ECLI:NL:TGDKG:2025:45 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/759110 / DW RK 24/387 HE/WdJ
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2025:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-05-2025 |
Datum publicatie: | 28-05-2025 |
Zaaknummer(s): | C/13/759110 / DW RK 24/387 HE/WdJ |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich onder meer over het gelegde loonbeslag en stelt dat hij nooit een helder overzicht heeft ontvangen van de vermeende schuld. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 28 mei 2025 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 1 oktober 2024 met zaaknummer C/13/753285 DW RK 24/242 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/759110 / DW RK 24/387 HE/WdJ ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde: [ ].
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 2 juli 2024, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 14 augustus 2024, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 1 oktober 2024 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 3 oktober 2024 aan klager toegezonden. Bij brief met bijlagen, ingekomen bij de kamer op 17 oktober 2024, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 april 2025 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 28 mei 2025.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Bij vonnis van de kantonrechter te Haarlem van 13 december 2017 is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
- Bij e-mail van 4 juli 2023 heeft klager aangegeven dat er een verkeerd bedrag op zijn belastingaangifte staat.
- Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder klager bij e-mail van 18 juli 2023 geïnformeerd dat bij de gerechtsdeurwaarder niet de werkelijk verstrekte regreslening staat maar de toegewezen hoofdsom.
- Bij e-mail van 9 april 2024 is klager gesommeerd tot betaling van de openstaande vordering over te gaan, teneinde beslaglegging te voorkomen.
- Bij e-mail van 11 april 2024 heeft klager onder meer ontkent betalingsherinneringen te hebben ontvangen en heeft hij tevens aangegeven dat hij de schuld betwist en niets zal betalen totdat er een uitspraak is gekomen van een onafhankelijke instantie.
- Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 17 april 2024 gereageerd.
- Op 21 mei 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klager.
- Bij e-mail van 31 mei 2024 is beslaglegging op de auto van klager aangekondigd.
- Bij e-mail van 31 mei 2024 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het gelegde loonbeslag en het voorgenomen beslag op de auto van klager.
- Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 3 juni 2024 gereageerd.
- Bij e-mail van 14 augustus 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een overzicht van de vordering verstrekt.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich er samengevat over dat:
a: de gerechtsdeurwaarder onterecht loonbeslag heeft gelegd;
b: hij meerdere malen heeft gevraagd om een duidelijk overzicht met betrekking tot hetgeen hij heeft afgelost en welke kosten de gerechtsdeurwaarder heeft berekend, maar dit overzicht nooit heeft gekregen;
c: de schuld op de belastingaangifte niet klopt;
d: de gerechtsdeurwaarder dreigt met beslaglegging op de auto van klager, terwijl klager zijn auto vanwege zijn handicap nodig heeft voor zijn werk;
e: de Rabobank al elf jaar met de gerechtsdeurwaarder haar best doet om klager in de schuldsanering te krijgen, terwijl klager geen schulden heeft. De schuld die klager bij de Rabobank heeft, is door de Rabobank gecreëerd. De Rabobank weigert ook mee te werken aan een betalingsregeling dan wel schikking.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder sinds november 2015 belast is met een vordering van de Rabobank op klager. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het ten laste van klager gewezen vonnis van de kantonrechter van 13 december 2017 te executeren. Klager staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook zijn inkomen. Indien klager het met de tenuitvoerlegging van de titel niet eens is dient hij een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b ontkent de gerechtsdeurwaarder dat klager meermalen om een duidelijk overzicht heeft gevraagd. Nu klager zijn stelling niet (met stukken) heeft onderbouwd kan niet worden vastgesteld wie het gelijk hier aan zijn zijde heeft. Dit klachtonderdeel dient dan ook als kennelijk ongegrond te worden afgewezen. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder klager naar aanleiding van de onderhavige klacht, bij e-mail van 14 augustus 2024 een overzicht van de vordering, kosten en de door klager verrichte betalingen heeft verstrekt.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van het vonnis van 13 december 2017 en de Rabobank en de Belastingdienst uitgaan van de volledige vordering. Dit is klager eerder bij e-mail van 18 juli 2023 uitgelegd. Indien klager het niet eens is met het schuldbedrag zoals dat is aangegeven op zijn belastingaangifte, dient hij zich te wenden tot de Rabobank of de Belastingdienst. Er kan de gerechtsdeurwaarder hier geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat indien klager aantoont dat hij voor verplaatsing buitenshuis vanwege zijn handicap afhankelijk is van zijn auto, er geen beslag op zijn auto mag worden gelegd. Niet gebleken dan wel met stukken onderbouwd is dat klager dit heeft gedaan. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder hier niet gemaakt worden.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat uit het vonnis van
13 december 2017 blijkt dat klager wel degelijk een schuld heeft bij de Rabobank. De enkele niet onderbouwde stelling van klager dat wordt getracht klager in de schuldsanering te krijgen is onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Ten aanzien van de stelling van klager dat de Rabobank weigert mee te werken aan een betalingsregeling dan wel schikking, dient klager zich tot de Rabobank te wenden. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder is niet gebleken.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager aangevoerd dat zijn leven al elf jaar wordt beheerst door onrecht en onmacht. Klager stelt dat hij nooit een helder overzicht van de vermeende schuld heeft ontvangen. Klager is voorts van mening dat het totaalbedrag niet klopt. Tevens heeft klager meermaals gevraagd om kwijtschelding dan wel een betalingsregeling, waar niet op wordt gereageerd.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt.
7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.H.J. Evers, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W.D. Bom en mr. H.A. Roos, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.