ECLI:NL:TGZCTG:2025:11 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2383
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-01-2025 |
Datum publicatie: | 22-01-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2383 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een gynaecoloog. Bij klaagster is in 2016 de baarmoeder operatief verwijderd. De ingreep begint als kijkoperatie, maar vanwege opgetreden bloeding bij de introductie van de trocar wordt het een open buikoperatie. De bloeding wordt gestopt en de ingreep is succesvol, maar kort na de operatie krijgt klaagster last van darmproblemen die in ernst toenemen en leiden tot arbeidsongeschiktheid en het aanbrengen van een stoma. Klaagster is van opvatting dat deze problemen zijn veroorzaakt door een verkeerd uitgevoerde operatie door de gynaecoloog. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2383 van:
A., wonende te B, appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster, gemachtigde: C.,
tegen
D., gynaecoloog, werkzaam te E., verweerder in beide instanties, hierna: de gynaecoloog,
gemachtigde:
mr. M.S.E. van Beurden werkzaam te Zoetermeer.
1. Verloop van de procedure
Klaagster heeft op 31 maart 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen
de gynaecoloog een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 januari 2024, onder nummer
A2023/5522 is de klacht op alle onderdelen ongegrond verklaard. Klaagster is van die
beslissing tijdig in beroep gekomen. De gynaecoloog heeft een verweerschrift in beroep
ingediend. De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 december
2024 behandeld. Op de zitting zijn verschenen klaagster en de gynaecoloog, beiden
bijgestaan door hun gemachtigden. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
C. en mr. Van Beurden hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij
aan de wederpartij en het Centraal Tuchtcollege hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
3. “ De feiten
3.1 Klaagster, een vrouw van 60 jaar die voorheen werkzaam was als verpleegkundige
op een ambulance, is vanaf 2015 onder behandeling bij de afdeling gynaecologie van
het F. te E. (hierna: het ziekenhuis). In maart 2016 wordt besloten tot het operatief
verwijderen van de baarmoeder.
3.2 De operatie vindt plaats op 20 april 2016 en wordt uitgevoerd door de gynaecoloog,
geassisteerd door een arts in opleiding tot gynaecoloog (hierna: de AIOS). De ingreep
vindt bij aanvang laparoscopisch plaats (een kijkoperatie) en begint met het inbrengen
van CO₂ in de buikholte via een verresnaald (om ruimte te creëren voor de feitelijke
ingreep). Vervolgens wordt getracht een trocar in te brengen, een holle buis van plm
10 mm doorsnede die gebruikt zal worden voor het inbrengen van instrumenten. In eerste
instantie is het aan de AIOS om de trocar in te brengen, beide pogingen daartoe mislukken.
Vervolgens neemt de gynaecoloog het over en hem lukt het de trocar in te brengen,
zij het met de nodige moeite. Vanwege de weerstand van het (stugge) bindweefsel moet
zodanige kracht worden gebruikt dat de trocar doorschiet en – naar later blijkt -
een doorschietletsel veroorzaakt.
3.3 Het inbrengen van de trocar geschiedt ‘blind’ hetgeen wil zeggen dat de trocar
door de buikwand wordt geduwd zonder dat er zicht is op de punt van de trocar, en
volgens mededeling van de gynaecoloog met een stevige draai en druk beweging en vrijwel
loodrecht. Plaats van inbreng is in de midline, vlak boven de navel.
3.4 Na het inbrengen van de trocar wordt de kijkbuis ingebracht en een bloeding
geconstateerd in de buikholte ter hoogte van de aorta. Daarop wordt onmiddellijk overgegaan
tot een laparotomie (een open buikoperatie). Een chirurg en een vaatchirurg worden
gebeld om mee te opereren, maar na tamponneren wordt geen actieve bloeding waargenomen.
De voorgenomen ingreep wordt uitgevoerd, de baarmoeder wordt verwijderd, maar aansluitend
vult de buik zich opnieuw met bloed. De vaatchirurg wordt er nogmaals bij geroepen,
hij constateert een defect in de aorta, het defect wordt gesloten waarna de bloeding
stopt. Hierna wordt de operatie beëindigd.
3.5 Klaagster verblijft van 20 tot en met 22 april 2020 op de IC ter observatie,
waarna ze naar de klinische verpleegafdeling gaat en op 28 april 2020 naar huis wordt
ontslagen.
3.6 In de daaropvolgende maanden en jaren houdt klaagster (in toenemende mate)
last van aanhoudende darmklachten: trage darmpassage en verstoorde coördinatie van
de defecatie. Zij bezoekt diverse specialisten en ondergaat verschillende behandelingen,
zonder het gewenste resultaat, waarna uiteindelijk elders een stoma wordt aangebracht.
Het stoma levert weer nieuwe klachten op, tot op heden, en in verband daarmee heeft
klaagster haar werkzaamheden noodgedwongen moeten beëindigen.
4. De klacht en de reactie van de gynaecoloog
4.1 Volgens klaagster heeft de gynaecoloog onzorgvuldig gehandeld door de trocar
op de verkeerde plaats (boven de navel in plaats van net onder de navel) en op de
verkeerde wijze (loodrecht) aan te brengen waardoor de trocart is doorgeschoten en
de achterliggende aorta heeft geraakt waardoor ernstige (darm)problemen zijn ontstaan.
Meer in het bijzonder verwijt klaagster de gynaecoloog dat hij (samengevat):
a) zich niet heeft gehouden aan de richtlijnen;
b) de behandeling onzorgvuldig en/of onjuist heeft uitgevoerd;
c) klaagster vooraf niet of te beperkt heeft geïnformeerd;
d) risico’s heeft gelopen bij het inbrengen van de trocar waardoor schade is
ontstaan, en:
e) geen postoperatieve zorg heeft verleend.
Dit verwijt is nader uitgewerkt in dertien klachtonderdelen waarvan tijdens het
mondeling vooronderzoek de onderdelen 3, 9, 10 en 13 zijn ingetrokken.
4.2 Bij brief van 25 september 2023 heeft (de gemachtigde van) klaagster de klacht
uitgebreid met een tweetal (deels nieuwe) klachtonderdelen, die zien op (het ontbreken
van) informed consent over de daadwerkelijke operateurs en de te hanteren operatietechniek.
Deze uitbreiding van de klacht is later ingebracht en wordt (met instemming van verweerder
ter zitting) om redenen van proceseconomie tevens behandeld in deze uitspraak.
4.3 De gynaecoloog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.4 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de gynaecoloog de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gynaecoloog.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het
uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun
eigen handelen.
5.2 Het college merkt vooraf op dat klaagster na de operatie darmklachten heeft
gekregen, die zij vóór de operatie niet had. Tot op heden heeft zij ernstige klachten,
die er onder meer toe hebben geleid dat zij (vanwege arbeidsongeschiktheid) haar baan
is verloren. Zij ondervindt ernstige problemen, waar geen oplossing voor te vinden
is. Het college begrijpt dat klaagster het ontstaan van deze problemen relateert aan
de ingreep door de gynaecoloog, en dat daar de klacht (in de verschillende onderdelen)
uit voort komt. Echter, dit verwijt kan het college niet volgen. De problemen zijn
ernstig met grote gevolgen (zowel medisch als sociaal/economisch) voor klaagster.
Maar van een verband met het (verwijtbaar) handelen van de gynaecoloog (laat staan,
van een causaal verband) is het college niet gebleken.
Klachtonderdeel a) zich niet gehouden aan de richtlijnen
5.3 Klaagster wijst in dit verband op de gebrekkige schriftelijke vastlegging
van de operatie (klachtonderdelen met nummer 5). Haar gemachtigde somt een groot aantal
verzuimen op (p. 7 van het klaagschrift) en concludeert dat het verslag niet aan de
geldende richtlijnen voldoet. De gynaecoloog somt op uit welke onderdelen zijn rapportage
bestaat (p. 13 van het verweerschrift) en concludeert dat dit wel degelijk voldoet
aan de geldende richtlijnen.
5.4 Het college heeft kennis genomen van het operatieverslag en is van oordeel
dat dit voldoet aan de geldende normen, waarbij ook de uitgevoerde inspectie en hechtprocedure
van de vaatchirurg is inbegrepen. De door de gemachtigde opgesomde gebreken zoals
positionering, aantal pogingen om de trocar in te brengen, en mogelijke schade van
darmen zijn weliswaar niet vermeld in het operatieverslag maar vermelding is alleen
van belang als dit duidelijk afwijkend is van de standaardprocedure.
5.5 De enkele omstandigheid dat de gynaecoloog zich bij het voorlopig getuigenverhoor
op 8 december 2021 niet meer goed kan herinneren wie het verslag opgemaakt heeft (hijzelf,
dan wel de AOIS in concept waarna de gynaecoloog het heeft gecorrigeerd en afgerond)
leidt niet tot een ander oordeel. Het tijdsverloop vanaf de operatie op 20 april 2016
tot het verweer is zodanig lang, dat dit de gynaecoloog niet aangerekend kan worden
– nog daargelaten dat beide varianten kunnen leiden tot een deugdelijk verslag.
5.6 Indien en voor zover klaagster de gynaecoloog verwijt dat uit het verslag
niet blijkt dat de darmproblemen zijn ontstaan als gevolg van de ingreep, valt dat
de gynaecoloog evenmin te verwijten. Bedoelde darmproblemen openbaarden zich pas op
een later moment. Gesteld noch gebleken is dat de gynaecoloog zich op dat moment al
bewust was of moet zijn geweest van mogelijk darmschade en/of schade aan zenuwweefsel
rond de aorta waardoor darmproblemen konden of zijn ontstaan.
5.7 Het verwijt dat de plaats van incisie (waar de trocar zou worden ingebracht)
niet is gemarkeerd, treft geen doel. Een dergelijke markering is niet aan de orde,
nu links/rechts verwisseling niet mogelijk is, en ook overigens niet gebruikelijk
is bij deze ingreep.
5.8 Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c) klaagster vooraf niet of te beperkt heeft geïnformeerd
5.9 Klaagster wijst in dit verband op de gebrekkige voorlichtingsfolder en vastleggingen
van het voorlichtingsgesprek, en het zonder (voorafgaand) overleg afwijken van het
operatieplan (klachtonderdelen met nummers 1 en 2 en de aanvulling van de klacht bij
brief van 25 september 2023). Het college zal, vanwege de chronologie, dit klachtonderdeel
eerst behandelen.
5.10 De gynaecoloog heeft het preoperatieve gesprek met klaagster niet zelf gevoerd,
dit is gedaan zijn collega G. die de hoofdbehandelaar was. Alsdan valt de gynaecoloog
hierover geen (zelfstandig) verwijt te maken. Overigens wijst de gynaecoloog er op
dat tijdens dit gesprek op 8 maart 2016 klaagster is geïnformeerd over mogelijke risico’s,
waaronder het (zeer incidenteel) optreden van darmletsel. Ook in de informatiefolder
van het ziekenhuis (bijlage 5 bij het klaagschrift) wordt (in meer algemene termen)
het risico op complicaties besproken. Overigens is niet gebleken van een, bij of door
de operatie opgetreden, darmletsel. De oorzaak voor de door klaagster ervaren darmproblemen
is tot op heden nog niet vastgesteld.
5.11 Klaagster verwijt de gynaecoloog verder dat zij niet vooraf is geïnformeerd
over het uitvoeren van de operatie door de gynaecoloog samen met een AIOS, in plaats
van door de gynaecoloog samen met zijn collega G. (zie ook het proces-verbaal van
het mondeling vooronderzoek, p. 4 tweede alinea). Echter, de gestelde afspraak of
toezegging dat de operatie zou worden uitgevoerd door G. en de gynaecoloog, is niet
terug te vinden in het dossier. Dat de operatie uiteindelijk is uitgevoerd door de
gynaecoloog met assistentie van de AIOS (die op dat moment al zes jaar werkzaam was
in het ziekenhuis, in het laatste jaar van haar opleiding was, en daarmee voldoende
ervaren) is gebruikelijk in een opleidingsziekenhuis. De gynaecoloog heeft onweersproken
gesteld dat alleen in uitzonderlijke gevallen (waar hier geen sprake van was) de operatie
wordt uitgevoerd door twee ervaren gynaecologen. De hoofdbehandelaar heeft voorts
klaagster geïnformeerd dat de voorgestelde opererend gynaecoloog meer ervaren was
in laparoscopische chirurgie.
5.12 Ook verwijt klaagster de gynaecoloog dat hij zonder overleg is afgeweken
van het operatieplan, meer in het bijzonder dat de trocar vlak boven de navel is ingebracht
in plaats van net er onder. Klaagster verwijst in dit verband terecht naar de informatiefolder
van het ziekenhuis (bijlage 5 bij het klaagschrift) waarin wordt vermeld dat de trocar
wordt ingebracht: ‘Via een sneetje net onder de navel’. Voor de keuze, gemaakt tijdens
de operatie, om hiervan af te wijken, verwijst het college naar de bespreking van
het volgende klachtonderdeel. Klaagster was toen al onder narcose, zodat dit niet
aan haar voorgelegd kon worden.
5.13 Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdelen b en d) de behandeling onzorgvuldig en/of onjuist heeft uitgevoerd
5.14 Klaagster wijst in dit verband op het onnodig aanvaarden van het risico
op een Major Vascular Injury (MVI), mede door een onjuiste positionering en het onjuist
inbrengen van de trocar (klachtonderdeel met nummer 6). Het college ziet aanleiding
om deze klachtonderdelen b en d (vanwege de onderlinge samenhang) gelijktijdig te
behandelen.
5.15 De gynaecoloog heeft, nadat hij het van de AIOS heeft overgenomen, de trocar
ingebracht. Vanwege de weerstand van het bindweefsel in de buikwand moest hij daarbij
extra kracht gebruiken en is de trocar doorgeschoten. Echter, het verwijt dat hij
de trocar onder de verkeerde hoek (loodrecht) en zonder open incisie en op de verkeerde
plaats (net boven de navel in plaats van er net onder) heeft aangebracht terwijl op
dat moment de druk in de buik mogelijk was gedaald, treft geen doel.
Wat betreft de plaats van inbrengen heeft de gynaecoloog (in samenspraak met de
AIOS, en anders dan beschreven in de informatiefolder) bij aanvang van de operatie
vanwege de vrij korte afstand van navel tot symfyse (alsnog) besloten tot een inbreng
net boven de navel. Dat is een keuze die aan de operateur is, gedurende een operatie
en afhankelijk van de omstandigheden op dat moment, en bezwaarlijk (vooraf) met de
patiënt overlegd kan worden. Van deze keuze kan niet worden gezegd dat een andere
keuze niet mogelijk was geweest, maar zeker niet dat deze keuze daarmee fout was.
Overigens heeft de gynaecoloog, mede naar aanleiding van deze ingreep, zijn procedure
gewijzigd in die zin dat hij zich de open procedure van de introductie van de trocar
heeft aangeleerd. De gehanteerde ‘blinde procedure’ waarbij na insteken van een verresnaald
er CO₂ wordt ingebracht alvorens de eerste trocar blind te plaatsen, is niettemin
een veel gebruikte en veilige methode. De nagestreefde druk in de buik is 12 mm Hg.
De kracht die gezet moet worden om de trocar in te brengen hangt af van de weerstand
van huid en het bindweefsel (fascie), en deze hangt weer af van de stugheid van het
bindweefsel. De hoek van het plaatsen van de trocar is schuin naar onderen, tussen
de 45 en 90 graden ten opzichte van de buikwand.
5.16 Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel e) geen postoperatieve zorg heeft verleend
5.17 Klaagster wijst in dit verband op het te lang doorgaan met het toedienen
van opiaten, het niet inbrengen van een maaghevel, het niet melden bij de IGJ en/of
een interne vastlegging, onduidelijke berichtgevingen na de ingreep, en het negeren
van duidelijke klachten van klaagster over een darmobstructie (klachtonderdelen met
nummers (respectievelijk) 7, 8, 4, 12 en 11).
5.18 Klaagster meent dat ten onrechte de vijf dagen volgend op de operatie opiaten
(als pijnstilling) zijn toegediend. Deze medicatie beperken de darmactiviteit met
het risico op blijvende schade.
5.19 Dit verwijt treft geen doel. Allereerst omdat in de eerste 24 uur de anesthesist
verantwoordelijk is voor de pijnbestrijding bij deze (in de regel, pijnlijke) ingreep.
Vervolgens is het de verantwoordelijkheid voor de zaalarts en de superviserende gynaecoloog
om deze medicatie al dan niet te continueren. Omdat er in de eerste week na de ingreep
veel pijn was (passend bij een recente buikoperatie) en er geen indicatie was voor
beperkte darmperistaltiek of aanwijzingen voor een ileus, is de medicatie voortgezet.
5.20 Klaagster is van opvatting dat de gynaecoloog heeft verzuimd om (preventief)
een maaghevel in te brengen. Het college volgt de gynaecoloog in zijn verweer dat
het standaard, preventief inbrengen van een maaghevel (tegenwoordig) ongebruikelijk
is en veel nadelen heeft. In samenspraak met de anesthesist heeft de gynaecoloog besloten
om ook niet achteraf een maagsonde in te brengen, omdat daar geen dan wel onvoldoende
aanleiding voor was. Het college kan de gynaecoloog volgen in deze afweging en keuze.
5.21 Klaagster verwijt de gynaecoloog dat de complicatie niet als calamiteit
is gemeld bij de IGJ en/of als medisch incident en/of niet in een complicatieregistratie
is opgenomen dan wel in een complicatiebespreking is ingebracht.
5.22 Met de gynaecoloog is het college van oordeel dat hier sprake is van een
complicatie die adequaat is behandeld, en niet als een calamiteit (die als zodanig
gemeld moet worden) – nog daargelaten dat het aan de instelling en dus niet aan de
gynaecoloog is om een dergelijke melding te doen. Veeleer is er sprake van een adequate
reactie op een complicatie (genoemde bloeding). Hetzelfde geldt voor de door klaagster
genoemde MIP-melding, nu er geen sprake was van een incident waarbij schade is ontstaan.
Een MIP/VIM was weliswaar denkbaar (met als doel om er van te leren, in de zin van
door analyseren (systeem)fouten binnen de organisatie opsporen en verhelpen) maar
de keuze om daar niet toe over te gaan is niet (tuchtrechtelijk) verwijtbaar.
Anders dan klaagster stelt of vermoedt is de complicatie wel degelijk genoteerd
in het patiëntendossier (zij het, misschien minder zichtbaar) en intern besproken.
Dat er in de periode na de operatie (in ernst toenemende) darmklachten zijn ontstaan,
die naar mag worden aangenomen verband houden met de ingreep, is onvoldoende voor
een calamiteitenmelding of MIP-melding. De oorzaak voor deze darmproblemen is tot
op heden nog niet vastgesteld, een directe relatie en/of causaal verband tussen de
klachten en (onderdelen van) de ingreep is niet vast te stellen. Dat de oorzaak nog
altijd onduidelijk is, is teleurstellend en belastend voor klaagster, maar op zichzelf
genomen onvoldoende om de gynaecoloog dienaangaande een verwijt te maken.
5.23 Klaagster verwijt de gynaecoloog dat zijn berichtgeving niet correct is:
de eerste berichtgeving na de operatie is veel te laat verzonden en bevat onjuistheden,
het tweede bericht na de heropname ontbreekt in het geheel.
5.24 Zoals de gynaecoloog stelt is de huisarts wel tijdig geïnformeerd over de
IC-opname. De verzending van de ontslagbrief is vanwege (ICT-)technische problemen,
mede als gevolg van het invoeren van een elektronisch patiëntendossier, ernstig vertraagd.
Vooropgesteld: een veel te late berichtgeving is onwenselijk en moet vermeden worden.
Het college is het echter met de gynaecoloog eens dat hem daarvoor geen persoonlijk
verwijt valt te maken. Hij was van de vertraging niet op de hoogte, en de technische
problemen zijn niet zijn verantwoordelijkheid. Wat betreft de gestelde fouten in brief
(inzake het aantal Packed cells) stelt het college vast dat de gynaecoloog niet betrokken
is geweest bij (het opstellen dan wel verzenden van) de ontslagbrief na heropname
– nog daargelaten dat bedoelde (schrijf)fout geen (bij welke zorgverlener dan ook)
tuchtrechtelijk verwijtbare fout oplevert.
5.25 Klaagster stelt dat zij op 28 april 2016 te vroeg is ontslagen – om kort
daarna met spoed weer opgenomen te moeten worden. Daarna is zij op 5 mei 2016 wederom
(tegen haar wil) te vroeg ontslagen. De door haar gemelde darmklachten zijn niet of
onvoldoende serieus genomen.
5.26 Deze klacht treft de gynaecoloog niet, hij is niet betrokken geweest bij
haar ontslag -nog daargelaten dat klaagster zelf instemde met ontslag en voorts een
ontslag tegen de wens van een patiënt (als daar al sprake van zou zijn geweest) alleen
een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging oplevert (van welke zorgverlener dan ook)
als dat leidt tot een vooraf in te schatten onveilige situatie, hetgeen hier niet
het geval was.
5.27 Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.28 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht op alle onderdelen ongegrond
is. Hetgeen overigens nog is aangevoerd, door klaagster en of haar gemachtigde, leidt
niet tot een ander oordeel.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “De feiten” van
zijn beslissing. Anders dan klaagster is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat
deze feiten een correcte weergave is van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling.
Met dit verschil dat het Centraal Tuchtcollege in rechtsoverweging 3.5 leest dat klaagster
van 20 tot en met 22 april 2016 ter observatie op de IC heeft verbleven, waarna ze
naar de klinische verpleegafdeling gaat en op 28 april 2016 naar huis wordt ontslagen,
in plaats van in 2020 zoals het Regionaal Tuchtcollege schrijft.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Het beroep heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de klacht in volle omvang
beoordeelt en de klachtonderdelen a tot en met e alsnog gegrond verklaart.
4.2 De gynaecoloog heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege
om het beroep van klaagster te verwerpen.
Toetsingskader
4.3 Het Centraal Tuchtcollege realiseert zich dat de ingreep en de ernstige darmklachten
die klaagster heeft een enorme invloed heeft op haar leven. Het Centraal Tuchtcollege
heeft daar oog voor, maar zal op een zakelijke manier (moeten) beoordelen of de gynaecoloog
heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk
bekwame en redelijk handelend gynaecoloog. Daarbij wordt gekeken naar wat in zijn
beroepsgroep de norm of standaard is op het moment van de operatieve ingreep in 2016.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 Op basis van de stukken en de mondelinge toelichting daarop komt het Centraal
Tuchtcollege tot het oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht in alle
onderdelen ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege kan net als het Regionaal
Tuchtcollege niet vaststellen dat de gynaecoloog zich niet heeft gehouden aan richtlijnen,
of de trocar op een verkeerde wijze heeft ingebracht. De gynaecoloog kan daarom niet
verweten worden dat hij bij het operatief verwijderen van de baarmoeder van klaagster
onzorgvuldig of onjuist heeft gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege deelt voorts het
oordeel dat de gynaecoloog klaagster voorafgaande aan de ingreep voldoende heeft geïnformeerd.
Daarbij is het Centraal Tuchtcollege ook van oordeel dat het verwijt van klaagster
dat de gynaecoloog geen postoperatieve nazorg heeft verleend niet kan slagen.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de behandeling van de zaak in beroep
geen aanleiding geeft tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal
Tuchtcollege. Het college sluit zich aan bij datgene wat het Regionaal Tuchtcollege
onder ‘5. De overwegingen van het college’ heeft overwogen en neemt dat hier over.
Hierbij merkt het Centraal Tuchtcollege nog wel op dat het geen standpunt inneemt
over de vraag of er sprake is van causaal verband tussen de ernstige klachten van
klaagster en de bij haar in 2016 uitgevoerde operatie omdat die vraag niet van belang
is voor het beoordelen van het handelen van de gynaecoloog. Het debat tijdens de zitting
geeft het college nog wel aanleiding tot een paar aanvullende opmerkingen.
4.6 Klaagster neemt het de gynaecoloog vooral kwalijk dat hij zich (in de ogen
van klaagster) gedurende de operatie niet heeft gehouden aan wet- en regelgeving en
vermijdbare risico’s heeft genomen waardoor bij haar ernstige darmproblemen zijn ontstaan.
4.7 Het Centraal Tuchtcollege volgt klaagster niet in haar stelling dat de gynaecoloog
de trocar ten onrechte loodrecht en op de verkeerde plaats, te weten net boven de
navel, heeft ingebracht. Het college overweegt dat de laparoscopische ingreep waarbij
blind een trocar wordt ingebracht een reguliere en veelgebruikte methode is. Het feit
dat het de AIOS niet is gelukt om de trocar in te brengen brengt – anders dan door
klaagster is aangevoerd – niet met zich dat de ingreep op dat moment geconverteerd
had moeten worden naar een open procedure. De gynaecoloog heeft het op dat moment
overgenomen van de AIOS en de trocar ingebracht. Net als het Regionaal Tuchtcollege
is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het inbrengen ervan net boven de navel
een navolgbare keuze van de gynaecoloog in samenspraak met de AIOS is geweest. Het
meer loodrecht inbrengen van de trocar door de gynaecoloog is niet verkeerd of in
strijd met de professionele standaard. Weliswaar is het beter om de trocar schuin
in te brengen, maar gezien de ervaren weerstand van de huid, fascie en bindweefsel
is het meer loodrecht inbrengen van de trocar te volgen en was de kans dat hierdoor
de aorta geraakt zou worden klein. Het feit dat deze kleine kans zich – mogelijk (niet
uitgesloten kan worden dat de aorta is geraakt door de Verres-naald) - heeft gerealiseerd
brengt niet met zich dat het inbrengen van de trocar op een onjuiste wijze heeft plaatsgevonden.
De door klaagster aangevoerde literatuur waaruit volgens haar zou blijken dat is gehandeld
in strijd met de professionele standaard leidt niet tot een ander oordeel. Uit andere
literatuur volgt dat de gevolgde procedure de juiste is in dit soort situaties.
4.8 In aanvulling op de rechtsoverwegingen 5.9 tot en met 5.13 van het Regionaal
Tuchtcollege overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Klaagster betoogt dat
de AIOS, dr. H., volgens het operatieverslag als 1e operateur staat aangetekend. Deze
AIOS heeft klaagster voorafgaand aan de ingreep niet bezocht op de holding, laat staan
dat bekend was dat zij degene was die de operatie zou verrichten, aldus klaagster.
Zij hoorde pas dagen later dat de AIOS bij de operatie aanwezig was geweest.
4.9 De gynaecoloog voert aan dat hij geen exacte herinnering meer heeft aan de
ingreep nu deze meer dan acht jaar geleden heeft plaatsgevonden. In zijn herinnering
heeft hij voorafgaande aan de ingreep op de holding gesproken met klaagster over de
afwezigheid van G. en heeft hij benoemd dat hij de operatie samen met de AIOS - een
gynaecoloog in het zesde jaar van de opleiding en met veel ervaring - zou doen. De
gynaecoloog betoogt dat het bij de time-out-procedure gebruikelijk is dat hij aan
de ene kant van het bed staat en de AIOS aan de andere kant, waarbij de AIOS zich
voorstelt aan de patiënte, hierbij haar functie vermeldt en alles wordt doorgesproken.
Hij kan zich niet voorstellen dat het hier anders is gegaan en dat een actieve AIOS
als dr. H. zich niet zou hebben voorgesteld.
4.10 Het Centraal Tuchtcollege constateert dat de lezingen van partijen over
de feitelijke gang van zaken uiteenloopt. Het Centraal Tuchtcollege kan op basis van
de stukken en de mondelinge behandeling op de zitting niet vaststellen welke van de
twee lezingen juist dan wel aannemelijk is. Daarbij is van belang dat de AIOS tijdens
het getuigenverhoor op 8 december 2021 niet is gevraagd of zij zich aan klaagster
heeft voorgesteld. Ook geven de verdere stukken hierover geen duidelijkheid dan wel
enige aanwijzing. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege niet toe komt aan de
beoordeling of in strijd met het informed consent is gehandeld door de arts dan wel
de AIOS onder diens supervisie. De gegrondverklaring van de klacht kan namelijk niet
gebaseerd zijn op alleen de lezing van de klagende partij. Het is niet zo dat er aan
het woord van klaagster minder geloof wordt gehecht dan aan dat van de arts. Het gaat
erom dat de arts pas een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van een bepaalde
gedraging of een bepaald nalaten als er een voldoende feitelijke grondslag voor dat
oordeel is, dat wil zeggen dat aannemelijk is dat de onzorgvuldige gedraging daadwerkelijk
heeft plaatsgevonden. Dat is hier niet het geval.
4.11 De conclusie is dat de gynaecoloog voldoende zorgvuldig te werk is gegaan
voorafgaande, tijdens, en na de operatieve ingreep en daarbij heeft gehandeld zoals
van een redelijk bekwame en handelende gynaecoloog verwacht mag worden. Het Regionaal
Tuchtcollege heeft de klacht terecht in al haar onderdelen ongegrond verklaard. Dit
betekent dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; H. de Hek en T.W.H.E.
Schmitz, leden-juristen en P.J.Q. van der Linden en J.J. Duvekot, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.