ECLI:NL:TGZCTG:2025:104 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2439

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:104
Datum uitspraak: 30-06-2025
Datum publicatie: 02-07-2025
Zaaknummer(s): C2024/2439
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: De klacht tegen een psychotherapeut is deels verjaard. Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege een door hem als ‘pro‑forma klaagschrift’ geduid stuk ingediend. Hieruit blijkt niet de inhoud van de klacht en evenmin de feiten en omstandigheden waarop deze klacht is gebaseerd. Drie maanden later heeft hij een aanvulling op dit stuk ingediend. In dit stuk is beschreven welke verwijten klager de psychotherapeut maakt en op welke feiten en omstandigheden hij deze verwijten baseert. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat klachtonderdelen a) en b) verjaard zijn en dat klachtonderdelen c) en d) wel inhoudelijk kunnen worden beoordeeld maar kennelijk ongegrond zijn. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. De Wet BIG biedt niet de mogelijkheid om door middel van een als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk als hier aan de orde de verjaringstermijn op te rekken.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2439 van:

A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,

hierna: klager, gemachtigde: mr. J. Bredius, werkzaam te Zeist,

tegen

C., (gepensioneerd) psychotherapeut, destijds werkzaam in D.,

verweerster in beide instanties, hierna: de psychotherapeut,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1. Procesverloop

1.1 Klager heeft op 6 oktober 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te ’s‑Hertogenbosch tegen de psychotherapeut een ‘pro forma klaagschrift’ ingediend. Op 17 januari 2023 heeft hij een aanvulling op dit stuk ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege te ’s‑Hertogenbosch heeft bij beslissing van 27 maart 2024, onder nummer H2022/4974, klager niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft klachtonderdelen a) en b) en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard.

1.2 Klager heeft tegen die beslissing op tijd beroep ingesteld. De psychotherapeut heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

1.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft nadien van klager nog aanvullende stukken ontvangen.

1.4 De zaak stond gepland op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 januari 2025. Klager en de psychotherapeut waren beiden aanwezig. Klager werd bijgestaan mr. J. Bredius, de psychotherapeut werd bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong.

1.5 Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft klager op 22 januari 2025 eerst een punt van de orde naar voren gebracht en het Centraal Tuchtcollege verzocht om voordat tot inhoudelijke behandeling van de zaak in beroep wordt overgegaan, meteen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de zaak voor inhoudelijke behandeling in zijn geheel terug te wijzen naar het Regionaal Tuchtcollege.

1.6 Het Centraal Tuchtcollege heeft op 12 februari 2025 een tussenbeslissing gegeven. In die tussenbeslissing heeft het Centraal Tuchtcollege het verzoek om vernietiging van de beslissing en terugwijzing naar het Regionaal Tuchtcollege alvorens tot inhoudelijke behandeling wordt overgegaan afgewezen, en bevolen dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen zitting.

1.7 Naar aanleiding van een verzoek van klager waarin hij om de wraking van lid-beroepsgenoot F.D.F. Steenbakkers heeft verzocht, heeft de heer Steenbakkers in de wraking berust. De behandeling van de zaak is voortgezet op 2 april 2025 waarbij de heer Steenbakkers is vervangen door

G.M.T. Mooren. Tijdens die zitting waren aanwezig klager, en de psychotherapeut, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager en de psychotherapeut hebben daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij aan de wederpartij en het Centraal Tuchtcollege hebben overhandigd.

1.8 Op 10 april 2025 heeft klager de wraking verzocht van E.F. Lagerwerf-Vergunst, lid-jurist. De wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege heeft dit verzoek op 23 april 2025 op een openbare zitting behandeld. Bij beslissing van 14 mei 2025 heeft de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“3. De feiten

3.1 Op 13 juli 2012 werd de dochter van klager (verder: de dochter) prematuur geboren in het ziekenhuis. De moeder had het HELPP-syndroom ontwikkeld waardoor op dat moment een keizersnede noodzakelijk was. De dochter werd op 23 juli 2012 overgeplaatst naar de afdeling neonatologie van een ander ziekenhuis, waar zij tot 31 augustus 2012 verbleef. Gedurende de opname waren er bij het behandelteam zorgen over de relationele problemen tussen de ouders.

3.2 Van 5 tot en met 11 september 2012 was de dochter opnieuw opgenomen in het ziekenhuis vanwege een virale luchtweginfectie. De relatieproblemen tussen klager en de moeder bleken nog aanwezig. In verband daarmee heeft de behandelend kinderarts een klinisch psycholoog in consult gevraagd. Deze psycholoog heeft klager en de moeder voor relatietherapie naar de psychotherapeut verwezen.

3.3 Er vonden drie gesprekken plaats tussen de ouders en de psychotherapeut. Dit was op

24 oktober, 31 oktober en 7 november 2012.

3.4 Op 21 september 2012 is de moeder met de dochter uit de echtelijke woning vertrokken. In het eerste gesprek met de psychotherapeut werden daarom ook afspraken gemaakt over een voorlopige omgangsregeling tussen klager en zijn dochter. In het tweede gesprek werden de mogelijkheden voor de te maken afspraken en een gemeenschappelijk behandeldoel onderzocht. Tijdens het laatste gesprek op 7 november 2012 liet de psychotherapeut de ouders weten de gezamenlijke gesprekken te staken. Zij noteerde in het verslag (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):

“Wij zien dat het middel erger is dan de kwaal. Ik noem de omstandigheden waaronder deze gesprekken gevoerd zijn, beider zeer slechte lichamelijke en emotionele conditie en de ervaring dat alles wat hier gebeurt eerder tot verslechtering dan verbetering leidt. Dat we al zo blijven steken in het stadium van afspraken, waarbij er elke keer weer opnieuw onderhandeld moet worden over verandering daarvan en dat daarmee de grenzen van wat mogelijk en dragelijk is overschreden worden.”

3.5 Direct na dit gesprek nam de psychotherapeut telefonisch contact op met de huisarts van de moeder en de dochter waarin zij aangaf zich zorgen te maken.

3.6 Bij het AMK is een melding gedaan. Hierin is de naam van de psychotherapeut genoemd. In het kader van het onderzoek nam de vertrouwensarts van het AMK op 29 januari 2013 telefonisch contact op met de psychotherapeut. Van dit gesprek tussen haar en de vertrouwensarts is een verslag gemaakt.

4. De klacht en de reactie van de psychotherapeut

4.1 Klager verwijt de psychotherapeut dat zij:

a) onvoldoende informatie heeft verstrekt over haar rol;

b) haar beroepsgeheim meerdere malen heeft geschonden;

c) deel nam aan een AMK-melding tegen klager en informant van het AMK is geweest;

d) zij waardeoordelen over klager als vader heeft gegeven en zich heeft uitgesproken over de omgang tussen klager en zijn dochter.

4.2 De psychotherapeut heeft het college verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren omdat de klacht (voor een deel) is verjaard. Voor het geval het college meent dat de klacht niet is verjaard, heeft de psychotherapeut het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De verjaring

5.1 Het college behandelt eerst het verweer dat de klacht (gedeeltelijk) is verjaard en dat klager daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Klager heeft op 6 oktober 2022 een pro forma-klaagschrift ingediend. In dit pro forma-klaagschrift heeft klager het volgende vermeld: “Ik kan de feiten voor deze klacht pas op een later moment in volle omvang uiteen kan zetten omdat er nieuwe feiten zijn opgedoken die ik nog niet kon verwerken.” Klager verwijt de psychotherapeut dat zij “buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gegaan en schond ze de vertrouwensbeginselen als ook het beroepsgeheim.” In dit pro forma-klaagschrift – dat geen bijlage(n) bevatte - werden geen concrete klachtonderdelen benoemd. Het voldeed daardoor niet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 65 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) jo artikel 4 Tuchtrechtbesluit Wet BIG.

5.2 Klager heeft met het indienen van het eerste pro forma-klaagschrift beoogd de verjaring te stuiten. Op 15 januari 2023 heeft klager een klaagschrift met bijlagen opgesteld, dat bij het college is binnengekomen op 17 januari 2023. Hierin heeft hij voor het eerst daadwerkelijk klachtonderdelen benoemd en onderbouwd.

5.3 Het college stelt vast dat de Wet BIG niet voorziet in de mogelijkheid tot het indienen van een pro forma-klaagschrift. Ook de door klager aangedragen jurisprudentie onderbouwt niet dat het indienen van een pro forma-klaagschrift in het tuchtrecht is geaccepteerd. Een klaagschrift moet immers het volgende bevatten; de klacht, de feiten en de gronden waarop een klacht berust.

5.4 Alleen het klaagschrift dat op 17 januari 2023 is ontvangen, voldoet aan de eisen in artikel 65 lid 2 van de Wet BIG jo artikel 4 Tuchtrechtbesluit Wet BIG. Dat betekent dat enkel dat klaagschrift kan worden beschouwd als een klaagschrift.

5.5 In artikel 65 lid 5 van de Wet BIG is een verjaringstermijn opgenomen. De bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt na tien jaar na de dag van het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd. De tekst van dit artikellid is slechts voor één uitleg vatbaar; de wetgever heeft hier een fatale termijn in het leven geroepen. Deze termijn kan niet worden opgeschort, ook niet wanneer de termijn is overschreden als gevolg van omstandigheden die buiten de schuld van de klager liggen. De reden daarvoor is vermeld in de memorie van toelichting onder artikel 67 van de Wet BIG: “Het lijkt niet redelijk dat ook na verloop van die termijn – daargelaten de vraag of terzake nog voldoende bewijs kan worden geleverd – beweerde tekortkomingen van aan tuchtrechtspraak onderworpen personen nog tuchtrechtelijk kunnen worden berecht.” (zie bijvoorbeeld Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (verder: CTG): CTG 2007/087, CTG 2003/106). Nu het onderbouwde klaagschrift op 17 januari 2023 is ingediend, kan uitsluitend het handelen van verweerster vanaf 17 januari 2013 worden beoordeeld.

5.6 Ten aanzien van het handelen dat heeft plaatsgevonden vóór 17 januari 2013 is de klacht verjaard. Klager is daardoor niet-ontvankelijk ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b). Ten aanzien van de klachtonderdelen c) en d) is klager wel ontvankelijk en daarom zullen deze klachtonderdelen hierna inhoudelijk worden beoordeeld.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.7 De klacht dient te worden beoordeeld op grond van de persoonlijke verwijtbaarheid van de psychotherapeut. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of de psychotherapeut de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychotherapeut. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychotherapeut geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden ten tijde van haar handelen. Het gaat er bij de tuchtrechtelijke toetsing niet om of een zorgverlener beter anders had kunnen handelen.

Beoordeling

Klachtonderdeel c) deelname AMK-melding en informant AMK

5.8 Nu het college niet over het AMK-onderzoeksrapport beschikt, kan niet worden vastgesteld door wie de melding is gedaan. Dat betekent dat het college niet kan vaststellen dat de psychotherapeut hierbij betrokken is geweest.

5.9 Vast staat dat de psychotherapeut als informant is opgetreden voor het AMK.

Voor zover klager heeft bedoeld dat de psychotherapeut tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op 29 januari 2013 de vragen van de vertrouwensarts te beantwoorden, geldt dat ten tijde van het handelen van de psychotherapeut de volgende wettelijke bepaling van toepassing was:

- Artikel 53 Wet op de jeugdzorg: “Degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan, zonder toestemming van degene die het betreft, aan een stichting inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.”

5.11 Hieruit volgt dat de psychotherapeut, die door het AMK werd benaderd om informatie te geven, gerechtigd was informatie te verstrekken. Van schending van het beroepsgeheim is dan ook geen sprake. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel d) waardeoordelen over klager als vader en uitspraken over omgang

5.10 Van het gesprek van 29 januari 2013 tussen de psychotherapeut en de vertouwensarts is een verslag gemaakt. Uit dit verslag maakt het college op dat de psychotherapeut haar zorgen over de opvoedingssituatie van de dochter heeft geuit en een toelichting heeft gegeven op het staken van de gesprekken in het kader van de relatietherapie. Er is door haar geen inhoudelijke informatie over klager verstrekt. Van waardeoordelen en uitspraken waar klager op doelt, is het college niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Slotsom

5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht, voor zover niet verjaard, kennelijk ongegrond zijn .”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

Omvang van het geding

4.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdelen a) en b) niet‑ontvankelijk verklaard, omdat klager deze heeft ingediend na afloop van de termijn van tien jaren, als bedoeld in artikel 65, lid 5, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG). Deze klachtonderdelen zijn daarmee verjaard en dus niet-ontvankelijk. Klachtonderdelen c) en d) zijn wel inhoudelijk behandeld door het Regionaal Tuchtcollege en zijn als kennelijk ongegrond afgewezen.

4.2 Klager is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de beslissing te vernietigen en de zaak in zijn geheel voor een nieuwe inhoudelijke behandeling terug te wijzen naar het Regionaal Tuchtcollege.

4.3 De psychotherapeut heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen.

Bezwaar tegen formulering klacht

4.4 Klager heeft in het beroepschrift bezwaar gemaakt tegen de manier waarop het Regionaal Tuchtcollege zijn klacht heeft geformuleerd. Hoewel het de klagende partij is die de klacht indient, is het de taak van de tuchtrechter om op basis van de ingediende klacht - na een weloverwogen beoordeling - een beslissing te schrijven die voor het algemene publiek voldoende te volgen is. Het medisch tuchtrecht is namelijk bedoeld om de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bevorderen. Dit betekent dat het de tuchtrechter is toegestaan om bij een veelheid van klachten, deze op overzichtelijke en/of samenvattende wijze te formuleren. De manier waarop de klacht is weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege doet onverminderd recht aan de inhoud van de klachten die klager bij het Regionaal Tuchtcollege heeft ingediend.

Punt van orde van klager: terugwijzing naar het Regionaal Tuchtcollege

4.5 Klager heeft op de zitting van 2 april 2025 zijn verzoek om de zaak voor de inhoud uit terug te wijzen naar het Regionaal Tuchtcollege gehandhaafd. Daartoe voert hij -zakelijk weergegeven- aan dat het Regionaal Tuchtcollege hem onterecht niet de mogelijkheid heeft gegeven om zijn klacht te verbeteren en dat de kwestie nooit eerder inhoudelijk is behandeld, waardoor onterecht sprake is van verlies van instantie.

4.6 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klager gebruik heeft gemaakt van het mondeling vooronderzoek en dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdelen a) en b) niet-ontvankelijk heeft verklaard en klachtonderdelen c) en d) kennelijk ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat klachtonderdelen c) en d) inhoudelijk zijn behandeld maar in raadkamer, dat wil zeggen zonder partijen daarover op een zitting te horen, zijn afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege volgt klager niet in zijn stelling dat hem onterecht een instantie is ontnomen. Artikel 67a eerste lid Wet BIG bepaalt dat:

“Tenzij reeds is bepaald dat de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, kan door de voorzitter dan wel door het regionale tuchtcollege in raadkamer een eindbeslissing worden gegeven, inhoudende dat:

a. het college kennelijk onbevoegd is;

b. de klager kennelijk niet-ontvankelijk is;

c. de klacht kennelijk ongegrond is; of

d. de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.”

4.7 Gelet op het voorgaande heeft het Regionaal Tuchtcollege gebruik mogen maken van de wettelijke bevoegdheid om de zaak niet op een openbare zitting maar in raadkamer te behandelen. Er is dan ook geen sprake van verlies van instantie.

Oordeel van het Centraal Tuchtcollege

4.8 Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat klachtonderdelen a) en b) verjaard zijn en dat klachtonderdelen c) en d) ongegrond zijn. Hieronder wordt uitgelegd hoe het Centraal Tuchtcollege tot zijn oordeel is gekomen.

4.9 Het Centraal Tuchtcollege heeft ambtshalve kennisgenomen van de beslissingen in de zaken met nummer C2023/2081, C2023/2082 en C2023/2083 die op 17 maart 2025 in het openbaar zijn uitgesproken.[1] In die zaken heeft het college zich uitgesproken over het door klager aangeduide ‘pro forma klaagschrift’, het aanvullend klaagschrift en de verjaring. In onderhavige zaak moet het Centraal Tuchtcollege voor de klachtonderdelen a) en b) een gelijkluidende vraag beantwoorden als het college in de zaken uitgesproken op 17 maart 2025 heeft gedaan, namelijk of het ‘pro forma klaagschrift’ voldoet aan de daaraan te stellen eisen en zo nee, of klager met de indiening van dat stuk de verjaringstermijn heeft kunnen oprekken. Het Centraal Tuchtcollege is na eigen onderzoek en beoordeling van hetgeen in deze zaak naar voren is gebracht het eens met de overwegingen van het college in de zaken die uitgesproken zijn op 17 maart 2025 hierover en zal daarom aansluiten bij die overwegingen. Wat hierna volgt is een overname van die overwegingen, met waar nodig aanpassing van data of andere feiten.

4.10 In artikel 65, lid 5, Wet BIG, is bepaald dat de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Na het verstrijken van deze tienjaarstermijn kan een klacht niet meer in behandeling worden genomen. Het gaat hier om een fatale termijn. Deze termijn kan dus niet worden opgeschort; ook niet wanneer de termijn is overschreden als gevolg van omstandigheden die buiten de schuld van de klager liggen. De achtergrond van deze regel is dat het na meer dan tien jaar moeilijk is om nog vast te stellen wat er precies is gebeurd. Ook vindt de wetgever het niet redelijk dat een zorgverlener meer dan tien jaar later nog kan worden berecht voor een volgens een klager gemaakte fout.

4.11 Klager heeft op 6 oktober 2022 een door hem als ‘pro forma klaagschrift’ geduid stuk ingediend. Hierin is de naam en het BIG-registratienummer van de psychotherapeut vermeld. Onder het kopje ‘Aan de klacht liggen de volgende feiten ten grondslag’ staat geschreven: ‘Ik kan de feiten voor deze klacht pas op een later moment in volle omvang uiteen kan zetten omdat er nieuwe feiten zijn opgedoken die ik nog niet kon verwerken.’ Verder staat in dit stuk alleen vermeld dat klager de psychotherapeut verwijt dat zij als psychotherapeut buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gegaan en dat zij de vertrouwensbeginselen als ook het beroepsgeheim heeft geschonden. Bij dit ‘pro forma klaagschrift’ zat geen bijlage. Uit dit stuk blijkt niet de inhoud van de klacht en evenmin de feiten en omstandigheden waarop deze klacht is gebaseerd. Zo is niet duidelijk welk verwijt klager de psychotherapeut maakt, de tijd of periode van het handelen of nalaten van de psychotherapeut en waaruit dat handelen of nalaten zou hebben bestaan. Dit stuk voldoet dan ook niet aan de eisen die in artikel 65, tweede lid, Wet BIG, gelezen in samenhang met artikel 4 Tuchtrechtbesluit BIG, aan een klaagschrift worden gesteld.

4.12 Op 17 januari 2023 heeft klager -op verzoek van de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege gedaan bij brief van 20 december 2022- een aanvulling op het stuk van 6 oktober 2022 ingediend. Klager heeft pas in dit stuk beschreven welke verwijten hij de psychotherapeut maakt en op welke feiten en omstandigheden hij deze verwijten baseert. Uit dit laatste stuk blijkt dat de klacht van klager gaat over de periode 24 oktober tot en met 7 november 2012 waarin de psychotherapeut drie gesprekken met klager en zijn (inmiddels) ex-vrouw heeft gevoerd. De klacht gaat ook over het verstrekken van informatie aan het AMK op 29 januari 2013. Dit laatste stuk voldoet, anders dan het stuk van 6 oktober 2022, wel aan de eisen die in de Wet BIG en het Tuchtrechtbesluit BIG aan een klaagschrift worden gesteld. Dit betekent dat de verjaringstermijn is gestart op 25 oktober 2012 en dat het klaagschrift uiterlijk op 25 oktober 2022 had moeten worden ingediend. Het stuk van

17 januari 2023 is na ommekomst van de verjaringstermijn ingediend. Klager heeft het als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduide stuk van 6 oktober 2022 kennelijk ingediend met als enig doel om de termijn voor het indienen van een klacht veilig te stellen.

4.13 Het Centraal Tuchtcollege stelt net als het Regionaal Tuchtcollege vast dat de Wet BIG niet de mogelijkheid biedt om door middel van een als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk als hier aan de orde de verjaringstermijn op te rekken. De door klager aangehaalde jurisprudentie en artikel 2 lid 2 van het Reglement van Orde van de Regionale Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg leiden het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel. In deze laatste bepaling is opgenomen dat, indien het klaagschrift niet voldoet aan de in dat artikel genoemde eisen, de secretaris de klager de gelegenheid geeft om het klaagschrift binnen twee weken aan te vullen.

De secretaris van het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in dit geval ook die mogelijkheid geboden. De mogelijkheid die het Reglement van Orde en overigens ook het Tuchtrechtbesluit BIG biedt om een klacht aan te vullen neemt niet weg dat binnen de verjaringstermijn van tien jaar duidelijk moet zijn over welk concreet handelen of nalaten wordt geklaagd en wanneer dit heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 65, lid 5, van de Wet BIG vervalt de bevoegdheid immers om dit na verloop van tien jaar alsnog te doen. Een andere uitleg van de Wet BIG en het Tuchtrechtbesluit BIG zou betekenen dat de termijn om een klacht in te dienen zou worden opgerekt en langer dan tien jaar zou worden. Dat is, gelet op de wettekst en de hiervoor onder rechtsoverweging 4.10 beschreven achtergrond van de in de Wet BIG opgenomen verjaringstermijn, niet de bedoeling. Voor het door klager genoemde artikel 2, lid, van het Reglement van Orde van de Regionale Tuchtcollege geldt hetzelfde.

4.14 Klager betoogt in beroep nog dat de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege hem pas in de brief van 20 december 2022, dus drie maanden na ontvangst van het ‘pro forma klaagschrift’, heeft uitgenodigd om de klacht aan te vullen en de feiten en gronden waarop deze berust te vermelden. Als de secretaris dit meteen bij de ontvangstbevestiging van het stuk van

6 oktober 2022 had gedaan, had hij nog binnen de verjaringstermijn zijn verzuim kunnen herstellen. Het is volgens klager in strijd met de rechtszekerheid en een eerlijk proces dat het Regionaal Tuchtcollege het indieningsmoment van zijn klacht postdateert naar 17 januari 2023. Het Centraal Tuchtcollege volgt klager niet in dit betoog. Klager heeft tien jaar lang de mogelijkheid gehad om een klacht in te dienen. Het is aan hem om deze verjaringstermijn te bewaken, dat is niet de verantwoordelijkheid van het Regionaal Tuchtcollege. Daar komt nog bij dat in dit geval de secretaris niet kon weten dat de verjaringstermijn bijna was verstreken, omdat klager in het ‘pro forma klaagschrift’ niet had aangegeven wanneer het handelen waarover hij wilde klagen had plaatsgevonden.

4.15 Uit het vorenstaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat enkel het klaagschrift van 17 januari 2023 kan worden beschouwd als een klaagschrift en dat uitsluitend het handelen van de psychotherapeut vanaf 17 januari 2013 kan worden beoordeeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft ook terecht geoordeeld dat klachtonderdelen a) en b) verjaard zijn en dus niet inhoudelijk kunnen worden beoordeeld.

Klachtonderdelen c) en d)

4.16 Met deze klachtonderdelen verwijt klager de psychotherapeut dat zij heeft deelgenomen aan een AMK-melding en als informant is opgetreden, en dat zij waardeoordelen over klager als vader heeft geuit en zich heeft uitgesproken over de omgang met de dochter van klager.

4.17 Op grond van de stukken en dat wat door partijen over en weer ter terechtzitting in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdelen c) en d) terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hierover, behalve dan dat het Centraal Tuchtcollege niet overneemt de zin: “Nu het college niet over het AMK-onderzoeksrapport beschikt, kan niet worden vastgesteld door wie de melding is gedaan”, omdat de melding zelf wel onderdeel uitmaakt van het dossier en daarop de gegevens van de melder staan vermeld.

4.18 Het voorgaande bekent dat het beroep van klager zal worden verworpen.

5. De beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

wijst het verzoek om terugwijzing van de zaak naar het Regionaal Tuchtcollege af;

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter, L.F. Gerretsen-Visser en E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en A. de Keijser en G.T.M. Mooren, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E. van der Linde, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2025.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.

[1] Zie voor de vindplaatsen: ECLI:NL:TGZCTG:2025:46, ECLI:NL:TGZCTG:2025:45 en ECLI:NL:TGZCTG:2025:40,