ECLI:NL:TGDKG:2025:49 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/747839 / DW RK 24/113 HE/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2025:49
Datum uitspraak: 28-04-2025
Datum publicatie: 12-06-2025
Zaaknummer(s): C/13/747839 / DW RK 24/113 HE/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Op grond vanI het bepaalde in artikel 46 Rv moet de volgende vraag worden gesteld: mocht de gerechtsdeurwaarder erop vertrouwen dat de persoon die hij aantrof het exploot ter hand zou stellen van klaagster? De minderjarige aan wie het exploot is overhandigd betrof klaagsters 17-jarige zoon. De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat na zorgvuldige afweging is besloten dat deze persoon bekwaam was het dwangbevel in ontvangst te nemen aangezien het aannemelijk was dat deze persoon zou bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig zou bereiken. Het enkele feit dat klaagsters zoon op dat moment minderjarig was, maakt dat niet anders. De gerechtsdeurwaarder heeft een bedrag van € 700 aan klaagster teruggestort, zonder contact met klaagster op te nemen dat het bedrag ten onrechte geïncasseerd was. De gerechtsdeurwaarder heeft geen uitleg gegeven noch verontschuldigen aan klaagster aangeboden voor de gang van zaken. De gerechtsdeurwaarder heeft een e-mail van klaagster pas na zeven weken beantwoord. Dit is tuchtrechtelijk laakbaar gelet op de vaste jurisprudentie van de kamer waarin is bepaald dat een gerechtsdeurwaarder correspondentie binnen twee weken dient te beantwoorden in een dossier dat bij hem of haar in behandeling is. Geconcludeerd wordt dat de gerechtsdeurwaarder te laat en te weinig inhoudelijk (door een standaardbrief te sturen) heeft gecommuniceerd met klaagster. Maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 april 2025 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/747839 / DW RK 24/113 HE/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klaagster,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 14 maart 2024, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 23 april 2024, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 maart 2025 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 28 april 2025.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- op 14 en 20 september 2023 is klaagster door de gerechtsdeurwaarder aangeschreven om een openstaande vordering van het CJIB te voldoen;

- op 26 september 2023 is een dwangbevel betekend aan klaagster;

- op 9 oktober 2023 heeft klaagster een e-mail verzonden aan de gerechtsdeurwaarder met een aantal vragen;

- op 10 november 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder een brief verzonden aan klaagster;

- op 23 november 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een betalingsherinnering verzonden;

- op 27 november 2023 heeft klaagster een rappel verzonden ter beantwoording van haar email van 9 oktober 2023;

- op 28 november 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd;

- op 4 en 6 december 2023 heeft klaagster hierop gereageerd, op dezelfde dagen heeft de gerechtsdeurwaarder daarop geantwoord;

- op 1 maart 2024, betekend aan klaagster op 5 maart 2024, is beslag gelegd onder de Rabobank op een rekening van klaagster;

- op 8 maart 2024 is het beslag opgeheven;

- op 13 maart 2024 heeft het CJIB meegedeeld dat de vordering op 13 september reeds was voldaan;

- op 13 maart 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder geïnde bedragen aan klaagster teruggeboekt.

2. De klacht

a. De gerechtsdeurwaarder heeft stukken overhandigd aan een minderjarige. Deze heeft de stukken ergens neergelegd. Door toeval is klaagster de stukken tegen gekomen en heeft zij vervolgens direct betaald.

b. Klaagster heeft betaald binnen de gestelde termijn, er worden echter extra kosten in rekening gebracht.

c. Op 9 oktober 2023 heeft klaagster een e-mail aan de gerechtsdeurwaarder verzonden. Op 10 november 2023 heeft zij een standaardbrief ontvangen waarin niet wordt ingegaan op de e-mail van 9 oktober. Op 27 november 2023 heeft klaagster aangegeven dat zij nog geen inhoudelijk antwoord heeft gekregen. Pas op 4 december 2023 heeft zij antwoord gekregen.

d. De gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd op een zakelijke rekening, in plaats van op een privérekening.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a wordt het volgende overwogen. Ingevolge het bepaalde in artikel 46 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet de volgende vraag worden gesteld: mocht de gerechtsdeurwaarder erop vertrouwen dat de persoon die hij aantreft het exploot ter hand zal stellen van de geëxploiteerde, in dit geval klaagster? De minderjarige aan wie het exploot is overhandigd betrof klaagsters 17-jarige zoon. De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat na zorgvuldige afweging is besloten dat deze persoon bekwaam was het dwangbevel in ontvangst te nemen aangezien het aannemelijk was dat deze persoon zou bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig zou bereiken. Het enkele feit dat klaagsters zoon op dat moment minderjarig was, maakt dat niet anders. Dat klaagsters zoon vervolgens de stukken ergens heeft neergelegd en klaagster daar bij toeval achter kwam komt niet voor rekening van de gerechtsdeurwaarder.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b wordt het volgende overwogen. De gerechtsdeurwaarder heeft het dwangbevel betekend op 26 september 2023. Klaagster heeft wel de hoofdsom betaald maar niet de kosten van de betekening van het dwangbevel, daarom is de vordering verhoogd met de kosten van het exploot. Dit is de normale gang van zaken. Dat klaagster het niet eens was met de wijze van betekening aan haar zoon en dat klaagster de hoofdsom meteen betaald heeft binnen de gestelde termijn maakt niet dat deze kosten niet verschuldigd zouden zijn geweest.

4.4 Op 13 maart 2024 is echter gebleken dat klaagster de vordering al op 13 september 2023 aan het CJIB had voldaan en dat de ambtshandelingen die zijn verricht ten onrechte zijn verricht. Hoe dit heeft kunnen gebeuren valt niet meer te achterhalen. Feit is wel dat de gerechtsdeurwaarder een vordering heeft getracht te incasseren die klaagster al had betaald. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens een bedrag van € 774,54 aan klaagster teruggestort, zonder contact met klaagster op te nemen over het ten onrechte geïncasseerde bedrag. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat hij zich daarbij vooral heeft gefocust op de schadeloosstelling van klaagster en geen uitleg heeft gegeven noch verontschuldigen aan klaagster heeft aangeboden voor de gang van zaken. Daarnaast is nog niet duidelijk of klaagster ook is gecompenseerd voor de kosten die de Rabobank waaronder het beslag is gelegd, heeft berekend.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c wordt het volgende overwogen. Klaagster heeft op 9 oktober 2023 een e-mail verzonden aan de gerechtsdeurwaarder. Op 10 november 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een standaardbrief verstuurd waarin niet is ingegaan op de e-mail van klaagster en die wordt afgesloten met de opmerking dat dat er niet meer inhoudelijk gereageerd wordt op brieven van gelijke strekking. Op 23 november 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder een e-mail verstuurd aan klaagster waarin meegedeeld wordt dat de vordering niet volledig is betaald. Op 28 november 2023, 4 en 6 december is de gerechtsdeurwaarder meer inhoudelijk ingegaan op de bezwaren van klaagster. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder de e-mail van 9 oktober pas op 28 november 2023 heeft beantwoord. Dit is tuchtrechtelijk laakbaar gelet op de vaste jurisprudentie van de kamer waarin is bepaald dat een gerechtsdeurwaarder correspondentie binnen twee weken dient te beantwoorden in een dossier dat bij hem of haar in behandeling is. De kamer acht het daarnaast verwijtbaar dat de brief van 10 november 2023 afsluit met de hierboven weergegeven opmerking. Geconcludeerd wordt dat de gerechtsdeurwaarder te laat en te weinig inhoudelijk heeft gecommuniceerd met klaagster.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d wordt het volgende overwogen. De gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd onder de Rabobank op alle vorderingen die de derdebeslagene onder zich heeft. Dat dit een zakelijke rekening betrof is niet bij wet verboden, het betreft immers gelden die aan klaagster toebehoren. De gerechtsdeurwaarder heeft bij het leggen van het beslag geen informatie of het een privé- of een zakelijke rekening betreft.

4.7 Gelet op het overwogene onder 4.4 en 4.5 ziet de kamer aanleiding de gerechtsdeurwaarder een berisping op te leggen.

4.8 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klaagster worden die begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

4.9 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

4.10 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdeel c gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,-, te betalen na onherroepelijk worden van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt, na onherroepelijk worden van deze uitspraak;

  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. J.H.J. Evers, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. Voetelink en mr. H.A. Roos, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.