ECLI:NL:TGDKG:2025:5 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/754580 DW RK 24/269 MK/SM
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2025:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2025 |
Datum publicatie: | 16-01-2025 |
Zaaknummer(s): | C/13/754580 DW RK 24/269 MK/SM |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht gegrond. Maatregel: waarschuwing. Er is sprake van een tuchtrechtelijk verwijt onder meer vanwege de wijze waarop verhaal is genomen door de gerechtsdeurwaarders. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 10 januari 2025 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/754580 DW RK 24/269 MK/SM ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
1. [ ],
(voormalig) toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],
2. mr. [ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
gemachtigde: mr. J.R. Ali,
en
3. [ ],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],
4. [ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagden, hierna afzonderlijk te noemen: gerechtsdeurwaarder sub 1, sub 2, sub 3 en sub 4, en gezamenlijk te noemen: de gerechtsdeurwaarders.
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 25 juli 2024, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 9 september 2024, heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op de klacht gereageerd. Bij e-mail van 18 november 2024 heeft klager aanvullende bijlagen ingediend. Bij e-mail van 19 november 2024 hebben gerechtsdeurwaarders sub 3 en 4 op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 november 2024 alwaar klager en de gemachtigde van gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 zijn verschenen. Gerechtsdeurwaarders sub 3 en 4 hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De uitspraak is bepaald op 10 januari 2025.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Het kantoor van gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 (hierna: [kantoor]) is belast met de tenuitvoerlegging van een ten laste van klager gewezen beschikking van de rechtbank te Arnhem van 1 april 2016.
- Bij brief van 3 februari 2023 heeft het LBIO onder [ ] B.V. (hierna: de werkgever) ten laste van klager loonbeslag gelegd.
- Bij brief van 23 maart 2023 heeft de werkgever van klager aan het LBIO bevestigd de vordering op het salaris van klager in te houden.
- Bij e-mail van 5 mei 2023 heeft klager een klacht ingediend bij [kantoor].
- Bij e-mails van 11 mei 2023 heeft [kantoor] op de klacht van klager gereageerd.
- Op 6 september 2023 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 executoriaal beslag gelegd op de woning van klager.
- Bij exploot van 8 september 2023 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 het proces-verbaal van het beslag op de woning aan klager betekend.
- Bij brief van 3 november 2023 heeft het LBIO gereageerd op een brief van klager van 27 september 2023.
- Bij e-mail van 22 december 2023 heeft [kantoor] een kennisgeving van voorgenomen uitwinning beslag onroerende zaak aan klager gestuurd.
- Bij e-mails van 22 december 2023 heeft klager bij [kantoor] zijn beklag gedaan over het gelegde beslag op zijn woning en tevens een formele klacht ingediend.
- Bij e-mail van 16 april 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder sub 1 gereageerd op de klacht van klager van 22 december 2023.
- Op 10 juli 2024 is beslag gelegd onder de belastingdienst ten laste van klager.
2. De klacht
Klager beklaagt zich er – naar de kamer begrijpt – over dat de gerechtsdeurwaarders:
- na volledige betaling van de vordering alsnog beslag op de woning van klager hebben gelegd;
- namens iemand die geen rechtsgeldige vordering op klager heeft beslag hebben gelegd;
- dubbel beslag hebben gelegd en disproportionele (executie)maatregelen uitvoeren;
- geen (extra) uitspraak hebben voor beslag bij de belastingdienst of een uitspraak over de disproportionaliteit van de verkoop van de woning;
- niet hebben gecontroleerd of de opdrachtgevers eerst zelf pogingen hebben ondernomen om de alimentatie te innen.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders
De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 De klacht is gericht tegen vier met naam genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom (in beginsel) als beklaagden aangemerkt.
4.2 Uit de overgelegde producties blijkt dat gerechtsdeurwaarder sub 3, werkzaam bij het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 4, slechts het proces-verbaal van het gelegde beslag op de woning van klager aan klager heeft betekend. Verder blijkt uit het verweerschrift dat het kantoor van deze deurwaarders een grosse van een beschikking heeft betekend aan klager. Beide handelingen zijn op verzoek van [kantoor] verricht. Dat deze betekeningen tuchtrechtelijk laakbaar waren is niet gebleken. Daarbij geldt dat een gerechtsdeurwaarder op grond van zijn ministerieplicht in beginsel gehouden is ambtelijke werkzaamheden te verrichten. Gerechtsdeurwaarders sub 3 en 4 zijn op geen enkele wijze inhoudelijk betrokken geweest bij het dossier van klager. De klacht tegen gerechtsdeurwaarders sub 3 en 4 zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4.3 Ten aanzien van gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 overweegt de kamer als volgt. Ter beoordeling staat of sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw).
4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel a. stelt klager onder meer dat de volledige vordering al is ingehouden op zijn salaris als gevolg van een gelegd beslag op zijn inkomen in februari 2023. Klager heeft ter onderbouwing daarvan zijn loonstroken van januari, februari en maart 2023 overgelegd waaruit blijkt dat de werkgever bedragen inhield op zijn salaris. Tevens heeft klager een brief van zijn (voormalige) werkgever aan het LBIO van 23 maart 2023 overgelegd, waarin de werkgever de inhoudingen op het salaris aan klager bevestigt en de werkgever LBIO verzoekt om een berekening van de kosten en verhogingen, zodat het gehele verschuldigde bedrag aan het LBIO kan worden overgemaakt en het restant aan klager. De klager wil er van af zijn, aldus de werkgever.
4.5 Uit de door de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 overgelegde producties blijkt dat het LBIO deze brief pas op 25 april 2023 heeft ontvangen. Op enig moment is gebleken dat de werkgever van klager op of omstreeks 21 april 2023 failliet is verklaard. Toen had het LBIO nog geen betalingen ontvangen van de werkgever. Klager is in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat de door zijn werkgever ingehouden bedragen zijn afgedragen aan het LBIO, dan wel aan de gerechtsdeurwaarders. Dat is niet gelukt en betekent dat er nog steeds sprake is van een openstaande vordering van het LBIO op klager.
4.6 De kamer ziet wel in dat klager is getroffen door pech (hij ontving enige tijd geen loon maar als gevolg van het faillissement van zijn werkgever is dat loon niet bij het LBIO terecht gekomen). Uit de brief van de werkgever van 23 maart 2023 komt naar voren dat de werkgever in samenspraak met klager een eigen invulling heeft willen geven aan het gelegde beslag en de wijze waarop (in één keer door de werkgever) betaald zou gaan worden aan het LBIO. Helaas heeft de afspraak tussen klager en zijn werkgever anders uitgepakt vanwege het faillissement van de werkgever. Dit kan echter niet op de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 worden afgewenteld, die toen bovendien nog niet bij het dossier betrokken waren (het LBIO had zelf het beslag gelegd). De omstandigheid dat de vordering onbetaald is gebleven is voor het LBIO juist reden geweest de gerechtsdeurwaarders in te schakelen.
4.7 Ten aanzien van de klachten overweegt de kamer verder als volgt.
4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt het volgende overwogen. [kantoor] heeft de opdracht gekregen een executoriale titel ten uitvoer te leggen, nadat het LBIO zelf geprobeerd had de vordering te innen, zonder resultaat (zie hiervoor). Ingevolge het bepaalde in artikel 11 Gdw is een gerechtsdeurwaarder, in beginsel, verplicht ambtshandelingen te verrichten waartoe hij bevoegd is wanneer hierom wordt verzocht. De gerechtsdeurwaarder is daarbij niet verplicht meer te doen dan marginaal te toetsen of de executoriale titel volstaat. Dit betekent dat een gerechtsdeurwaarder slechts dient te toetsen of de aan hem verstrekte titel voldoende grond biedt voor het uitvoeren van de opdracht. Een gerechtsdeurwaarder dient bezwaren van klager, mits enigszins onderbouwd, voor te leggen aan zijn opdrachtgever. Dat hebben de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 in dit geval ook gedaan. Dit heeft niet geleid tot een andere uitkomst. Verder geldt dat indien klager twijfelt aan de rechtmatigheid van de executie hij dit in een executiegeschil aan de gewone rechter zal moeten voorleggen. Niet is gebleken van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.
4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. In het exploot van 6 september 2023 is opgenomen dat op verzoek van het LBIO, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], beslag op de woning van klager is gelegd. Klager stelt dat [eiser sub 1] geen rechtsgeldige vordering op hem heeft en dat [eiser sub 2] volgens de Basisregistratie Personen (BRP) niet bestaat omdat zij inmiddels [ ] heet. Ter onderbouwing hiervan heeft klager een kennisgeving van de aanvraag de geslachtsnaam te veranderen overgelegd van 29 november 2023. Voorts heeft klager aangevoerd dat [eiser sub 2] volgens de BRP ook niet in [ ] woont, maar in [ ].
4.10 Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft in het verweerschrift erkend dat [eiser sub 1] ten onrechte is opgevoerd als mede-beslaglegger. Dit verzuim is hersteld nadat het bekend werd. Dit is ter zitting niet betwist door klager. De kamer overweegt dat een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat, zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig maakt aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is in dit geval niet gebleken.
4.11 De kennisgeving van 29 november 2023 ziet op de beslissing van diezelfde datum op een aanvraag van 10 oktober 2023. Nu het exploot van 6 september 2023 van voor deze beslisdatum is, moet worden aangenomen dat [eiser sub 2] terecht is opgenomen in het exploot van 6 september 2023. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft ook verklaard de BRP voorafgaand het uitbrengen van het exploot geraadpleegd te hebben, iets waartoe een deurwaarder is gehouden. Aldus kan voor het opnemen van deze naam geen verwijt worden gemaakt en is dit klachtonderdeel ongegrond.
4.12 Ten aanzien van klachtonderdeel c. stelt klager dat er 10 juli 2024 beslag is gelegd op zijn tegoeden bij de belastingdienst, terwijl er al eerder (onterecht) beslag op zijn woning is gelegd waarbij zeer hoge kosten in rekening zijn gebracht. Volgens klager had [kantoor] niet nog meer executiemaatregelen mogen treffen omdat beslag op een woning een lange termijn oplossing betreft. [kantoor] had de uitkomst hiervan moeten afwachten. Vervolgens hebben zij deze disproportionele maatregel opgevoerd door op 25 juli 2024 de bank de opdracht te geven om de woning van klager te verkopen voor een betwiste vordering van maximaal € 2.600. Dat is illegaal, aldus klager.
4.13 De kamer overweegt dat het een schuldeiser vrij staat om op grond van artikel 434 juncto 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beslag te leggen op (alle) vermogensobjecten van klager. Het leggen van beslag (i) op de woning en vervolgens (ii) onder de belastingdienst is op zichzelf niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Voor zover klager aanvoert dat de hoogte van de openstaande vordering eraan in de weg moet staan om beslag te leggen op de woning, kan klager daarin niet worden gevolgd. In vaste jurisprudentie[1] is uitgemaakt dat de hoogte van een bedrag niet als maatstaf geldt om wel of geen executiemaatregelen te treffen.
4.14 Een gerechtsdeurwaarder kan wel een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt als sprake is van disproportionaliteit in de wijze waarop verhaal is genomen. Daarvan is in dit geval sprake. De omstandigheid dat voor een vordering van € 2.662,31 eerst beslag wordt gelegd op een woning,en vervolgens onder de belastingdienst, is zonder nadere toelichting wel disproportioneel. Dat een beslag op tegoeden minder ingrijpend is dan een beslag op een woning, zoals gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft toegelicht, is niet in zijn algemeenheid juist. Bovendien roept dit de vraag op waarom gekozen is voor eerst beslag op de woning in plaats van op de tegoeden. Deze, volgens gerechtsdeurwaarder sub 2 zelf, minder ingrijpende verhaalsmogelijkheid moet in december 2023 ook al bekend worden verondersteld. Daarbij komt dat de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 op geen enkele wijze hebben toegelicht (i) waarom voor deze volgorde is gekozen (eerst beslag op de woning en dan onder de belastingdienst) en (ii) op welke wijze zij contact heeft gezocht met klager om betaling te verkrijgen alvorens een tweede beslag te leggen voor de openstaande vordering (of waarom dat niet nodig of passend was). Dat in het verweerschrift wordt benadrukt dat klager geen contact zou hebben gezocht is in dit verband onvoldoende. Tot slot geldt in deze casus de bijzonderheid dat het bij [kantoor] bekend was dat klager in februari 2023 had willen betalen en daartoe heeft meegewerkt aan inhoudingen op zijn salaris, maar door faillissement van zijn (voormalige) werkgever de ingehouden bedragen niet bij het LBIO terecht zijn gekomen. Dat is een extra reden om behoedzaam met cumulatie van beslagen (en de daarmee gepaard gaande kosten) om te gaan bij een vordering van € 2.662,31.
4.15 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer als volgt. Anders dan klager (veronder)stelt heeft een gerechtsdeurwaarder geen additionele beslissingen (of titels) voor het beslag op de woning of de tegoeden onder de belastingdienst nodig. Zoals hiervoor overwogen levert een executoriale titel de bevoegdheid op beslag te leggen op (alle) vermogensobjecten van klager. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.
4.16 Ten aanzien van klachtonderdeel e. heeft klager aangevoerd dat hij nooit heeft geweigerd om te betalen en dat de opdrachtgever (daaronder begrepen de kinderen van klager) hun verantwoordelijkheid niet hebben genomen door hem eerst een brief te sturen met het verzoek over te gaan tot betaling. Volgens klager had [kantoor] dit eerst moeten controleren.
4.17 In hoeverre de opdrachtgevers niet de door klager omschreven verantwoordelijkheid hebben genomen, valt buiten het marginale toetsingskader van een gerechtsdeurwaarder voor het ten uitvoer leggen van een executoriale titel. Het deel dat daar wel binnen valt is gedaan, zoals overwogen onder 4.7 van deze beslissing. Bovendien is voor de kamer voldoende vast komen te staan dat [kantoor] de opdracht heeft ontvangen nádat het LBIO zelf de vordering heeft proberen te innen. Hoe het LBIO dit gedaan heeft is geen onderwerp van debat in deze klachtprocedure. Hier gaat het immers om de vraag hoe de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 hebben gehandeld.
4.18 Tot slot constateert de kamer dat uit de eerste pagina van de klachtformulier volgt dat klager op 22 december 2023 een klacht heeft ingediend bij [kantoor] die pas op 16 april 2023 (bedoeld is 2024) is beantwoord. Dit volgt ook uit de stukken die gerechtsdeurwaarder sub 2 bij het verweerschrift heeft ingebracht en staat dus vast, waarbij wordt opgemerkt dat gerechtsdeurwaarder sub 2 in zijn reactie op de klacht excuses heeft gemaakt. De reactie termijn is ruim langer dan de twee weken die als uitganspunt geldt in de tuchtrechtspraak voor gerechtsdeurwaarders. Op dit onderdeel kan gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 een verwijt worden gemaakt.
4.18 Voor zover klager verzoekt om herstelmaatregelen en/of schadevergoeding dient hij zich tot de civiele rechter te wenden. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.
5. Maatregel
5.1 De kamer verklaart de klacht, zoals hiervoor overwogen, deels gegrond en zal volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing. Met het opleggen van deze maatregel worden de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. Bij die stand van zaken ziet de kamer geen aanleiding om de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 te veroordelen in de kosten van de procedure. Omdat de klacht gegrond is, dienen de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 wel aan klager het betaalde griffierecht te vergoeden, alsmede de door klager gemaakte (forfaitair vast te stellen) proceskosten.
5.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht tegen gerechtsdeurwaarder sub 3 en 4 ongegrond;
- verklaart de klacht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 en 2 gegrond waar het klachtonderdeel c en de reactie termijn op de klacht betreft en ongegrond waar het de overige onderdelen betreft;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder sub 1 en 2 de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2, hoofdelijk, in de proceskosten van klager, te begroten op € 50 te betalen nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2, hoofdelijk, tot betaling aan klager van het door hem betaalde griffierecht van € 50 nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. B. Brokkaar en mr. H.A. Roos , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
[1] ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0906