ECLI:NL:TGZCTG:2025:125 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2630

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:125
Datum uitspraak: 28-07-2025
Datum publicatie: 28-07-2025
Zaaknummer(s): C2024/2630
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager is (met tussenpozen vanaf 2003) onder behandeling geweest voor een zwelling op de rug. Verweerder is werkzaam als plastisch chirurg en heeft bij klager op 27 november 2013 de zwelling operatief verwijderd. Klager vindt dat verweerder geen goed onderzoek heeft verricht voordat hij overging tot de operatie en hij vindt ook dat verweerder niet heeft zorggedragen voor een goede/volledige overdracht aan de oncologisch chirurg. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager deels niet-ontvankelijk verklaard in de klacht vanwege verjaring en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat geen sprake is van verjaring. Klager wordt ontvangen in de gehele klacht, die ongegrond wordt verklaard.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2630 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,

tegen

C., plastisch chirurg, destijds werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties,
hierna: verweerder,
gemachtigde: mr. E.E. Rippen, werkzaam te Utrecht.
1. Kern van de zaak
1.1 Klager is (met tussenpozen vanaf 2003) onder behandeling geweest voor een zwelling op de rug. Verweerder is werkzaam als plastisch chirurg en heeft bij klager op 27 november 2013 de zwelling operatief verwijderd. Klager vindt dat verweerder geen goed onderzoek heeft verricht voordat hij overging tot de operatie en hij vindt ook dat verweerder niet heeft zorggedragen voor een goede/volledige overdracht aan de oncologisch chirurg.
1.2 Het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in de klacht voor zover sprake is van verjaring en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond en zal dat hieronder toelichten.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klager heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam met nummer A2023/6647 (ECLI:NL:TGZRAMS:2024:194). De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege is als bijlage toegevoegd aan deze beslissing.
2.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het beroepschrift van klager, het verweerschrift in beroep van verweerder en de door klager nagestuurde stukken.
2.3 De zaak is op de zitting van 16 juni 2025 gelijktijdig met de zaak C2024/2631 behandeld. De zaken zijn niet gevoegd. Klager en de gemachtigde van verweerder waren daar aanwezig. Verweerder zelf was zoals van tevoren aangekondigd niet aanwezig. Partijen hebben vragen van het college beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. De spreekaantekeningen van klager zijn aan het dossier toegevoegd.
3. Feiten en omstandigheden
3.1 Net als het Regionaal Tuchtcollege gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende
feiten en omstandigheden.
3.2 In augustus 2003 kwam klager op het spreekuur van verweerder, die als plastisch chirurg
in het E. ziekenhuis werkzaam was. Klager had een zwelling op de rug die niet groeide en stabiel was. Een jaar eerder waren (op de afdeling chirurgie) weefselbiopten genomen van de zwelling met als conclusie in het PA-onderzoek: “punctie onder het schouderblad rechts levert namelijk vetweefsel op. Dit steunt de klinische diagnose lipoom.” Verweerder heeft toen (2003) de zwelling verwijderd. De uitslag van het PA-onderzoek was: “(tumor rechter flank): spoelcellipoom. Geen aanwijzingen voor maligniteit.”
3.3 Op 28 april 2008 kwam klager wederom op het spreekuur van verweerder. Er was sprake
van een recidief zwelling van 4 x 1 cm, vlak naast de plek waar in 2003 het lipoom was verwijderd. Er was geen sprake van klachten. Er is vervolgens echo-onderzoek verricht en de conclusie luidde dat het waarschijnlijk een submusculair lipoom was onder het rechter schouderblad. Na overleg is besloten tot een afwachtend beleid.
3.4 Op 4 november 2013 kwam klager terug op het spreekuur van verweerder. Er was nu
sprake van een grotere zwelling met klachten. Besproken is toen dat de zwelling onder narcose verwijderd zou worden.
3.5 Op 27 november 2013 heeft verweerder de zwelling bij klager verwijderd.
3.6 De conclusie uit het PA-onderzoek van 2 december 2013 luidde: “Recidief lipomateuze
tumor van de rug toont het beeld van een pleiomorf lipoom. Aanvullend immunologisch en moleculair onderzoek volgt om een goed gedifferentieerd liposarcoom uit te sluiten. (…)”
Op 6 januari 2014 kwam nog de volgende aanvulling op het PA-verslag: “Bij aanvullend onderzoek en consult wordt deze lipomateuze tumor geclassificeerd als een atypisch lipoom/atypische lipomateuze tumor. Geen pleiomorf lipoom. Deze afwijkingen kunnen nogal eens lokaal recidiveren. Slechts zelden dedifferentiatie en daarmee ook zelden de mogelijkheid van metastasering.”
3.7 Op 13 januari 2014 heeft verweerder klager verwezen naar de oncologisch chirurg voor
verdere behandeling en beleid. Hierna heeft verweerder klager niet meer teruggezien voor behandeling. Verweerder heeft nog wel de huisarts (met cc aan de oncologisch chirurg) verslag gedaan van deze uitslag en de doorverwijzing (brief van 7 februari 2014).
3.8 Medio juli 2018 is klager na een polikliniekbezoek aan het ziekenhuis doorverwezen naar
het F. ziekenhuis in verband met een toegenomen zwelling. Op 28 november 2018 is de zwelling in het F. verwijderd. In het PA-verslag is de conclusie/diagnose dat sprake is van een dedifferentiatie van de atypische lipomateuze tumor in een liposarcoom.
3.9 Eind mei 2023 heeft klager een klacht ingediend bij het ziekenhuis over de behandeling
van verweerder en de oncologisch chirurg G. (verweerder in de zaak bij dit college aanhangig onder zaaknummer A2023/6648). Verweerder heeft hierop uitvoerig gereageerd in zijn bericht van 1 september 2023. Klager is aangeboden om een mondelinge toelichting te geven op de quickscan (en de klacht). Van dit aanbod heeft klager geen gebruik gemaakt. Daarna is de klachtenprocedure geëindigd.
3.10 Vervolgens heeft klager de onderhavige klacht bij dit college ingediend.
4. Beoordeling van het beroep
Waar gaat het in beroep over?
4.1 Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Er is voorafgaand aan de resectie van de tumor in november 2013 geen onderzoek, zoals een MRI, punctie of biopsie naar de aard van de tumor verricht.
b) Verweerder heeft klager na de operatie in november 2013 niet ingelicht over de aard van de tumor.
c) Verweerder is onvolledig geweest in de overdracht aan de oncologische chirurg door onder meer niet de juiste classificatie van de tumor weer te geven zoals die vermeld staat in het PA-rapport.
d) Verweerder heeft na de overdracht van klagers behandeling aan de oncologisch chirurg niet meer naar de situatie van klager omgekeken, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat er bij het verwijderen van de tumor geen resectiemarges in acht zijn genomen.
4.2 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep van
klager heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de klacht in zijn geheel opnieuw beoordeelt en alsnog gegrond verklaart.
4.3 Verweerder verzoekt het beroep van klager te verwerpen.
Ontvankelijkheid in beroep
4.4 Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen die klachten
ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake is van uitbreiding van de klacht, kan klager daarin dus niet worden ontvangen.
Verjaring?
4.5 In artikel 65 lid 5 Wet BIG is opgenomen dat de bevoegdheid tot het indienen van een
klacht vervalt door verjaring na tien jaren. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten heeft plaatsgevonden. Het klaagschrift van klager is bij het Regionaal Tuchtcollege binnengekomen op 21 november 2023, zodat het handelen of nalaten van verweerder van vóór 21 november 2013 niet meer kan worden beoordeeld. Klachtonderdeel a heeft betrekking op het nalaten van het doen van onderzoek voorafgaand aan de operatie op
27 november 2013. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat dat onderzoek niet alleen had kunnen worden gedaan tijdens het spreekuur op
4 november 2013 – welke datum buiten de verjaringstermijn valt – maar tot aan het moment van de operatie op 27 november 2013. Van verjaring is dus geen sprake. Klager wordt ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a.

Inhoudelijke beoordeling
4.6 Klachtonderdeel a stelt de vraag aan de orde of verweerder MRI-onderzoek aan de
zwelling had moeten laten verrichten voorafgaand aan de operatie op 27 november 2013. Daarbij is van belang de richtlijn ‘Diagnostiek bij wekedelentumoren en behandeling van wekedelen-sarcomen’ (2005, herziening in 2011). De voor deze zaak relevante passage daaruit luidt:
“anamnese en klinisch onderzoek
De werkgroep beveelt aan bij een wekedelenzwelling te letten op zogenaamde alarmsignalen die het vermoeden van een WDS versterken, zoals het ontbreken van relevant trauma op de plaats van de tumor, groei in een reeds relatief lang bestaande afwijking, het daarnaast tevens bestaan van algemene klachten, een positieve (familie)anamnese voor predisponerende factoren of voor schadelijke omgevingsfactoren. Andere signalen die het vermoeden van maligniteit versterken zijn: een zwelling van de weke delen met een diameter > 5 cm, een nieuwe massa die langer dan 4 weken bestaat, of een zwelling die niet in overeenstemming is met de te verwachten lokalisatie, dat wil zeggen op een ongebruikelijke plaats is gelegen, bijvoorbeeld een ganglion niet in de nabijheid van een gewricht.
Bij het klinisch onderzoek van een zwelling in de weke delen moet er daarnaast aandacht zijn voor: kenmerken van invasieve of destructieve groei; het gedrag van de zwelling ten opzichte van de spierfascie; palpabele lymfeklieren; en aanwijzingen voor metastasering. Het verdient aanbeveling om elke patiënt met een tumor die kan passen bij een WDS in een oncologiewerkgroep te bespreken voordat invasieve diagnostiek plaatsvindt, zodat het verdere traject multidisciplinair kan worden afgesproken.
beeldvormend onderzoek
Bij aanwijzingen voor een WDS dient alle beeldvormende diagnostiek plaats te vinden voorafgaande aan invasief onderzoek, om verstoring te voorkomen. Echografisch onderzoek van een wekedelentumor heeft géén beslissende bijdrage in het besluitvormingsproces, tenzij er op overtuigende wijze een benigne afwijking kan worden vastgesteld. Röntgenfoto’s in twee richtingen, met een duidelijke vraagstelling, kunnen belangrijke informatie opleveren over de relatie van de zwelling met andere structuren en over mineralisatie. Bij wekedelentumoren van de extremiteiten en de romp wordt vervolgens MRI met gadolinium geadviseerd.”.
Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege was er in het geval van klager onvoldoende aanleiding voor MRI-onderzoek. De richtlijn schrijft dat ook niet dwingend voor. Een zwelling van de weke delen met een diameter van meer dan 5 centimeter kan een aanwijzing zijn voor een wekedelensarcoom, en dus reden voor onderzoek, maar meer aanwijzingen waren er niet. Tegelijkertijd was er sprake van een terugkomende zwelling, waarvan PA-onderzoek destijds geen aanwijzingen voor maligniteit opleverde. Gelet op deze omstandigheden is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen MRI-onderzoek te laten doen voorafgaand aan de operatie. Klachtonderdeel a is dus ongegrond.
4.7 Ten overvloede overweegt het Centraal Tuchtcollege nog dat als toen wél MRI-onderzoek zou zijn verricht, dit niet de in 2018 gebleken maligniteit aan het licht zou hebben gebracht.
4.8 Voor wat betreft de klachtonderdelen b, c en d kan het Centraal Tuchtcollege zich volledig vinden in de beschouwingen en de beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege onder 5.7 tot en met 5.9 over en maakt die tot de zijne. Dat wat klager in beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.
Conclusie
4.9 Het voorgaande betekent dat wordt beslist als volgt.
4 Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij in beroep nieuwe klachten heeft ingediend;
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover klager daarin niet-ontvankelijk is verklaard in klachtonderdeel a;
en doet voor dat deel opnieuw recht:
verklaart klager ontvankelijk in alle klachtonderdelen;
verklaart klachtonderdeel a ongegrond;
verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is genomen door E.J. Daalder, voorzitter,
L. van Dijk en H. de Hek, leden-juristen, en R.B. Karim en W.J.B. Mastboom,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.