025 |
Datum publicatie: | 04-02-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2511 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychotherapeut. Klaagster verwijt de psychotherapeut dat zij haar onheus heeft bejegend in verband met een nog openstaande rekening. Daarnaast verwijt klaagster de psychotherapeut het niet tijdig afzeggen van een afspraak. Het Regionaal Tuchtcollege heeft beslist dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege kan zich in die beslissing vinden en verwerpt het door klaagster ingestelde beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2511 van:
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychotherapeut, werkzaam te D.,
verweerster in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 11 oktober 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege
te Amsterdam tegen C. - hierna de psychotherapeut - een klacht ingediend. Bij beslissing
in raadkamer van 28 mei 2024, onder nummer A2023/6623, heeft dat College beslist dat
de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychotherapeut heeft
een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2024/2502 behandeld
ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 januari 2025. De
psychotherapeut was op die zitting aanwezig. Klaagster is, hoewel behoorlijk uitgenodigd,
niet verschenen. De psychotherapeut heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van
spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
Na afloop van de mondelinge behandeling op 22 januari 2025 heeft het Centraal Tuchtcollege,
na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen
hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Op 18 juli 2023 belde klaagster de psychotherapeut met het verzoek om met
spoed te kunnen worden behandeld in verband met angstklachten. Klaagster was al eerder
behandeld door de psychotherapeut, in de periode 2018 – 2021. Vervolgens is er met
voorrang een afspraak voor klaagster gepland op 2 augustus 2023. Voorafgaand aan de
afspraak heeft de psychotherapeut klaagster per sms-bericht erop geattendeerd dat
er een rekening openstond. Aan het begin van de sessie op
2 augustus 2023 is dit ook door de psychotherapeut benoemd. Klaagster verwijt de
psychotherapeut dat zij haar onheus heeft bejegend (klachtonderdeel a). De psychotherapeut
heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
1.2 Op 16 augustus 2023 werd een vervolgsessie gepland. Klaagster heeft zich
op het afgesproken tijdstip gemeld, maar de psychotherapeut was niet aanwezig. De
psychotherapeut had de afspraak op 15 augustus 2023 via WhatsApp geannuleerd, terwijl
klaagster WhatsApp niet gebruikt. Klaagster verwijt de psychotherapeut dat zij klaagster
daarover te kort van tevoren, namelijk minder dan 24 uur voordat de afspraak zou plaatsvinden,
heeft geïnformeerd (klachtonderdeel b).
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst
hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 11 oktober 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op
16 februari 2024;
- de brief van verweerster van 31 januari 2024, binnengekomen op 1 februari 2024,
met bijlage;
- de brief van klaagster van 12 februari 2024, binnengekomen op 15 februari 2024,
met bijlagen.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het
college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij
aanwezig waren.
3. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
3.1 De psychotherapeut heeft het college bij de inzending van haar verweerschrift
bericht dat het bij haar weten gebruikelijk is dat een klacht eerst bij de klachtencommissie
terechtkomt en pas bij een tuchtcollege kan worden ingediend als de klacht bij de
klachtencommissie niet bevredigend kan worden afgehandeld.
3.2 Voor zover de psychotherapeut hiermee heeft bedoeld dat klaagster niet-ontvankelijk
zou moeten worden verklaard, is dit niet juist. Het is niet verplicht om vóór de indiening
van een tuchtklacht de klacht bij de zorgverlener zelf of bij een klachtencommissie
in te dienen. Klaagster is dus ontvankelijk in haar klacht en het college zal deze
inhoudelijk beoordelen.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.3 De vraag is of de psychotherapeut de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychotherapeut.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychotherapeut geldende
beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders
had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Klachtonderdeel a) communicatie over de facturen
3.4 Op 30 juli 2023 stuurde de psychotherapeut klaagster het volgende sms-bericht
(alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“Goedenavond A.,
Ik heb je geappt,
Maar ik zie dat de berichten niet zijn aangekomen.
Het gaat om een openstaande rekening die je nog moet voldoen, voordat we verder
kunnen.
Gaarne een reactie.
Groet,
C.”
Klaagster reageerde daarop:
“Hi C.,
Fijn dat wij elkaar morgen om 15 u spreken. De brief/ admin is afgehandeld, graag
morgen bespreken, dank.
Mvg, A.”
Daarop stuurde de psychotherapeut klaagster het volgende bericht:
“Goedemorgen A.,
Ik wil graag met een schone lei beginnen.
Ik weet niet wat je bedoelt met ‘administratieve afhandeling’ bedoelt, wel dat je
niet eerder hebt gereageerd en de nota niet hebt voldaan.
Gaarne dit in orde maken vóór we elkaar vanmiddag zien.
Alvast bedankt!”
3.5 Klaagster stelt dat de psychotherapeut haar onheus heeft bejegend door bij
aanvang van de afspraak op 2 augustus 2023 de openstaande rekening ter sprake te brengen.
Daarbij heeft zij zich volgens klaagster – gelet op de sms-berichten voorafgaand aan
de afspraak – passief-agressief opgesteld en was zij niet bereid om klaagsters uitleg
aan te horen.
3.6 De psychotherapeut merkt op dat het niet haar bedoeling was dat haar sms-berichten
passief-agressief zouden overkomen op klaagster. Zij heeft de openstaande rekening
aan het begin van de afspraak op 2 augustus 2023 kort benoemd, waarop klaagster aangaf
dat zij voortdurend ten onrechte werd beschuldigd van wanbetaling en dat zij het vermoeden
had dat derden toegang hadden tot haar privé-informatie. Daarop heeft de psychotherapeut
het onderwerp laten rusten, toegelicht dat de zakelijke afhandeling door haar administrateur
plaatsvindt en dat zij het zakelijke van het inhoudelijke gescheiden wilde houden.
3.7 Uit de door de psychotherapeut overgelegde stukken volgt dat de praktijkassistente
van de psychotherapeut klaagster op 26 mei 2020 een factuur heeft toegestuurd voor
de eerdere behandeling van klaagster door de psychotherapeut. Op 16 juli 2020 heeft
de praktijkassistente per e-mail opheldering gevraagd bij klaagster over een deels
ontvangen betaling en opgemerkt dat er nog een groot deel van de nota open stond.
Het college maakt uit de overgelegde stukken op dat deze achterstallige betaling pas
weer naar boven is gekomen toen klaagster in 2023 weer contact opnam met de praktijk
van de psychotherapeut. De psychotherapeut heeft klaagster daarop zelf benaderd over
de openstaande factuur. Klaagster heeft daarop gereageerd.
3.8 Klaagster heeft gesteld dat de psychotherapeut het gesprek op 2 augustus
2023 niet verder wilde voeren over de openstaande factuur, terwijl zij daar in het
gesprek zelf over begonnen was. Klaagster had dit graag verder willen bespreken en
het heeft haar vertrouwen geschaad dat dit niet mogelijk bleek. De psychotherapeut
heeft aangevoerd dat zij het onderwerp juist kort heeft willen benoemen om vervolgens
over te kunnen gaan op de actuele problemen waar klaagster mee kampte.
3.9 Het college overweegt dat het beter zou zijn geweest als de psychotherapeut,
in plaats van zelf een WhatsApp- of sms-bericht aan klaagster te sturen, haar administrateur
had gevraagd om nogmaals contact op te nemen met klaagster. Dan zou het zakelijke
daadwerkelijk helemaal gescheiden zijn gebleven van de inhoudelijke behandeling. Om
dezelfde reden zou het consequenter zijn geweest om de openstaande factuur in het
gesprek op 2 augustus 2023 helemaal niet te noemen. Het is voorstelbaar dat klaagster
het vervelend heeft gevonden dat zij nu haar kant van het verhaal niet heeft kunnen
vertellen. Het college kan echter niet vaststellen dat de psychotherapeut klaagster
daarmee zo onheus heeft bejegend en/of een zodanig passief-agressieve houding jegens
haar heeft aangenomen dat dit een tuchtrechtelijk verwijt rechtvaardigt. Nu alleen
klaagster en de psychotherapeut bij het gesprek aanwezig waren, is niet vast te stellen
hoe het gesprek precies is verlopen. Dit heeft als gevolg dat, waar partijen elkaar
tegenspreken, niet kan worden vastgesteld of de psychotherapeut klachtwaardig heeft
gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van klaagster
minder geloof wordt gehecht dan aan dat van de psychotherapeut. Voor het oordeel dat
iets tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet echter eerst worden vastgesteld welke feiten
daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als
aan het woord van klaagster evenveel geloof wordt gehecht als aan dat van de psychotherapeut,
hier niet vaststellen.
3.10 Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) afzeggen van de afspraak van 16 augustus 2023
3.11 Op 16 augustus 2023 zou om 15.00 uur een vervolgafspraak plaatsvinden. Klaagster
stelt dat de psychotherapeut de annulering van de afspraak van
16 augustus 2023 niet minimaal 24 uur van tevoren heeft gecommuniceerd met klaagster,
terwijl zij zelf haar cliënten dringend verzoekt om minimaal 24 uur van tevoren een
annulering aan haar kenbaar te maken. Tijdens deze afspraak had klaagster graag (alsnog)
willen uitleggen wat de vraag van de psychotherapeut over de openstaande betaling
met haar had gedaan.
3.12 De psychotherapeut heeft toegelicht dat zij de vervolgafspraak per ongeluk
op 16 augustus 2023 had gepland, in plaats van op 15 augustus 2023. De psychotherapeut
heeft klaagster hierover op 15 augustus 2023 om 16:54 uur een e-mail gestuurd:
“Goedemiddag A.,
Er is met excuses iets verkeerd gegaan.
Ik had je geappt of je vandaag om 15 uur zou kunnen komen, omdat ik morgen niet
aanwezig ben.
Zag veel te laat dat de boodschap je niet heeft bereikt.
Zullen we een nieuwe afspraak plannen?
(…)”
3.13 Het college begrijpt dat de psychotherapeut klaagster eerst via een WhatsAppbericht
heeft geprobeerd te informeren over het verkeerd inplannen van de afspraak en dat
zij dit later via een e-mail heeft gedaan, omdat klaagster WhatsApp niet gebruikt.
Dat e-mailbericht is om 16:54 uur verstuurd. Het is uiteraard vervelend voor klaagster
dat de afspraak de dag van tevoren is geannuleerd, maar dat de psychotherapeut dit
niet uiterlijk 24 uur, maar pas 22 uur van tevoren heeft gedaan valt haar niet tuchtrechtelijk
te verwijten. Het kan gebeuren dat een behandelaar een vergissing maakt en de psychotherapeut
mocht er redelijkerwijs op vertrouwen dat klaagster de e-mail nog tijdig voor de op
16 augustus 2023 ‘s middags gemaakte afspraak zou lezen. Het is spijtig dat dit niet
is gebeurd en dat dit ervoor heeft gezorgd dat klaagster voor niets is gekomen. Zij
heeft daardoor geen vertrouwen meer in de psychotherapeut en is daarom niet meer ingegaan
op het aanbod om een nieuwe afspraak in te plannen. Het kan de psychotherapeut echter
niet worden verweten dat er geen vervolgafspraak meer tot stand is gekomen. Toen de
psychotherapeut niets meer van klaagster vernam, heeft zij nog telefonisch contact
opgenomen met de huisarts van klaagster, die echter al een tijd geen contact meer
met haar had. Daarmee heeft de psychotherapeut voldoende zorgvuldig gehandeld.
3.14 Klachtonderdeel b) is ongegrond.
3.15 Slotsom
3.16 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “1. Waar gaat de zaak over?” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 Het beroep van klaagster strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt
verklaard.
4.2 De psychotherapeut kan zich vinden in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
en verzoekt daarom het beroep van klaagster te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk
nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door
het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen
en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2025 heeft de psychotherapeut
haar standpunt nader toegelicht.
Beoordeling
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen
aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen
en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Dit betekent
dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
L.F. Gerretsen-Visser en E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen, en A. de Keijser
en
F.D.F. Steenbakkers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door N. Germeraad-van der
Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.