ECLI:NL:TGZCTG:2025:161 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2025/2930 VZ
| ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:161 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 08-10-2025 |
| Datum publicatie: | 08-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | C2025/2930 VZ |
| Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
| Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
| Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De moeder van klaagster is na een ingreep overleden in het ziekenhuis. Klaagster dient een klacht in tegen de voorzitter van Coöperatie Medisch Specialisten van het ziekenhuis, die niet bij de behandeling van haar moeder betrokken is geweest. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de verwijten geen handelen betreft dat valt onder de eerste of tweede tuchtnorm en heeft klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in de klacht. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege wijst het beroep af omdat het beroep niet kan leiden tot een andere beslissing dan die van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege. |
D E V O O R Z I T T E R V A N H E T C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2025/2930 van:
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster, gemachtigde: C. te D.,
tegen
H., chirurg, werkzaam in F., verweerder in beide instanties,
hierna: de chirurg, gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, werkzaam in Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster verwijt de chirurg dat hij medeverantwoordelijk is voor het blijven
voortbestaan van een zorgwekkende wijze van dossiervoering en onduidelijke belegging
van de verantwoordelijkheid.
1.2 De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de verwijten
geen handelen betreft dat valt onder de eerste of tweede tuchtnorm en heeft klaagster
kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard in de klacht. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege
is van oordeel dat het beroep niet kan leiden tot een andere beslissing dan die van
de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege en zal het beroep afwijzen.
2. Verloop van de procedure in beroep
2.1 Klaagster heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter van
het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Zwolle van 22 juli 2025 met
nummer Z2025/8322 (ECLI:NL:TGZRZWO:2025:85). Deze beslissing is als bijlage aan deze beslissing gehecht.
2.2 De voorzitter heeft kennisgenomen van het procesdossier in eerste aanleg,
het beroepschrift en de aanvullende gronden met bijlagen.
3. De feiten
3.1 Bij de beoordeling van het beroep gaat de voorzitter uit van de volgende
feiten.
3.2 De moeder van klaagster, geboren in 1951 (hierna: patiënte), werd op 4 december
2024 opgenomen in het ziekenhuis voor een ERCP. Tijdens de ERCP was er een niet succesvolle
canulatie van de ductus choledochus na een pre cut. De ERCP werd afgebroken en hierna
ontstonden klachten die wezen op een pancreatitis. Patiënte werd op 5 december 2024
opgenomen op de intensive care en overleed op 6 december 2024.
3.3 De chirurg is voorzitter van de Coöperatie Medisch Specialisten van het G.-Ziekenhuis
(hierna: het ziekenhuis).
4. De klacht
4.1 Klaagster verwijt de chirurg dat hij, in zijn rol als voorzitter van de Coöperatie
Medisch Specialisten, medeverantwoordelijk is voor het blijven voortbestaan van een
zorgwekkende wijze van dossiervoering en onduidelijke belegging van de verantwoordelijkheid.
5. De beoordeling
5.1 Klaagster meent dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte heeft geoordeeld
dat de klacht niet onder de tweede tuchtnorm valt. De voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege heeft verzuimd om een vooronderzoek te gelasten. Hierdoor is klaagster
niet in de gelegenheid gesteld haar klachten nader te onderbouwen, noch mondeling,
noch schriftelijk voorzien van bewijsstukken. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege
heeft volgens klaagster een te summier onderzoek verricht en de complexe samenhang
met acht andere tuchtklachten van klaagster inzake het verblijf van patiënte in het
ziekenhuis miskend.
5.2 Bij de beoordeling van het beroep stelt de voorzitter voorop dat zij begrip
heeft voor het verdriet van klaagster over het overlijden van haar moeder. De voorzitter
zal echter op een zakelijke manier moeten oordelen of dit de arts tuchtrechtelijk
verweten kan worden.
5.3 Het staat niet ter discussie dat de eerste tuchtnorm niet van toepassing
is. Verder staat vast dat het verwijt zich richt op het handelen en/of nalaten van
de chirurg in zijn rol van voorzitter. De chirurg is niet rechtstreeks betrokken geweest
bij (de behandeling van) de moeder van klaagster. De vraag die voorligt is of de voorzitter
van het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat de klacht geen handelen/nalaten
betreft dat valt onder de tweede tuchtnorm.
5.4 De tweede tuchtnorm van artikel 47, lid 1, onder b, Wet op de Beroepen in
de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) betreft gedragingen die niet onder de eerste
tuchtnorm vallen maar in strijd zijn met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar
betaamt. Voor het handelen in strijd met de tweede tuchtnorm is verder vereist dat
dit voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.
Het Centraal Tuchtcollege hanteert als uitgangspunt dat bij toepassing van de tweede
tuchtnorm terughoudendheid moet worden betracht als er sprake is van handelen in bestuurlijke-
en/of leidinggevende functies. Met andere woorden, als het handelen/nalaten betreft
dat geen betrekking heeft op de zorg voor een individuele patiënt maar veeleer op
de organisatie van de zorg en de voorwaarden waaronder die wordt verleend. Met name
moet voorkomen worden dat de betrokken arts tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden
wordt voor keuzes in de bedrijfsvoering waarin hem in zijn voorzittersfunctie in beginsel
beleidsvrijheid toekomt, ook al kunnen deze keuzes gevolgen hebben voor de individuele
zorgverlening.
5.5 De kern van de klacht is dat het kwaliteitssysteem binnen het ziekenhuis
op fundamentele punten heeft gefaald. Meer concreet is volgens klaagster geen overzichtelijk
beeld te krijgen in het medisch dossier door de ondoorzichtige registratie van informatie
door verschillende zorgverleners in het medisch dossier van patiënte en is daardoor
onduidelijk wie eindverantwoordelijke is voor de zorg van patiënte. Volgens klaagster
is de chirurg als voorzitter van de Coöperatie Medisch Specialisten medeverantwoordelijk
voor het blijven voortbestaan van deze situatie.
5.6 De vraag die hierbij beantwoord moet worden is of de verweten gedragingen
voldoende weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg. Op grond van artikel
1 van de wet BIG moet onder dit laatste worden verstaan: zorg die rechtstreeks betrekking
heeft op een persoon en ertoe strekt diens gezondheid te bevorderen of te bewaken.
De dossiervoering ten aanzien van een individuele patiënt door individuele zorgverleners
valt in het algemeen niet onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter/bestuurder.
De voorzitter is net als de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat dit onvoldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. De voorzitter
komt tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege heeft verwoord onder
4.3 en 4.4 en sluit zich hierbij aan. Het verweten handelen valt daarom niet onder
de tweede tuchtnorm en valt dus buiten de reikwijdte van het tuchtrecht.
5.7 Op grond van de Wet BIG heeft de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege
de bevoegdheid om een zaak bij voorzittersbeslissing af te doen als duidelijk is dat
de klacht voldoende informatie bevat om te oordelen dat een klacht kennelijk niet-ontvankelijk
is. Zoals hiervoor overwogen, heeft de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege terecht
geconcludeerd dat hiervan sprake is nu het handelen dan wel nalaten van de chirurg
in zijn rol als voorzitter onvoldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.
Reeds hierom hoefde geen vooronderzoek gelast te worden. Dat klaagster andere tuchtklachten
tegen diverse zorgverleners heeft ingediend, betekent niet dat het handelen dat hen
wordt verweten ook aan deze arts als bestuurder kan worden toegerekend. Ook betekent
dit niet dat er in deze zaak onvoldoende informatie beschikbaar is om over de klacht
te kunnen oordelen.
5.8 Op basis van het bovenstaande komt de voorzitter tot het oordeel dat het
beroep niet kan leiden tot een andere beslissing dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
Het beroep wordt daarom afgewezen.
6. Beslissing
De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: wijst het beroep
af.
Aldus gewezen op 8 oktober 2025 en ondertekend door mr. Z.J. Oosting, voorzitter,
bijgestaan door mr. C.J.M. Manders, secretaris.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.
Tegen deze beslissing kunt u binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk verzet doen bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.