ECLI:NL:TGZCTG:2025:12 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2500

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:12
Datum uitspraak: 22-01-2025
Datum publicatie: 22-01-2025
Zaaknummer(s): C2024/2500
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een orthopedisch chirurg. Klager is door zijn huisarts in 2022 verwezen naar een neuroloog in verband met al jaren bestaande invaliderende klachten van de linkerbil, met uitstraling naar het hele lichaam en naar het linkerbeen. De neuroloog heeft klager op zijn verzoek verwezen naar de orthopedisch chirurg. Klager heeft tijdens het consult het vermoeden geuit dat de klachten werden veroorzaakt door de piriformis (diep gelegen bilspier). Hij verwijt de orthopedisch chirurg dat (a) hij geen lichamelijk onderzoek heeft verricht tijdens het consult, (b) hij zich denigrerend heeft uitgelaten over een andere arts en (c) niet goed op de hoogte is van de behandelingen in zijn specialisatiegebied. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond. Klager handhaaft in hoger beroep alleen de klachtonderdelen a en c. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager over de klachtonderdelen a en c.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2500 van
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., orthopedisch chirurg, werkzaam in D., verweerder in beide instanties, hierna: de orthopedisch chirurg, gemachtigde:
mr. M.L. Jinkes de Jong, advocaat te Zoetermeer.
1. Procesverloop
Klager heeft op 10 juli 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege in Amsterdam een klacht ingediend tegen de orthopedisch chirurg. Dat college heeft in zijn beslissing van 21 mei 2024, onder nummer A2023/5816, de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing op tijd beroep ingesteld. De orthopedisch chirurg heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Het Centraal Tuchtcollege heeft nadien van beide partijen nog aanvullende stukken ontvangen. De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 november 2024. Klager en de orthopedisch chirurg waren beiden aanwezig. De orthopedisch chirurg werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.L. Jinkes de Jong. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht, beide aan de hand van spreekaantekeningen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Beklaagde is als orthopedisch chirurg onder andere werkzaam bij E. in D.. Klager is in 2022 door zijn huisarts verwezen naar E. voor een neurologisch consult in verband met al jarenlang bestaande invaliderende klachten van de linkerbil, met uitstraling naar het hele lichaam en ook naar het linkerbeen. De neuroloog heeft klager op zijn verzoek doorverwezen naar de orthopedisch chirurg. Klager heeft tijdens het consult met de orthopedisch chirurg het vermoeden geuit dat de klachten veroorzaakt werden door de piriformis (diep gelegen bilspier). Zijn tuchtklacht gaat over de wijze van onderzoek en bejegening tijdens het consult en over gebrek aan kennis en kunde bij de orthopedisch chirurg. De orthopedisch chirurg heeft de klacht bestreden.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat het verwijt van klager niet terecht is. Het college zal de klacht daarom kennelijk ongegrond verklaren. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 juli 2023;
- het verweerschrift met de bijlage, ontvangen op 23 augustus 2023;
- de repliek, ontvangen op 18 januari 2024;
- de dupliek, ontvangen op 24 januari 2024.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan wilden zij gebruik maken en het mondelinge vooronderzoek is een aantal keren gepland, maar steeds verplaatst en uiteindelijk niet doorgegaan. Daarop is een extra schriftelijke ronde ingelast.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 In 2022 heeft de huisarts klager (geboren in 1977) verwezen naar de neuroloog. Klager heeft twee consulten gehad bij een neuroloog van E., op 29 augustus 2022 en 1 september 2022. De neuroloog heeft over het eerste consult genoteerd dat hij differentiaaldiagnostisch niet aan een neurologische oorzaak dacht, maar dat hij een in 2021 – in het kader van onderzoek door een andere neuroloog – gemaakte MRI zou opvragen. Over het consult op 1 september 2022 vermeldt het medische dossier (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“Vervolg-anamnese: (…) Slaapt slecht ivm de pijn. Een bekende had vergelijkbare klachten en was piriformis syndroom.
Uitslag aanvullend onderzoek:
- MRI CWK, TWK en LWK 7-7-2021 elders, postoperatieve situatie L4-5. Geen aanwijzingen actuele zenuwcompressie lumbaal. Gebied bekken/bil niet volledig te zien.
(…)
Beleid:
- aanvullend MRI bekken/heup links (iom radioloog) ter uitsluiting lokale pathologie
- pt heeft sterke wens door een orthopeed onderzocht te worden voor zijn beenklachten (die ik neurologisch ook niet goed kan verklaren) Ik heb patient uitgelegd dat ik niet specifiek een verdenking op een orthopedisch probleem heb. Toch maar voor beoordeling verwezen.”
3.2 Op 12 september 2022 heeft de neuroloog telefonisch gesproken met de partner van klager. Zij vertelde dat de fysiotherapeut van klager dacht aan het piriformissyndroom, maar dat behandelingen niet hielpen. De neuroloog schreef in het dossier:
“Beleid:
- eerst MRI bekken/heup afwachten
- uitgelegd dat ik niet perse sterk dacht aan piriformis syndroom, maar dat dit met name fysiotherapeutische behandelconsequenties heeft. Verdere behandelingen, pijnpoli, of zelfs chirurgie, op zijn minst minder gebruikelijk en daarbij erg beducht zijn of de klachten er wel bij passen.”
3.3 Op 16 september 2022 is een nieuwe MRI-scan gemaakt. Het verslag van de radioloog vermeldt hierover:
“(…) Normaal symmetrisch aspect van beide heupgewrichten. Geen gewrichtseffusie. beiderzijds. Symmetrische anatomie en normale signaalintensiteiten van de bekken en de musculatuur. (…)”
3.4 Op 17 september 2022 is klager bij de orthopedisch chirurg op consult geweest voor zijn lichamelijke klachten. In dit consult heeft klager het vermoeden geuit dat de oorzaak van de klachten gelegen was in de piriformis. De orthopedisch chirurg noteerde in het medische dossier:
“Reden van komst: heupklachten links
(…)
Lichamelijk onderzoek:
heup links: goede rom (range of motion, bewegingsbereik, opm. college), dp ischium+ (drukpijn zitbeen, opm. college). sens nl (gevoeligheid normaal, opm. college)
Aanvullend onderzoek:
mri bekken/heup links: geen afwijkingen te zien
Conclusie:
Beleid: beelden samen bekijken met radioloog en dan tc (telefonisch consult, opm. college)”.
3.5 Op 21 september 2022 sprak de neuroloog weer met klager. Hij noteerde over de uitslag van het aanvullende onderzoek:
“revisie E. met radioloog (…): conform verslag: geen verklaring voor de klachten rondom linker bil. Ook m piriformis radiologisch geen bijzonderheden.”
3.6 In een brief aan de huisarts van 29 september 2022 schreef de orthopedisch chirurg als conclusie: “heupklachten eci (met onbekende oorzaak, opm. college). Geen duidelijk orthopedisch substraat.”
4. De klacht en de reactie van de orthopedisch chirurg
4.1 Volgens klager heeft de orthopedisch chirurg onzorgvuldig/onjuist gehandeld, omdat hij:
a) geen fysiek onderzoek heeft verricht tijdens het consult waarbij het vermoeden van piriformisklachten was geuit door klager;
b) zich denigrerend heeft uitgelaten over een andere arts en bot en kortaf is geweest;
c) niet goed op de hoogte is van de behandelingen in zijn specialisatiegebied.
4.2 De orthopedisch chirurg heeft het college verzocht de klacht in al haar onderdelen ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het is duidelijk dat klager jarenlang heeft geleden onder forse pijnklachten. Dat betreurt het college ten zeerste.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.2 De vraag is of de orthopedisch chirurg de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende orthopedisch chirurg. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de orthopedisch chirurg geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.3 Het college is van oordeel dat de orthopedisch chirurg niet in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en zal dit hieronder per klachtonderdeel nader toelichten.
a) fysiek onderzoek
5.4 De orthopedisch chirurg heeft tegengesproken dat hij klager tijdens het consult niet lichamelijk zou hebben onderzocht. Het college overweegt het volgende.
5.5 Uit de stukken blijkt voldoende dat de orthopedisch chirurg tijdens het consult op 17 september 2022 wel degelijk fysiek onderzoek heeft verricht bij klager. De bevindingen van dat onderzoek staan ook in de brief van 29 september 2022 die de orthopedisch chirurg aan de huisarts heeft verzonden. De MRI van 16 september 2022 is, zo blijkt uit zowel het klaagschrift als het verweerschrift en de brief aan de huisarts, bekeken en betrokken bij de beoordeling van de klachten van klager. De orthopedisch chirurg heeft daarbij nog toegelicht dat hij, voorafgaand aan het consult, het dossier en de MRI heeft bestudeerd en dat hij, op uitdrukkelijk verzoek van klager, het beeldmateriaal nog samen met de radioloog heeft bekeken. Dit blijkt ook uit het dossier en getuigt van een zorgvuldige handelwijze ten aanzien van het onderzoek naar de klachten van klager. Dat maakt dat niet geconcludeerd kan worden dat de orthopedisch chirurg onjuist heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
b) bejegening
5.6 Klager verwijt de orthopedisch chirurg dat hij denigrerende opmerkingen heeft gemaakt over een Belgische arts die piriformisklachten zou behandelen, alsook dat hij bot en kortaf zou zijn geweest tegen klager. De wijze van bejegening riep bij klager ook vragen op in het licht van etniciteit.
5.7 De orthopedisch chirurg heeft in een reactie op dit klachtonderdeel in eerdere correspondentie aan klager laten weten het spijtig en vervelend te vinden als hij ongeïnteresseerd, bot en nors is overgekomen en heeft daarvoor zijn excuses aangeboden. Hij heeft eraan toegevoegd dat etniciteit geen enkele rol heeft gespeeld. In het verweerschrift heeft de orthopedisch chirurg betwist zich denigrerend te hebben uitgelaten over een Belgische arts.
5.8 Het college overweegt dat klachten over bejegening in het algemeen moeilijk zijn te beoordelen, omdat boodschappen altijd anders kunnen overkomen dan zij zijn bedoeld. Bij communicatie tussen een patiënt en een zorgverlener is vaak sprake van een groot verschil in emotionele betrokkenheid en beleving. Dit blijkt reeds uit het feit dat klager ervan uitgaat dat de orthopedisch chirurg hem niet heeft onderzocht, terwijl dit wel het geval is. Het is duidelijk dat klager bij de orthopedisch chirurg weinig betrokkenheid en empathie heeft gevoeld en dat hij uitlatingen over een Belgische arts als onrespectvol heeft ervaren. De orthopedisch chirurg heeft klager al laten weten dat dat niet zijn bedoeling was en zijn excuses aangeboden. Omdat het college niet in objectieve zin kan vaststellen wat er precies is gebeurd of gezegd, kan het ook niet oordelen dat de orthopedisch chirurg in dit opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college wil graag benadrukken dat het woord van klager niet minder geloof verdient dan dat van de orthopedisch chirurg. Om vast te stellen dat bepaalde gedragingen tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn, moet echter eerst worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en de orthopedisch chirurg evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dat de orthopedisch chirurg klager onheus zou hebben bejegend op grond van etniciteit heeft klager niet voldoende onderbouwd.
5.9 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
c) kennis en kunde
5.10 Dat de orthopedisch chirurg niet zou weten hoe een bepaalde spier moet worden onderzocht en niet goed op de hoogte is van de behandelingen op zijn specialisatiegebied, zoals door klager aangevoerd, heeft de orthopedisch chirurg weersproken. Hij stelt wel degelijk op de hoogte te zijn van het piriformissyndroom, en ook van het feit dat daarvoor in andere landen een operatieve behandeling wordt aangeboden. In Nederland is dat niet het geval, omdat er in de literatuur geen bewijs is dat de ingreep tot een klinisch relevante verbetering leidt, anders dan mogelijk door middel van het placebo-effect.
5.11 Het college overweegt dat er voor een piriformissyndroom geen specifiek lichamelijk onderzoek bestaat dat een hoge mate van betrouwbaarheid (sensitiviteit en specificiteit) heeft. Verder is de behandeling van het piriformissyndroom naar de huidige professionele standaard in Nederland primair conservatief en wordt er, bij gebreke van voldoende bewijs voor effectiviteit van operatief ingrijpen, een zeer terughoudend beleid gevoerd ten aanzien van operatieve behandeling. Dat de orthopedisch chirurg de door klager voorgestelde operatie, zoals later verricht door de Belgische arts, niet als primaire behandeloptie heeft overwogen, is dus – gezien het huidige beleid in Nederland – te volgen, te meer nu uit de onderzoeken van de neuroloog, de orthopedisch chirurg en de radioloog niet was gebleken van bijzonderheden aan de piriformis. De orthopedisch chirurg had dus ook geen indicatie om klager te opereren. Overigens blijkt uit de brief van de Belgische arts een operatie-indicatie die wijst op een andere diagnose dan het piriformissyndroom, te weten ‘persisterende trochanteritis, resistent aan conservatieve therapie’.
5.12 De orthopedisch chirurg heeft op grond van het uitgevoerde lichamelijke onderzoek en de uitslag van de MRI redelijkerwijs geen classificerende diagnose kunnen stellen, hoe onbevredigend ook voor klager. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de orthopedisch chirurg over onvoldoende kennis of kunde op zijn vakgebied zou beschikken.
5.13 De orthopedisch chirurg heeft ook wat betreft dit klachtonderdeel niet verwijtbaar gehandeld.
Slotsom
5.14 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
De omvang van het beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zijn beroep is alleen gericht tegen het oordeel van dat college over de klachtonderdelen a en c. Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege om deze klachtonderdelen alsnog gegrond te verklaren. Klachtonderdeel b, over de bejegening door de orthopedisch chirurg, is in deze beroepsprocedure niet meer aan de orde.
4.2 De orthopedisch chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
Klachtonderdeel a
4.3 Klager verwijt de orthopedisch chirurg met klachtonderdeel a dat hij klager tijdens het consult op 17 september 2022 niet lichamelijk heeft onderzocht. Klager heeft toen het vermoeden geuit dat de oorzaak van zijn klachten was gelegen in de piriformis (diep gelegen bilspier). De orthopedisch chirurg betwist dat hij klager tijdens het consult niet lichamelijk heeft onderzocht. Hij heeft op de zitting verklaard dat hij het zich niet meer kan herinneren, maar dat hij er op grond van het medisch dossier en de brief aan de huisarts van klager van uit gaat dat lichamelijk onderzoek toen wel heeft plaatsgevonden.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat, wanneer partijen in een tuchtklachtprocedure van mening verschillen over wat er tijdens een consult precies is besproken en/of gedaan, in beginsel wordt uitgegaan van hetgeen hierover wordt vermeld in het medisch dossier. Van dit beginsel kan worden afgeweken, wanneer er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de informatie in het medisch dossier.
4.5 In het medisch dossier staat over het consult op 17 september 2022 onder meer vermeld:
“Reden van komst: heupklachten links
(…)
Anamnese: 10 jaar geleden val en daarna chronisch pijn bekken met oa. uitstraling linker been. Heeft bij pijnpoli gelopen, maar resultaat is wisselend en niet alles kan volgens pijnspecialist verklaard worden. Adviseert wel nog een keer medebeoordeling neuroloog. Volgens wanhopige patiënt is hij al jaren van kastje naar muur gestuurd en is hij weinig serieus genomen in zijn klachten en eigenlijk nooit goed/volledig somatisch en neurologisch onderzocht. Graag uw hulp en adviezen gezien persisterende forse pijnklachten en invaliditeit.
Lichamelijk onderzoek
Heup links: goede rom (range of motion, bewegingsbereik, opm. CTG), dp ischium+ (drukpijn zitbeen, opm. CTG). sens nl (gevoeligheid normaal, opm. CTG)
(…)”
4.6 Klager betoogt dat in het medisch dossier de klachten die hij tijdens het consult heeft gemeld niet worden genoemd. Volgens hem was een goede range of motion en normale sens, zoals vermeld onder het kopje “Lichamelijk onderzoek”, gelet op de klachten die hij destijds had, fysiek absoluut onmogelijk. Deze notities en conclusies in het medisch dossier staan ook lijnrecht tegenover de bevindingen van diverse andere artsen, waaronder zijn huisarts en de Belgische arts die hem later heeft geopereerd. Dit bevestigt dat van een lichamelijk onderzoek op 17 september 2022 helemaal geen sprake is geweest en dat in dit geval niet kan worden uitgegaan van de notities in het medisch dossier, aldus klager.
4.7 Gelet op het stellige en consistente betoog van klager in het beroepschrift en op de zitting, en in aanmerking nemend dat zowel in het medisch dossier als in de brief aan de huisarts niet blijkt van een door de orthopedisch chirurg afgenomen anamnese, bestaat bij het Centraal Tuchtcollege wel enige twijfel over de zorgvuldigheid waarmee de orthopedisch chirurg het consult heeft gevoerd en over het antwoord op de vraag of hij bij klager lichamelijk onderzoek heeft gedaan. Deze twijfel is echter niet zodanig, dat dit dwingt tot de conclusie dat in dit geval niet van de aantekeningen in het medisch dossier kan worden uitgegaan. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege, zij het met enige aarzeling, tot het oordeel komt dat op grond van het medisch dossier moet worden aangenomen dat wel lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Klachtonderdeel a is dus ongegrond.
Klachtonderdeel c
4.8 Klager verwijt de orthopedisch chirurg met klachtonderdeel c dat hij niet goed op de hoogte is van de behandelingen op zijn specialisatiegebied. Volgens klager heeft de orthopedisch chirurg onvoldoende kennis van beschadigde hamstrings, de beklemming van een ischiaszenuw en de piriformis. De orthopedisch chirurg weerspreekt dit en stelt wel degelijk kennis te hebben van – onder meer – het piriformissyndroom. Hij is bekend met het feit dat daarvoor in andere landen een operatieve behandeling wordt aangeboden.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het oordeel en de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege over dit klachtonderdeel. Zoals dat college terecht heeft overwogen, bestaat er voor het piriformissyndroom geen specifiek lichamelijk onderzoek dat een hoge mate van betrouwbaarheid heeft. Verder is de behandeling van het piriformissyndroom naar de huidige professionele standaard in Nederland primair conservatief en wordt er, bij gebreke van voldoende bewijs voor effectiviteit van operatief ingrijpen, een zeer terughoudend beleid gevoerd ten aanzien van operatieve behandeling. Gelet hierop, is inderdaad goed te volgen dat de orthopedisch chirurg de door klager voorgestelde en later in België uitgevoerde operatie niet als primaire behandeloptie heeft overwogen. Uit de verschillende onderzoeken bleek ook niet van bijzonderheden aan de piriformis, zodat de orthopedisch chirurg ook geen indicatie had om te opereren. Dit betekent dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is.
Conclusie
4.10 De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen a en c terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal daarom het beroep van klager verwerpen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; R.A. van der Pol en
H.M. Wattendorff, leden juristen en N.R.A. Baas en M.M. van der Eb, leden beroepsgenoten, bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.