ECLI:NL:TGZCTG:2025:1 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2221
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 13-01-2025 |
Zaaknummer(s): | C2023/2221 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Gedeeltelijk gegronde klacht van patiënte tegen een huisarts. Waarschuwing. Klaagster verwijt de huisarts onder andere dat hij niet adequaat heeft gereageerd op haar oogklachten en de voortekenen van acuut glaucoom heeft gemist. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de huisarts in de door klaagster gepresenteerde klachten zoals hoofdpijn, wisselend wazig zien, pupilverschillen en sterke ongerustheid, aanleiding had moeten zien om uitgebreider onderzoek in te zetten dan hij heeft gedaan. De klacht is in zoverre gegrond. De huisarts kan niet worden verweten dat hij de voortekenen van het zeldzaam voorkomende acuut glaucoom heeft gemist. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2221 van:
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., huisarts, werkzaam in B.,
verweerder in beide instanties,
hierna: de huisarts,
gemachtigde: mr. M.F. Mooibroek, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
Klaagster is op 13 april, 14 april en 5 mei 2021 door de huisarts gezien in verband
met oogklachten. De huisarts dacht aan cataract (grijze staar) en heeft klaagster
na het laatste consult verwezen naar de oogarts. Klaagster kreeg een afspraak met
de oogarts voor 8 juni 2021. In de nacht van 31 mei op 1 juni 2021 kreeg klaagster
een (aanval van) acuut glaucoom. De huisarts heeft klaagster de ochtend van 1 juni
2021 gezien en direct doorgestuurd naar de oogarts. Klaagster verwijt de huisarts
dat hij niet adequaat heeft gereageerd op de oogklachten, de voortekenen van acuut
glaucoom heeft gemist en haar te laat en niet met spoed heeft doorverwezen naar de
oogarts.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klaagster heeft op 24 januari 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg in Zwolle een klacht ingediend tegen de huisarts. Bij beslissing van
19 september 2023 met nummer Z2023/5298, heeft dat college in raadkamer de klacht
in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.
2.2 Klaagster heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing. De huisarts
heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
2.3 De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 november 2024
behandeld. Klaagster, de huisarts en de gemachtigde van de huisarts waren op de zitting
aanwezig. Partijen hebben vragen van het college beantwoord en hun standpunten nader
toegelicht. Klaagster heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zij
aan het college en de wederpartij heeft overhandigd.
3. Oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
3. UITLEG VAN DE BESLISSING
3.1 De normen die gelden bij de beoordeling
Het college moet de vraag beantwoorden of de huisarts de zorg heeft verleend die
van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame en redelijk
handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener
geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de
wetenschap op het moment van het handelen door de zorgverlener. Verder geldt als norm
dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.
Relevant is of de huisarts bij het afnemen van de anamnese zorgvuldig te werk is
gegaan, het onderzoek voldoende is geweest en aan de hierbij verkregen informatie
op dat moment gerechtvaardigde conclusies heeft verbonden. De kennis en wetenschap
achteraf mag bij de beoordeling van een tuchtrechtelijk verwijt geen rol spelen.
3.2 De feiten
Klaagster, geboren in 1956, is patiënt van de huisarts. De huisarts is sinds 2014
werkzaam in een praktijk met een collega-huisarts. Zij bedienen samen één patiëntengroep.
Op 6 april 2021 is klaagster door de praktijkondersteuner GGZ en een praktijkassistente
gezien. Klaagster had klachten van wazig zicht en hoofdpijn. Zij vroeg zich af of
er wellicht iets in haar oog zat. Er werd een afspraak op het spreekuur van de huisarts
gemaakt.
De huisarts zag klaagster op 13 april 2021. Klaagster meldde een zich in de loop
van de dag ontwikkelend wazig zicht, alsof er iets in haar oog zat. Een streepvormige
afwijking onder de pupil was zichtbaar. Er was geen zichtbaar verschil tussen de pupillen.
De huisarts dacht aan een vreemd voorwerp (corpus alienum) in het rechteroog met een
cornea erosie. De huisarts verrichtte een blind swap maar deze mislukte, ook met verdoving,
en schreef een zalf (chlooramfenicol oogzalf) voor. Er werd een afspraak gemaakt voor
de volgende dag.
Klaagster meldde bij de huisarts op 14 april 2021 dat het gevoel alsof er iets in
haar oog zat was verdwenen. Klaagster meldde wel frontale hoofdpijn. Ook meldde zij
dat ze veel handwerkte, bestaande uit haken en breien. De huisarts constateerde geen
alarmsignalen en dacht aan spanningshoofdpijn. De huisarts adviseerde klaagster naar
de opticien te gaan om te kijken of zij een nieuwe bril nodig had. De huisarts adviseerde
klaagster ook om pauzes in te lassen bij haken en breien.
Klaagster is niet naar de opticien gegaan.
Klaagster ging op 4 mei 2021 naar de praktijkondersteuner voor een intake cardiovasculair
risicomanagement. De familieanamnese is toen doorgenomen.
Klaagster meldde op 5 mei 2021 aan de huisarts dat haar rechterpupil al enige tijd
groter was dan haar linkerpupil en dat zij af en toe wazig zag. Ook had klaagster
last van frontale hoofdpijn, rechts meer dan links, enkele seconden durend. Klaagster
was ongerust. De huisarts dacht aan cataract (grijze staar) en heeft klaagster verwezen
naar de oogarts.
Klaagster kreeg daarna een afspraak voor 8 juni 2021 voor de oogarts.
In de nacht van 31 mei op 1 juni 2021 kreeg klaagster rond 04.00 uur (een aanval
van) acuut glaucoom. Klaagster werd verwezen naar de huisarts. De huisarts heeft klaagster
de ochtend van 1 juni 2021 gezien en haar op verdenking van acuut glaucoom direct
doorgestuurd naar de oogarts.
De huisarts heeft klaagster nog een aantal keren gesproken over het beloop van de
voorgaande gebeurtenissen. Klaagster heeft de huisarts aansprakelijk gesteld voor
de schade van klaagster. De aansprakelijkheidsverzekeraar heeft de aansprakelijkheid
gemotiveerd afgewezen.
3.3 De klacht en de reactie daarop
Klaagster verwijt de huisarts dat hij:
1. onvoldoende is nagegaan of nader onderzoek naar de oogklachten was aangewezen
in periode april 2021;
2. klaagster in april en mei 2021 niet met spoed heeft doorverwezen naar een
oogarts;
3. niet adequaat heeft gereageerd op de oogklachten van klaagster in april en
mei 2021. De huisarts heeft een verkeerde diagnose gesteld en klaagsters klachten
niet serieus genomen. De huisarts heeft voortekenen van acuut glaucoom gemist.
De huisarts voert aan dat er gelet op de klachten in april en mei 2021 geen reden
was voor een spoedverwijzing. De huisarts heeft de klachten van klaagster wel degelijk
serieus genomen. Om die reden is er een verwijzing naar de oogarts geweest in mei.
Dat klaagster pas op 8 juni 2021 terecht kon bij de oogarts kan de huisarts niet worden
verweten. De klachten waren geen voorteken van acuut glaucoom. Acuut glaucoom ontstaat
van het ene op het andere moment en dan moet snel gehandeld worden. De huisarts heeft
klaagster daarom op 1 juni 2021 meteen doorgestuurd naar de oogarts. De huisarts stelt
zich op het standpunt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
3.4 De overwegingen van het college
Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken.
De huisarts heeft de oogklachten van klaagster op 13 april 2021 voldoende onderzocht
en zorgvuldig gehandeld door een revisieafspraak voor de volgende dag te maken. Klaagster
meldde zelf op 14 april 2021 dat zij niet meer het gevoel had dat er iets in het oog
zat. Het advies aan klaagster om naar een opticien te gaan was ook een goed advies.
Een opticien zou vervolgens bij een oogmeting ook de oogboldruk onderzocht hebben.
Toen klaagster zich binnen één maand weer meldde met oogklachten heeft de huisarts
kunnen concluderen, op basis van de informatie van klaagster, dat er geen alarmsignalen
waren voor een spoedverwijzing. Dat de huisarts op dat moment dacht aan cataract (grijze
staar) en niet aan glaucoom is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Cataract is een veel
vaker voorkomende diagnose dan glaucoom en de huisarts heeft wel voldoende onderzoek
gedaan en een vervolgactie uitgezet. De huisarts heeft zorgvuldig gehandeld door klaagster
te verwijzen naar het ziekenhuis voor verder onderzoek door de oogarts. Gelet op de
weergave van de consulten in april en mei 2021 kan niet geconcludeerd worden dat klaagster
niet serieus werd genomen in haar klachten.
Klaagster verkeert ten onrechte in de veronderstelling dat haar klachten van april
en mei 2021 een voorbode waren van het acuut glaucoom dat in de nacht van 31 mei op
1 juni 2021 ontstond. Bij acuut glaucoom is de oogdruk opeens heel hoog en dit geeft
heftige klachten. Het door klaagster gemelde verschil in pupilgrootte is echter geen
signaal van acuut glaucoom. Acuut glaucoom kent geen voortekenen. Op 1 juni 2021 heeft
de huisarts klaagster met de klachten van een acuut glaucoom onmiddellijk doorgestuurd
naar de oogarts.
Het college is van oordeel dat de huisarts met zijn handelen heeft voldaan aan de
norm van de redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts.
3.5. Conclusie
De klacht is kennelijk ongegrond.
4. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 3.2 “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
5. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
5.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar klacht in
volle omvang (her)beoordeelt en deze in beroep alsnog gegrond verklaart.
5.2 De huisarts heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
om klaagster in het beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans om het beroep van
klaagster te verwerpen.
Ontvankelijkheid
5.3 Volgens de huisarts voldoet het beroepschrift van klaagster niet aan de daaraan
te stellen eisen, omdat daarin geen beroepsgronden worden genoemd. Naar het oordeel
van het Centraal Tuchtcollege heeft klaagster in het beroepschrift voldoende duidelijk
omschreven waarom zij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
De huisarts heeft zich daartegen kunnen verweren en heeft dat ook gedaan. Het beroep
van klaagster is dan ook ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
5.4 Het Centraal Tuchtcollege zal net als het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen
waaraan hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt gezamenlijk behandelen.
5.5 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat de huisarts in de door klaagster gepresenteerde klachten zoals hoofdpijn, wisselend
wazig zien, pupilverschillen en sterke ongerustheid, aanleiding had moeten zien om
uitgebreider onderzoek in te zetten dan hij heeft gedaan. De differentiaaldiagnose
cataract was, gelet op de klachten, te beperkt. De huisarts had een visusonderzoek
moeten doen om zijn differentiaaldiagnose te toetsen. Verder had de huisarts bij klaagster
moeten aandringen op het laten doen van een oogdrukmeting. De huisarts heeft klaagster
op 14 april 2021 wel geadviseerd om naar de opticitien te gaan, maar heeft daarbij
niet aangegeven dat de opticien de oogdruk kan meten en evenmin het belang daarvan
toegelicht. Het door klaagster genoemde pupilverschil vergde evenzeer nadere inspectie.
Anders dan door de huisarts is aangenomen past pupilverschil niet bij (de differentiaaldiagnose)
cataract. Het pupilverschil had de huisarts moeten alarmeren en voor hem aanleiding
moeten zijn om te overleggen met de oogarts of neuroloog, waarbij de noodzaak en de
urgentie van een verwijzing ter sprake had kunnen komen. De huisarts heeft dit alles
niet gedaan, terwijl de klachten daartoe aanleiding gaven. De conclusie is dat de
huisarts onvoldoende adequaat heeft gereageerd op de oogklachten van klaagster die
zeer ongerust was. De klacht is in zoverre gegrond.
5.6 Over het verwijt van klaagster dat de huisarts haar hoe dan ook met spoed
naar de oogarts had moeten verwijzen oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt.
De huisarts heeft de oogklachten van klaagster op 13 april 2021 onderzocht en een
revisieafspraak gemaakt voor de volgende dag. Op 14 april 2021 vertelde klaagster
dat het gevoel dat er iets in haar oog zat was verdwenen. Het Centraal Tuchtcollege
volgt de huisarts in zijn standpunt dat er op dat moment geen aanleiding was voor
een spoedverwijzing. Op basis van de beschikbare informatie heeft het Centraal Tuchtcollege
niet kunnen vaststellen of het op 5 mei 2021 nodig was om klaagster met spoed naar
de oogarts te verwijzen.
Dit betekent dat dit deel van de klacht niet gegrond kan worden verklaard.
5.7 Het Centraal Tuchtcollege is het met het Regionaal Tuchtcollege eens dat
de huisarts niet kan worden verweten dat hij de voortekenen van het zeldzaam voorkomende
acuut glaucoom heeft gemist.
5.8 Omdat de klacht alsnog gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, ligt de vraag
voor of aan de huisarts een, en zo ja welke maatregel moet worden opgelegd. Het Centraal
Tuchtcollege vindt het opleggen van een waarschuwing in dit geval passend. Het Centraal
Tuchtcollege benadrukt dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de
onjuistheid van de gedraging naar voren brengt, maar zonder het afkeurende stempel
van laakbaarheid.
Conclusie
5.9 Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het Centraal Tuchtcollege de beslissing
van het Regionaal Tuchtcollege zal vernietigen en de klacht alsnog gedeeltelijk gegrond
zal verklaren. Daarbij wordt aan de arts een waarschuwing opgelegd.
6 Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover de klacht ongegrond is verklaard;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de klacht alsnog gedeeltelijk gegrond zoals overwogen in overweging 5.5;
legt de huisarts de maatregel van waarschuwing op;
verwerpt het beroep voor het overige;
gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klaagster het betaalde griffierecht
ten bedrage van 100,00 (zegge: honderd euro) voor de behandeling van de klacht bij
het Regionaal Tuchtcollege en de behandeling van het beroep bij het Centraal Tuchtcollege
vergoedt.
Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter;
B.J.M. Frederiks en H.M. Wattendorff, leden-juristen en J. van Krimpen en
M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en bijgestaan door K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.