ECLI:NL:TGZCTG:2025:113 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2025/2711 verzet
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:113 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-06-2025 |
Datum publicatie: | 02-07-2025 |
Zaaknummer(s): | C2025/2711 verzet |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster verwijt de verpleegkundige: het stellen van een onjuiste diagnose (schizofrenie), het geven van onvoldoende informatie over de diagnose schizofrenie en het verstrekken van medicatie waarvan klaagster bijwerkingen heeft ondervonden. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in verband met verjaring en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klaagster tegen deze beslissing verworpen. Het verzet tegen die beslissing is door het Centraal Tuchtcollege niet-ontvankelijk verklaard. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2025/2711 van:
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., destijds verpleegkundige,
destijds werkzaam te B.,
verweerster in beide instanties,
hierna: de verpleegkundige.
1. Verloop van de procedure
1.1 Klaagster heeft op 13 september 2024 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen de verpleegkundige een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 december 2024, onder nummer A2024/7621, heeft de voorzitter van dat college de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor zover de klacht ziet op gebeurtenissen voor 14 september 2014 en voor het overige is de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
1.2 Klaagster is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klaagster bij beslissing van 21 februari 2025 verworpen. Die beslissing is als bijlage toegevoegd aan deze beslissing. Tegen deze beslissing heeft klaagster verzet aangetekend. Het Centraal Tuchtcollege heeft het verzet in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college het verzet heeft beoordeeld op basis van de stukken, zonder dat partijen daarbij aanwezig waren.
2. Beoordeling van het verzet
2.1 De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klaagster verworpen, omdat het beroep niet zal leiden tot een andere beslissing dan die van het Regionaal Tuchtcollege. De voorzitter heeft hierover overwogen:
“De voorzitter is, net als de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat het handelen van voor 14 september 2014 is verjaard. Volgens artikel 65 lid 5 Wet op de beroepen individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift na afloop van 10 jaar na de dag waarop het desbetreffende handelen of nalaten heeft plaatsgevonden. Het klaagschrift is ontvangen op 13 september 2024. Dat betekent dat alleen het handelen van de verpleegkundige vanaf 14 september 2014 kan worden beoordeeld.
Bij het klaagschrift zit een brief van 16 december 2014 waar de naam van de verpleegkundige en de psychiater die destijds verantwoordelijk was voor de behandeling onder staan. Ten aanzien van het handelen van de verpleegkundige op 16 december 2014 is geen sprake van verjaring. Deze brief biedt echter geen aanknopingspunten voor de verwijten die klaagster de verpleegkundige maakt. Dat klaagster het niet eens was met de gestelde diagnose en de medicatie die zij kreeg voorgeschreven, kan de verpleegkundige niet verweten worden, nu de behandelend psychiater hiervoor verantwoordelijk was. Dat de verpleegkundige op enige manier tekort is geschoten en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is op geen enkele manier aannemelijk geworden.”
2.2 Klaagster is het met deze beslissing niet eens. In de procedure in verzet heeft zij aangegeven dat de beslissing niet klopt en degene alles ontkent en herhaalt zij verder enkele stellingen uit het beroepschrift. Uit het verzetschrift blijkt niet waarom klaagster het niet eens is met de voorzittersbeslissing. Het verzetschrift voldoet daarom niet aan de daaraan te stellen eisen. Dit betekent dat het verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.3 Het Centraal Tuchtcollege ziet geen aanleiding om klaagster in de gelegenheid te stellen haar verzet mondeling of schriftelijk toe te lichten. De reden hiervoor is dat het, ook als het verzet gegrond zou worden bevonden, niet aannemelijk is dat dit tot een voor klaagster gunstiger beslissing zal leiden. Het college is het namelijk eens met de overwegingen en het oordeel van de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege, dat het handelen van de verpleegkundige voor 14 september 2014 is verjaard. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat de verpleegkundige na 14 september 2014 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster. Het beroep is terecht door de voorzitter verworpen.
2.4 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het verzet niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
3. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is genomen door E.J. Daalder, voorzitter,
J.M.T. van der Hoeven-Oud en A.R.O. Mooy, leden-juristen en N.A. van Gerwen en D.A. Polhuis, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.
D E V O O R Z I T T E R V A N H E T C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2025/2711 van:
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., destijds verpleegkundige,
destijds werkzaam te B.,
verweerster in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
Klaagster heeft op 13 september 2024 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Amsterdam een klacht ingediend tegen de verpleegkundige. Bij beslissing van 10 december 2024, met nummer A2024/7621 heeft de voorzitter van dat college de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor zover de klacht ziet op gebeurtenissen voor 14 september 2014 en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard.
Klaagster heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klaagster is in behandeling geweest bij het team psychiatrische stoornissen van D. De verpleegkundige was in dit team werkzaam. D. ging eind 2014 failliet.
De klacht
2.2 Klaagster verwijt de verpleegkundige:
a. het stellen van een onjuiste diagnose (schizofrenie);
b. het geven van onvoldoende informatie over de diagnose schizofrenie;
c. het verstrekken van medicatie waarvan klaagster bijwerkingen heeft ondervonden.
2.3 Klaagster heeft de volgende stukken bij haar klaagschrift gevoegd:
- een brief van 16 december 2014 van de verpleegkundige en psychiater E. die is opgesteld in verband met het faillissement van de D. en waarin een overzicht staat van de diagnose, de behandeldoelen en het verloop van de behandeling;
- een verslag van een psychologisch onderzoek van 8 november en 22 november 1999;
- een document zonder datum met handgeschreven aantekeningen en het visitekaartje van de verpleegkundige.
Het verweer van de verpleegkundige
2.4 De verpleegkundige heeft in haar verweerschrift toegelicht dat zij in haar functie niet bevoegd was om een diagnose te stellen. Ook was zij in haar functie niet bevoegd om medicatie voor te schrijven. Zij stelt dat zij op basis van een recept dat werd uitgeschreven door de psychiater medicatie aan klaagster heeft verstrekt. Verder voert zij aan dat patiënten altijd werden geïnformeerd over de werking en bijwerkingen van medicatie en dat patiënten ook altijd de relevante informatie over hun ziektebeeld ontvingen.
Het oordeel van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege
2.5 De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat klaagster niet ontvankelijk is in de klacht voor zover de klacht gaat over gebeurtenissen die voor 14 september 2014 hebben plaatsgevonden. In het tuchtrecht geldt een verjaringstermijn van 10 jaar. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de klacht voor het overige kennelijk ongegrond is omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verpleegkundige jegens klaagster nalatig is geweest.
3. Beoordeling van het beroep
3.1 Klaagster is het niet eens met het oordeel van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege. Klaagster is van mening dat haar klacht niet verjaard is.
3.2 De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de stukken uit het dossier van het Regionaal Tuchtcollege, van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege van 10 december 2024 en van het beroepschrift van klaagster. De voorzitter oordeelt als volgt.
3.3 De voorzitter stelt voorop dat duidelijk is dat klaagster het niet eens is met de diagnose schizofrenie en zij bijwerkingen ervaart van de medicatie die zij krijgt voorgeschreven. Verder is duidelijk dat klaagster vindt dat zij niet goed geholpen wordt door haar huidige behandelaren. De voorzitter heeft hier oog voor maar zal het beroep van klaagster op een zakelijke manier moeten beoordelen.
3.4 De voorzitter is, net als de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat het handelen van voor 14 september 2014 is verjaard. Volgens artikel 65 lid 5 Wet op de beroepen individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift na afloop van 10 jaar na de dag waarop het desbetreffende handelen of nalaten heeft plaatsgevonden. Het klaagschrift is ontvangen op 13 september 2024. Dat betekent dat alleen het handelen van de verpleegkundige vanaf 14 september 2014 kan worden beoordeeld.
3.5 Bij het klaagschrift zit een brief van 16 december 2014 waar de naam van de verpleegkundige en de psychiater die destijds verantwoordelijk was voor de behandeling onder staan. Ten aanzien van het handelen van de verpleegkundige op 16 december 2014 is geen sprake van verjaring. Deze brief biedt echter geen aanknopingspunten voor de verwijten die klaagster de verpleegkundige maakt. Dat klaagster het niet eens was met de gestelde diagnose en de medicatie die zij kreeg voorgeschreven, kan de verpleegkundige niet verweten worden, nu de behandelend psychiater hiervoor verantwoordelijk was. Dat de verpleegkundige op enige manier tekort is geschoten en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is op geen enkele manier aannemelijk geworden.
3.6 Naar het oordeel van de voorzitter zal het beroep van klaagster niet leiden tot een andere beslissing dan die van het Regionaal Tuchtcollege. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege zal het beroep van klaagster daarom afwijzen.
4. Beslissing
De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Aldus gewezen op 21 februari 2025 en ondertekend door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, bijgestaan door mr. K.M. ten Pas, secretaris.
Voorzitter
Secretaris
Tegen deze beslissing kunt u binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk verzet doen bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.