ECLI:NL:TGZCTG:2025:181 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2651

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:181
Datum uitspraak: 03-11-2025
Datum publicatie: 03-11-2025
Zaaknummer(s): C2024/2651
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen internist. Klager is de zoon van een patiënt die na een cystectomie in het ziekenhuis is overleden. Volgens klager is het overlijden te wijten aan ontoereikend medisch handelen. De internist was als voorzitter van de calamiteitencommissie belast met het oriënterend onderzoek naar de gang van zaken omtrent en de oorzaak van het overlijden van de patiënt, om te bepalen of het een calamiteit betrof. Klager verwijt de internist dat zij in haar onderzoek op meerdere fronten onzorgvuldig heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond voor zover dit onderdeel betrekking heeft op het niet naleven van het Maagretentieprotocol, verklaart de klacht voor het overige ongegrond en bepaalt dat aan de internist geen maatregel wordt opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het handelen van de internist als voorzitter van de calamiteitencommissie niet valt onder de eerste tuchtnorm en ook niet valt onder de tweede tuchtnorm. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager daarom alsnog niet-ontvankelijk in zijn klacht.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2651 van:

A., werkzaam te B.,
appellant, verweerder in eerste aanleg,
hierna: de internist,
gemachtigden: mrs. T.A.M. van den Ende en J.I. Eijpe te Utrecht,

tegen

C., wonende te D.,
verweerder in beroep, klager in eerste aanleg,
hierna: klager.

1. Kern van de zaak
1.1 Klager is de zoon van wijlen de heer E. (patiënt). Patiënt is na een cystectomie op
25 september 2019 in de F. overleden. Volgens klager is het overlijden te wijten aan ontoereikend medisch handelen. De internist was betrokken bij het (calamiteiten)onderzoek naar het overlijden van patiënt. Daarbij heeft zij volgens klager op meerdere fronten onzorgvuldig gehandeld.

1.2 Het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam heeft klachtonderdeel a., voor zover dit klachtonderdeel ziet op het niet naleven van het maagretentieprotocol, gegrond verklaard, de klacht voor het overige ongegrond verklaard en bepaald dat aan de internist geen maatregel wordt opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het beroep van de internist gegrond en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn klacht.

2. Verloop van de procedure
2.1 De internist heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam met nummer A2023/6349 (ECLI:NL:TGZRAMS:2024:217). De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege is als bijlage toegevoegd aan deze beslissing.

2.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het beroepschrift en het verweerschrift.

2.3 De zaak is op de zitting van 25 augustus 2025 behandeld. Aanwezig was de internist, bijgestaan door haar gemachtigden. Ook klager was aanwezig, samen met zijn moeder. Partijen hebben vragen van het college beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. De spreekaantekeningen van de internist en de spreekaantekeningen van klager zijn aan het dossier toegevoegd.

3. Feiten
Net als het Regionaal Tuchtcollege gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten:

“3.1 Klager is de zoon van wijlen de heer E., hierna ook ‘patiënt’ te noemen. Patiënt heeft op 19 september 2019 in de F. te B. (hierna: het ziekenhuis) een zenuw- en prostaatsparende cystectomie ondergaan. Dit is een operatie waarmee blaaskanker wordt behandeld die in de spierlaag van de blaaswand is gegroeid. Bij de operatie van patiënt werd een neoblaas aangelegd (nieuwe blaas, gemaakt van het laatste deel van de dunne darm). Deze neoblaas is op de plasbuis aangesloten.

3.2 Na opname op de afdeling Intensive Care en de afdeling Urologie is patiënt op 25 september 2019 in de F. overleden. Op het lichaam is obductie verricht. De conclusie van de patholoog is dat patiënt is overleden aan de directe gevolgen van een acute bilaterale (broncho)pneumonie.

3.3 Na het overlijden van patiënt heeft een van de bij de behandeling van patiënt betrokken urologen het overlijden bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis gemeld. De internist was als voorzitter van de calamiteitencommissie vervolgens belast met het oriënterend onderzoek naar de gang van zaken omtrent en de oorzaak van het overlijden van patiënt, om te bepalen of deze casus een calamiteit betrof. In eerste instantie was de conclusie dat er geen sprake was van een calamiteit, later is de calamiteitencommissie van deze conclusie terugkomen en is er na een melding op 12 september 2021 aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), op 1 februari 2022 een rapportage opgesteld. Om inzichtelijk te maken hoe dit alles is verlopen en wat daarbij de afwegingen waren, wordt hieronder de inleiding van de rapportage weergegeven:
12-09-2021 (…). De patiënt (…) onderging op 19-09-2019 een cystectomie met het aanleggen van een neoblaas en locoregionale lymfeklierdissectie in verband met blaascarcinoom. De operatie verliep ongecompliceerd. Op 25-09-2019 is de patiënt op de grond aangetroffen, voorover liggend in zijn braaksel. Hierop is reanimatie gestart, wat echter geen positief gevolg had en waarop de patiënt overleden is.
De casus is op 25-09-2019 door de vakgroep urologie bij de raad van bestuur gemeld vanwege het onverwachte overlijden.
Conform de calamiteitenprocedure F. heeft de calamiteitencommissie het oriënterend onderzoek gestart. Op basis van de verzamelde gegevens is het advies aan de raad van bestuur geformuleerd dat deze casus geen calamiteit betrof. Dat wil zeggen, dat er geen tekortkomingen in de behandeling/zorg geconstateerd waren, die tot dit ernstige beloop hebben geleid. Op 10-10-2019 ging de raad van bestuur akkoord met dit advies.
De familie heeft in oktober 2020 aan E. aangegeven een aansprakelijkstelling te hebben ingediend, melding bij Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te hebben gedaan en een klacht bij de klachtencommissie E. te hebben ingediend. De familie was met name van mening dat de patiënt overleden is aan een sepsis en dat deze niet tijdig onderkend en behandeld is.
Hierop zijn diverse vragen van de familie schriftelijk beantwoord door twee urologen, een arts-assistent urologie, het toenmalig unithoofd van de verpleegafdeling urologie (comL) en de voorzitter van de calamiteitencommissie. Tevens heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de familie, de voorzitter en een lid van de calamiteitencommissie.
Aangezien dit voor de familie niet tot een bevredigende toelichting heeft geleid, heeft de calamiteiten-commissie het advies van een externe deskundige (internist-intensivist G.) gevraagd. Zie ook de toelichting van de familie in bijlage 8.b.
Op 06-09-2021 heeft de commissie het advies ontvangen. In dit advies is geconcludeerd dat er sprake was van een calamiteit. Niet op grond van een gemiste sepsis, maar op grond van het gevoerde beleid met betrekking tot de maagretentie. Dit is niet uitgevoerd conform het F. protocol en bij obductie bleek dat er onder andere sprake was van massale aspiratie. Op grond hiervan hebben de raad van bestuur en de calamiteitencommissie besloten de casus bij IGJ te melden en een calamiteitenrapportage op te stellen, welke zich met name focust op het gevoerde beleid m.b.t. de maagretenties. De familie is hiervan op de hoogte gesteld.
De familie heeft het concept rapport eind november 2021 ontvangen, waarna F. een schriftelijke reactie met vragen en opmerkingen van de familie ontvangen heeft (7-1-2022), zie bijlage 8.a. Deze vragen en opmerkingen zijn op 19-1-2022 besproken in een fysiek gesprek met de contactpersoon van de familie (zoon), echtgenote van de patiënt, de uroloog, de voorzitter van de onderzoekscommissie, een lid van de onderzoekscommissie en de beleidsmedewerker van de onderzoekscommissie.
Hierop heeft F. op 27-01-2022 een schriftelijke reactie van de familie reactie ontvangen. Op grond hiervan zijn aanvullende opmerkingen in het rapport aangebracht en is de reactie van de familie in zijn geheel als bijlage 8.b bij het rapport opgenomen.”

3.4 De conclusie van de calamiteitencommissie is de volgende:
“Zoals reeds in de inleiding vermeld is, is naar aanleiding van het advies van een extern deskundige geconcludeerd dat er wel sprake is van een calamiteit in verband met het gevoerde beleid ten aanzien van de maagretenties.
Er was sprake van forse maagretenties, waarbij het gevoerde beleid niet conform het F. protocol was. Er had maagzuigdrainage toegepast moeten worden ter voorkoming van aspiratie. De patiënt is waarschijnlijk overleden ten gevolge van een aspiratie.
Overigens is tijdens de avond en nacht voor het overlijden de maag wel handmatig geleegd via de neusmaagsonde. Het is daarom niet duidelijk of het beloop anders zou zijn geweest wanneer er wel maagzuigdrainage was toegepast. Vanwege het niet volgen van het protocol op dit punt is de onderzoekscommissie van mening dat er sprake is van een calamiteit.”

3.5 De calamiteitencommissie heeft vier verbetermaatregelen in het rapport genoemd, alsook drie aandachtspunten en een algemene verbetermaatregel.

Wat

Eigenaar

Wanneer

Borging

Verbetermaatregel 1:
De calamiteitencommissie verzoekt de centrale coördinator documentbeheer, in samenwerking met de inhoudsdeskundigen, de tekst in het ziekenhuisbrede protocol “Beoordeling en behandeling maagretentie” te nuanceren m.b.t. hoge maagretenties bij postpylorisch voeden.

Vz calcom,

Centrale

Coörd.

Document-beheer

Protocol

1-2-2022

aangepast

Opgenomen in documentbeheer

communicatie

Verbetermaatregel 2:
Aanvullen Studer- en Bricker-protocol met:

- De bekende complicaties na de operatie: het niet goed op gang van de maag/darmen, gastroparese en (hoge) maagretenties.

- Artsen en verpleegkundigen hebben een proactieve functie bij tekenen van complicaties. Bij Studer- en Brickerpatiënten wordt dagelijks, minimaal tijdens de visite, besproken of er tekenen van deze complicaties zijn. De arts heeft de regie in deze.

- Verpleegkundigen dienen hogere maagretenties met de arts te bespreken enige tijd nadat dit geconstateerd is.

- In de titels van het Studer- en Bricker-protocol is aangeven dat het protocol voor verpleegkundigen geldt. De artsen gebruiken dit protocol ook. Onder het kopje “functionaris” dienen ook de urologen en arts-assistenten en diëtisten vermeld te worden.

De vakgroep urologie zal de casemanager urologie verzoeken het Studer- en Bricker-protocol in samenwerking met de urologen, verpleegkundigen urologie, diëtetiek en het darmfalenteam aan te passen voor 1-2-2022.

Casemanager

Urologie

1-2-2022

Opgenomen in documentbeheer

Evaluatie regie en visites door disciplinevert. en unithoofd

Verbetermaatregel 3:
Het unithoofd gaat na of de afspraken m.b.t. juiste rapportage over vochtbalans en maagretentie en de signalerende rol daarbij onder de huidige verpleegkundigen bekend zijn en juist toegepast worden. Indien nodig wordt dit opnieuw bekend gemaakt onder de verpleegkundigen (voor 1-1-2022).

Zo nodig, wordt de juiste wijze van rapportage en signalerende rol ter borging in de veiligheidsrondes van de afdeling opgenomen.

Unithoofd

urologie

1-1-2022

Evaluatie door regievp.

Veiligheidsrondes

Verbetermaatregel 4:
Het unithoofd urologie neemt het aangescherpte Studer- en Bricker-protocol, wanneer deze gereed zijn, op in de verplichte scholing voor de verpleegkundigen van de afdeling urologie.

De leerpunten zijn inmiddels gedeeld met de urologen, arts-assistenten urologie en verpleegkundigen urologie.

Unithoofd urologie

1-3-2022

Opname in het Leerportaal

DUO-jaargesprekken

Aandachtspunten m.b.t. bestaand beleid weer bespreken met betrokkenen. Het betreft:

1. Het consequent toepassen van het EWS-beleid conform het EWS-protocol F. Het gaat m.n. om:

  • het op de voorgeschreven tijdstippen alle metingen van de EWS uit te voeren en te registreren door de verpleegkundigen, zodat de EWS-scores getoond worden in het EPD en het EWS-beloop inzichtelijk is;
  • het informeren van de arts bij de hogere EWS-scores, zoals benoemd in het EWS-protocol;
  • indien er afspraken gemaakt worden m.b.t. een ander EWS-beleid (bijvoorbeeld andere EWS-waarden om te bellen, andere frequentie van de uit te voeren EWS-controles), dan dient dat helder in het EPD genoteerd te worden door zowel de arts als de verpleegkundige.”

Uroloog 1,

Unithoofd urologie

15-1-2022

Periodieke evaluatie door disciplinevert. en unithoofd

4. Beoordeling van het beroep

Waar gaat het in beroep over

4.1 Klager verweet de internist bij het Regionaal Tuchtcollege dat zij onzorgvuldig heeft
gehandeld bij de uitvoering van het calamiteitenonderzoek. Zij heeft volgens klager opzettelijk (willens en wetens) een valse verklaring/rapportage afgegeven over de oorzaak van het overlijden van zijn vader, dan wel over het al dan niet bestaan of bestaan hebben van ziekten, zwakheden of gebreken.

4.2 De internist is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep
heeft tot doel dat klager alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn klacht of om in ieder geval klachtonderdeel a. alsnog ongegrond te verklaren.

4.3 Klager voert verweer in beroep. Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep
te verwerpen en aan de internist alsnog een maatregel op te leggen.

4.4 Gelet op het voorgaande zal het Centraal Tuchtcollege allereerst de ontvankelijkheid van
klager in zijn klacht beoordelen. Uitsluitend voor zover klager ontvankelijk is in zijn klacht ligt klachtonderdeel a. ter beoordeling voor en dient het Centraal Tuchtcollege te beoordelen of aan de internist een maatregel moet worden opgelegd.

Ontvankelijkheid

4.5 Het Centraal Tuchtcollege dient allereerst te beoordelen of de werkzaamheden van de
internist als voorzitter van de calamiteitencommissie vallen onder de reikwijdte van de eerste of de tweede tuchtnorm. Alleen als het handelen van de internist kan worden geschaard onder een van deze twee tuchtnormen kan klager worden ontvangen in zijn klacht.

4.6 De tuchtnormen zijn neergelegd in artikel 47, lid 1 van de Wet BIG en betreffen niet alleen
handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar behoort te betrachten (de eerste tuchtnorm), maar ook enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Voor dit laatste handelen is dan vereist dat het voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Daarbij dient terughoudend te worden getoetst als het handelen niet een individuele patiënt betreft, maar veeleer betrekking heeft op de organisatie van de zorg en de randvoorwaarden waaronder die wordt verleend.

4.7 Zoals het Regionaal Tuchtcollege al heeft overwogen, valt het handelen van de
internist niet onder de eerste tuchtnorm, omdat tussen patiënt en de internist geen sprake was van een behandelrelatie. Dat betekent dat het handelen van de internist niet kan worden getoetst aan de eerste tuchtnorm. Het Centraal Tuchtcollege is het hiermee eens.

4.8 Het Centraal Tuchtcollege moet vervolgens beoordelen of het handelen van de internist
als voorzitter van de calamiteitencommissie valt onder de tweede tuchtnorm. Het Centraal Tuchtcollege beantwoordt deze vraag negatief en zal deze beslissing hierna uitleggen.

4.9 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de internist met haar werkzaamheden als
voorzitter van de calamiteitencommissie uitvoering gaf aan een wettelijke taak, gebaseerd op de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Een zorgaanbieder is namelijk verplicht, voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van de zorg, een intern incidentenregister bij te houden van gemelde incidenten. Een dergelijk onderzoek is niet bedoeld om te beoordelen of de betrokken beroepsbeoefenaren hebben gehandeld volgens de professionele standaard. Het doel van een calamiteitenonderzoek is om de algemene zorg binnen een zorginstelling te verbeteren en te leren van het incident dan wel de calamiteit. Met andere woorden: het onderzoek is bedoeld om de kwaliteit van de zorg binnen de zorginstelling te verbeteren. Daarmee heeft het onderzoek en hebben de werkzaamheden van de internist als voorzitter van de calamiteitencommissie onvoldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg. Dit leidt tot de conclusie dat de werkzaamheden van de internist in hoedanigheid van voorzitter van de calamiteitencommissie niet vallen onder de reikwijdte van de tweede tuchtnorm en dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Het voorgaande neemt niet weg dat het Centraal Tuchtcollege er begrip voor heeft dat het calamiteitenonderzoek en de uitkomsten daarvan voor klager belangrijk zijn. Dit onderzoek en de werkzaamheden die hebben geleid tot het rapport worden alleen niet beoordeeld binnen het tuchtrechtelijk kader.

4.10 Voor zover klager klaagt over gesprekken die de internist met hem heeft gevoerd heeft hij naar voren gebracht dat de internist zich juist door het voeren van deze gesprekken op het gebied van de individuele gezondheidszorg heeft begeven daarom wel onder de tweede tuchtnorm valt. Het was wellicht duidelijker geweest als de internist deze gesprekken samen met de behandelend artsen (de urologen) met een toelichting op de rolverdeling had gevoerd of hen die gesprekken had laten voeren. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt echter dat de internist als voorzitter van de calamiteitencommissie een zekere vrijheid heeft om haar taak in te vullen en uit te voeren en dat zij niet buiten die marge is getreden.

Conclusie

4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat klager alsnog niet-ontvankelijk moet worden
verklaard in zijn klacht. Dat betekent dat het beroep van de internist gegrond is en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zal worden vernietigd.

Publicatie

4.11 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het algemeen belang gediend is met de
publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing wordt bekend gemaakt zoals in het dictum staat vermeld.

Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en doet opnieuw recht:

verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn klacht;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan-geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is genomen door R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
A.S. Gratama en J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen, en R.H.H. Bemelmans en
I.K. van Groeningen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.