ECLI:NL:TGDKG:2025:51 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/761806 / DW RK 24/442 HE/RH
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2025:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-04-2025 |
Datum publicatie: | 12-06-2025 |
Zaaknummer(s): | C/13/761806 / DW RK 24/442 HE/RH |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Klaagster heeft in verzet nieuwe klachten aangevoerd, deze kunnen volgens vaste jurisprudentie in deze fase van de procedure niet worden beoordeeld. De voorzitter heeft de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van de klachten. Klaagster heeft bij de verkeerde instantie geklaagd over de verkeersboete, waardoor deze is komen vast te staan. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 28 april 2025 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 24 december 2024 met zaaknummer C/13/7572021 / DW RK 24/342 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/761806 / DW RK 24/442 HE/RH ingesteld door:
[..],
wonende te [..],
klaagster,
gemachtigde: [..],
tegen:
1. [..],
gerechtsdeurwaarder te [..],
2. [..],
gerechtsdeurwaarder te [..],
beklaagden.
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 25 september 2024, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Klaagster heeft haar klacht aangevuld bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 1 oktober 2024 en 12 november 2024. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 26 november 2024, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd.
Bij beslissing van 24 december 2024 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 27 december 2024. Bij brief, ingekomen op 29 december 2024, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 maart 2025 waar klaagster, haar echtgenoot en gerechtsdeurwaarder sub 2 zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 28 april 2025.
1. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- op 15 juli 2024 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een dwangbevel ten laste van klaagster uitgevaardigd;
- bij brief van 19 juli 2024 is klaagster verzocht de openstaande vordering te voldoen;
- bij brief van 25 juli 2024 heeft klaagster om nadere gegevens gevraagd;
- bij brief van 8 augustus 2024 heeft klaagster verklaard dat gerechtsdeurwaarder sub 1 “in schuldeisersverzuim is geplaatst”;
- bij brief van 12 augustus 2024 is op de brief van klaagster van 25 juli 2024 gereageerd;
- bij brief van 14 augustus 2024 heeft klaagster gerechtsdeurwaarder sub 1 nogmaals “in schuldeisersverzuim geplaatst” en heeft klaagster conform haar eigen voorwaarden een factuur meegezonden;
- bij exploot van 17 september 2024 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 het dwangbevel van 15 juli 2024 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen;
- bij brief van 17 september 2024 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de betekening van het dwangbevel;
- op 4 november 2024 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klaagster;
- bij exploot van 12 november 2024 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klaagster betekend.
3. De oorspronkelijke klacht
Klaagster heeft samengevat over het volgende geklaagd.
a: Ze heeft een dwangbevelbrief ontvangen zonder natte handtekening en zonder vermelding van de naam van de schrijver.
b: Volgens opgave van de Kamer van Koophandel is gebleken dat er geen Flanderijn Utrecht B.V. bekend is.
c: Er wordt niet gereageerd op het verzoek van klaagster om opheldering.
d: De casus is vexatoir, er is geen bewijs en geen schuld.
e: De gerechtsdeurwaarders hebben privégegevens opgevraagd bij derden, die niets met deze zaak van doen hebben.
4. De beslissing van de voorzitter
4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Gerechtsdeurwaarders zijn op grond van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar ders wet aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met deze wet en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. In deze beslissing wordt beoordeeld of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat niet valt in te zien welk (wettelijk) voorschrift is overtreden door de betreffende brief niet te voorzien van een (natte) handtekening. Dat de brief niet met een naam is ondertekend is niet tuchtrechtelijk laakbaar, te meer nu hier geen sprake is van een ambtshandeling. Verder blijkt uit de brief genoegzaam van welke afdeling de brief afkomstig is en op welke vordering de brief betrekking heeft. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt de voorzitter vast dat Flanderijn Utrecht B.V. wel degelijk bestaat. De gerechtsdeurwaarders hebben ter onderbouwing een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen c en d overweegt de voorzitter dat klaagster bij brief van 12 augustus 2024 uitleg is gegeven waar de vordering betrekking op heeft. Uit de overgelegde producties blijkt dat aan klaagster een administratieve boete is opgelegd vanwege het door rood licht rijden op 28 november 2023. Omdat klaagster de boete niet heeft voldaan is het CJIB ingeschakeld om verdere rechtsmaatregelen te treffen. Klaagster is vervolgens eerst in de gelegenheid gesteld de vordering in de minnelijke fase alsnog te voldoen. Nadat klaagster hier niet aan heeft voldaan is het dwangbevel aan klaagster betekend en is vervolgens derdenbeslag gelegd. Deze bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarders vloeit voort uit de wet. Er kan de gerechtsdeurwaarders geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt op deze klachtonderdelen.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat nu klaagster de vordering niet heeft voldaan, de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 475c lid 2 Rv bevoegd zijn om beslag onder derden te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door bij diverse informatiebronnen, zoals de UWV Polisadministratie Personen en de Belastingdienst, te informeren naar het inkomen van klaagster. Dit ter voorkoming van nodeloos beslag. Uit de verkregen informatie is naar voren gekomen dat klaagster inkomsten heeft via het Pensioenfonds ABP en de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Op grond van artikel 475g lid 2 Rv zijn de gerechtsdeurwaarders bevoegd om inkomensgegevens van klaagster op te vragen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken op dit klachtonderdeel.
4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster -samengevat- het volgende aangevoerd.
5.1. Het document is niet rechtsgeldig omdat geen persoonlijke handtekening is gebruikt, dit ondanks dat klaagster een apostille document heeft getoond.
5.2 Bij het overhandigen van een exploot moet de gerechtsdeurwaarder tevens een wilsverklaring, een contract, een volmacht, een akte van cessie en het mandaat uit het Centraal Bevoegdheden register overhandigen. Klaagster heeft dit alles niet ontvangen. De gerechtsdeurwaarders hebben daarom geen bevoegdheid om enkele maanden lang bedragen van klaagsters AOW te innen.
5.3 Klaagster wil weten op welke wijze de vordering van het CJIB aan de gerechtsdeurwaarders is overgedragen. Dit stuk is niet boven water gekomen. De gerechtsdeurwaarders beschikken daarom niet over een mandaat.
5.4 Klaagster heeft een rechtszaak bij de rechtbank Midden-Nederland in gang gezet ter terugvordering van de door de gerechtsdeurwaarders ontvreemde geld. Daarnaast heeft klaagster bewijs naar de rechtbank gestuurd waaruit blijkt dat zij niet door rood is gereden. Daarom is de zaak vexatoir. De gerechtsdeurwaarders hebben geen check naar de juistheid van de vordering gedaan.
6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder
In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Voor zover klaagster nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan zij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klaagster kan daarom niet worden ontvangen in haar klachten als vermeld onder 5.2, 5.3 en gedeeltelijk 5.4.
7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Daarbij wordt overwogen dat klaagster bij de verkeerde instantie bezwaar maakt tegen de verkeersboete. Dit had zij in een eerdere instantie moeten doen, namelijk toen de boete aan haar werd opgelegd. Aangezien zij dat niet heeft gedaan is de hoogte van de boete vast komen te staan. Een gerechtsdeurwaarder dient slechts marginaal te toetsen of de verstrekte titel voldoende grond biedt voor executie.
De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.H.J. Evers, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. Voetelink en mr. H.A. Roos, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.