ECLI:NL:TGDKG:2025:9 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/743201 / DW RK 23/444 LV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2025:9
Datum uitspraak: 27-01-2025
Datum publicatie: 27-01-2025
Zaaknummer(s): C/13/743201 / DW RK 23/444 LV/WdJ
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Er is niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de dwangbevelen te executeren. De gerechtsdeurwaarders hebben niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door naar drie adressen een brief over de openstaande vordering aan klaagster te versturen. Klacht ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 januari 2025 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/743201 / DW RK 23/444 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

gevestigd te [ ],

klaagster,

gemachtigde: [ ],

tegen:

1. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

(voorheen) kandidaat gerechtsdeurwaarder te [ ],

3. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 6 december 2023, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 18 februari 2024, heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 december 2024 alwaar de gemachtigde van klaagster en gerechtsdeurwaarder sub 3 namens de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 27 januari 2025.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Op 18 augustus 2022 is een dwangbevel ten laste van klaagster uitgevaardigd voor een bedrag van € 1.062,-.

- Bij exploot van 7 september 2022 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het dwangbevel van 18 augustus 2022 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

- Op 17 januari 2023 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. en de ING Bank N.V. ten laste van klaagster.

- Bij exploot van 20 januari 2023 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de processen-verbaal van de gelegde beslagen aan klaagster betekend.

- Op 22 februari 2023 is een dwangbevel ten laste van klaagster uitgevaardigd voor een bedrag van € 498,-.

- Bij exploot van 27 februari 2023 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 het dwangbevel van 22 februari 2023 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

- Op 27 februari 2023 heeft klaagster verzet tegen het dwangbevel van 18 augustus 2022 ingediend. Dit verzet is ongegrond verklaard.

- Het door klaagster op 27 maart 2023 ingediende verzet tegen het dwangbevel van 22 februari 2022 is bij beschikking van de rechtbank te Utrecht van

31 mei 2023 gedeeltelijk gegrond verklaard. De griffier heeft vervolgens een creditnota van € 370,- opgemaakt.

- Op 31 maart 2023 is aan klager meegedeeld dat de vordering nog € 645,42 bedraagt. Hierop heeft klaagster diezelfde dag gereageerd.

- Op 4 april 2023 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 bewijs van de verzetprocedures bij klaagster opgevraagd. Hierop heeft klaagster op 11 april 2023 gereageerd.

- Op 29 november 2023 hebben de gerechtsdeurwaarders naar drie

(e-mail)adressen van (de bestuurder van) klaagster een specificatie van de openstaande vorderingen gestuurd.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er - naar de kamer begrijpt - samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarders de executie van het dwangbevel van 22 februari 2023 – ondanks dat dit als gevolg van de gegrondverklaring van het verzet daartegen op

31 mei 2023 als nietig moet worden beschouwd en het verschuldigde griffierecht van € 128,- al op 22 mei 2023 was betaald – hebben voortgezet. Bovendien waren de gerechtsdeurwaarders op 22 februari 2023 al op de hoogte gebracht van het ingestelde verzet, zodat zij daarop vooruitlopend niet met executie hadden hoeven starten;

b: de gerechtsdeurwaarders misbruik van hun bevoegdheid hebben gemaakt door voor de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 18 augustus 2022 op 17 januari 2023 gelijktijdig beslag te leggen op twee bankrekeningen, zonder dat klaagster – zoals in de uitspraak van Midden-Nederland van 31 mei 2023 is vastgesteld – dat dwangbevel toen al had ontvangen. De kosten die gemaakt zijn voor het leggen van het beslag zijn daarom niet verschuldigd;

c: de gerechtsdeurwaarders klaagster op 29 november 2023 per brief naar zowel het postbusadres als naar de vestigingsadres en ook nog via e-mail hebben gedreigd met beslagleggingen en dergelijke aankondigingen ook richten aan het (afgeschermde) thuisadres/privéadres van de bestuurders waarbij klaarblijkelijk de toegang tot de Basis Registratie Persoonsgegevens (BRP) is misbruikt;

d: de aankondiging van beslaglegging is gedaan door een niet-gerechtsdeurwaarder

([ ]), die zijn/haar aankondiging ook niet waar kan maken;

e: de gerechtsdeurwaarders hebben nagelaten om een specificatie te verschaffen van de door hen in rekening gebrachte hoge kosten.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a wordt overwogen dat uit het dossier blijkt dat klaagster op 27 maart 2023 verzet heeft ingesteld tegen het dwangbevel van

22 februari 2023. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt alleen al daarom niet in te zien hoe de gerechtsdeurwaarders daarmee op 22 februari 2023 al bekend zouden kunnen zijn geweest. De (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het verzet tegen dit dwangbevel op 31 mei 2023 maakt verder nog niet dat de betekening van het dwangbevel op 27 februari 2023 onrechtmatig was. Evenmin is het dwangbevel door het gegronde verzet nietig. Overigens is niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarders – na de gegrondverklaring van het verzet – executiemaatregelen of andere vervolgacties hebben ondernomen in dit dossier. Dit klachtonderdeel slaagt daarom niet.

5.3 Ten aanzien van de vraag of het dwangbevel van 18 augustus 2022 aan klaagster is betekend – klachtonderdeel b – is van belang dat uit het door gerechtsdeurwaarder sub 3 na de zitting toegestuurde exploot blijkt dat dat dwangbevel op 7 september 2022 door gerechtsdeurwaarder sub 1 aan klaagster is betekend, op de in artikel 47 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalde wijze door achterlating van het exploot in een gesloten envelop op het adres van klaagster. Een exploot van een gerechtsdeurwaarder is een authentieke akte in de zin van artikel 156 lid 2 Rv. Op grond van het bepaalde in artikel 157 lid 1 Rv levert een zodanige akte dwingend bewijs op van de daarin gerelateerde verrichtingen van de gerechtsdeurwaarder. Dat betekent dat de inhoud daarvan vast staat behoudens tegenbewijs. Dat tegenbewijs heeft klaagster niet geleverd. De enkele niet onderbouwde stelling van klaagster dat er vaak brieven en stukken in de verkeerde brievenbus zijn bezorgd is hiertoe onvoldoende. Dat het dwangbevel pas twintig dagen na het uitvaardigen ervan is betekend, maakt evenmin dat getwijfeld zou moeten worden dat het dwangbevel daadwerkelijk aan klaagster is betekend. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het dwangbevel op 7 september 2022 aan klaagster is betekend door achterlating van het exploot in een gesloten envelop.

5.4 Op een gerechtsdeurwaarder rust plicht om een dwangbevel of een vonnis ten uitvoer te leggen als daarom wordt verzocht. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het (betekende) dwangbevel van

18 augustus 2022 te executeren. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster, dus ook op haar bankrekeningen. Tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c wordt het volgende overwogen. De gerechtsdeurwaarders hebben niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door op

29 november 2023 naar drie adressen een brief over de openstaande vordering aan klaagster te versturen. Op grond van artikel 50 Rv waren de gerechtsdeurwaarders bevoegd om exploten bestemd voor klaagster (ook) op het privéadres van de bestuurder achter te laten. De kamer overweegt dat het versturen van een brief naar een adres waar tevens exploot aan klaagster gedaan mag worden, niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Ter zitting is verder gebleken dat de gerechtsdeurwaarders het privéadres van de bestuurders hebben verkregen uit het register van de Kamer van Koophandel en geen misbruik hebben gemaakt van hun toegang tot de BRP. Er kan de gerechtsdeurwaarders hier geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat ook een medewerker van een gerechtsdeurwaarderskantoor kan aankondigen dat beslag zal worden gelegd. Het aankondigen van een beslag is immers geen ambtshandeling en hoeft daarom niet per se door een gerechtsdeurwaarder te worden gedaan.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de kamer dat klaagster haar stellingen niet nader heeft onderbouwd en volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting. Daarmee bestaat onvoldoende grond om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders vast te stellen.

5.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. B. Brokkaar en M.F.J. Pijnenburg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

27 januari 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.