ECLI:NL:TGDKG:2025:7 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/754089 / DW RK 24/260 LV/WdJ
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2025:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-01-2025 |
Datum publicatie: | 27-01-2025 |
Zaaknummer(s): | C/13/754089 / DW RK 24/260 LV/WdJ |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Verzet ongegrond. De gerechtsdeurwaarder heeft gelet op zijn ministerieplicht niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Voor wat betreft de hoogte van de beslagvrije voet dient klaagster zich tot de civiele rechter te wenden. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 27 januari 2025 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 25 juni 2024 met zaaknummer C/13/748270 / DW RK 24/128 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/754089 / DW RK 24/260 LV/WdJ ingesteld door:
[ ],
(tijdelijk) wonende te [ ],
klaagster,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde: [ ].
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlage, ingekomen op 22 maart 2024, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 21 mei 2024, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 25 juni 2024 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 9 juli 2024, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft haar verzet aangevuld bij e-mail met bijlagen, ingekomen op
1 december 2024. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 10 december 2024, heeft de gerechtsdeurwaarder aanvullende stukken gestuurd. Bij e-mail van 15 december 2024 heeft klaagster haar verzet aangevuld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 december 2024 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 27 januari 2025.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Bij vonnis van de kantonrechter te Alkmaar van 22 april 2020 is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan [ ].
- Bij exploot van 10 juni 2020 is het vonnis van 22 april 2020 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
- Op 20 februari 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder [ ] ten laste van klaagster.
4. De oorspronkelijke klacht
Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:
- beslag op het pensioen van klaagster heeft gelegd, zonder geldige titel;
- weigert het verzoek van klaagster om opheffing van het beslag voor te leggen aan de opdrachtgever;
- de beslagvrije voet onjuist heeft vastgesteld.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis van 22 april 2020 te executeren. Het vonnis is immers, zoals onder 5.3 in de beslissing is opgenomen, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geƫigende weg.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties weliswaar blijkt dat klaagster bezwaar heeft gemaakt tegen het gelegde beslag, maar niet dat zij de gerechtsdeurwaarder met onderbouwing heeft verzocht om haar verzoek om opheffing van het beslag voor te leggen aan de opdrachtgever. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de hoogte van de beslagvrije voet geen kwestie is die ter beoordeling van de kamer staat. Dit is slechts anders als sprake is van evidente fouten of handelen tegen beter weten in. Hiervan is niet gebleken. Uit het verweerschrift blijkt dat klaagster telefonisch op 14 maart 2024 bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de beslagvrije voet en desgevraagd heeft geweigerd bewijsstukken aan te leveren op basis waarvan een herberekening door de gerechtsdeurwaarder kon worden gemaakt. Op 15 maart 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet op basis van de bij hem bekende gegevens aangepast. Hiervan zijn klaagster en [ ] op de hoogte gesteld. Indien klaagster het met de berekende beslagvrije voet niet eens is, dient zij zich te wenden tot de gewone civiele rechter.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder zijn ministerieplicht had moeten weigeren. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder geweigerd de gemotiveerde verzoeken van klaagster om opheffing van het beslag voor te leggen aan zijn opdrachtgever. Ten slotte heeft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door al maanden te werken met een onjuiste 5% berekening van de beslagvrije voet en heeft hij niet gereageerd op de verzoeken van klaagster om de beslagvrije voet (met terugwerkende kracht) te wijzigen c.q. aan te passen, aldus klaagster.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Het door klaagster ter zitting aangevoerde maken dit niet anders.
7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. B. Brokkaar en M.F.J. Pijnenburg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 januari 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.