ECLI:NL:TGDKG:2025:44 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/749199 DW RK 24/152 HE/WdJ
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2025:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-05-2025 |
Datum publicatie: | 28-05-2025 |
Zaaknummer(s): | C/13/749199 DW RK 24/152 HE/WdJ |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 ongegrond. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft onzorgvuldig gehandeld bij de executie van de woning van klagers. Tevens is niet tijdig gereageerd op een brief van klagers. Klacht gegrond, maatregel van berisping opgelegd, veroordeling in proceskosten. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 28 mei 2025 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/749199 DW RK 24/152 HE/WdJ ingesteld door:
1. [ ],
2. [ ],
wonende te [ ],
klagers,
gemachtigde: [ ] (Schuldhulpmaatje),
tegen:
1. [ ],
2. [ ],
gerechtsdeurwaarders te [ ],
beklaagden.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 12 april 2024, hebben klagers een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 1. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 24 mei 2024, heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 april 2025 alwaar klagers met hun gemachtigde en gerechtsdeurwaarder sub 2 zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 28 mei 2025.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Bij vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 27 oktober 2022 zijn klagers veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan de [ ] (hierna: VvE).
- Op 19 januari 2023 is beslag gelegd op het appartement van klagers.
- Bij exploot van 7 februari 2023 heeft de hypotheekhouder de executiebevoegdheid van de VvE overgenomen.
- Op 24 maart 2023 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klager sub 2.
- Bij e-mails van 15 februari 2023, 14 maart 2023 en 10 mei 2023 hebben de gerechtsdeurwaarders de hypotheekhouder verzocht om een veilingdatum dan wel een garantstelling.
- Bij e-mail van 16 mei 2023 heeft de hypotheekhouder gereageerd.
- Op 4 juli 2023 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klager sub 1.
- Bij e-mail van 5 juli 2023 heeft de hypotheekhouder de veilingdatum van het appartement van klagers aan de gerechtsdeurwaarders doorgegeven.
- Bij exploot van 25 juli 2023 is de verkoop van het appartement van klagers tegen 12 september 2023 aan klagers betekend.
- Hierop hebben klagers 16 en 17 augustus 2023 contact opgenomen met het gerechtsdeurwaarderskantoor.
- Bij e-mail van 21 augustus 2023 hebben de gerechtsdeurwaarders de hypotheekhouder laten weten dat de voorzetting van de executie vooralsnog niet noodzakelijk is, gelet op de ten laste van klagers gelegde loonbeslagen.
- Bij brief van 28 november 2023 hebben klagers de gerechtsdeurwaarders aansprakelijk gesteld voor de kosten. Klagers hebben hun brief bij e-mail van
16 december 2023 gerappelleerd.
- Bij e-mail van 27 december 2023 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op de brief van klagers van 28 november 2023 gereageerd.
3. De klacht
Klagers beklagen zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:
a: onzorgvuldig te werk zijn gegaan bij het leggen van het beslag op het appartement van klagers en de beslagen op de inkomens van klagers;
b: pas op 27 december 2023 op de aangetekende brief van klagers van 28 november 2023 hebben gereageerd.
4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.
5. De beoordeling van de klacht
5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts deur waar ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar ders wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts deur waar der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.
5.2 De klacht is gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als zijnde tegen hem gericht. In het verweerschrift heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 aangegeven dat hij verantwoordelijk is (geweest) voor de behandeling van het dossier van klagers. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom gezamenlijk als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van beide genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.
5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt de kamer voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. Er is dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het ten laste van klagers gewezen vonnis van de kantonrechter van 27 oktober 2022 te executeren. Klagers staan op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met hun hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klagers, dus ook op zowel hun inkomen als hun appartement. De vraag is of de gerechtsdeurwaarders hierbij de zorgvuldigheid hebben betracht die van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht.
5.4 Voorafgaand aan het leggen van de beslagen op de inkomens van klagers is op
15 februari 2023 informatie opgevraagd bij de werkgevers van klagers. Hierop heeft de werkgever van klager sub 1 bij e-mail van 20 februari 2023 gereageerd en de werkgever van klager sub 2 bij e-mail van 21 februari 2023. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat de e-mail van de werkgever van klager sub 1 van 20 februari 2023 ten onrechte niet in het dossier van klagers terecht is gekomen. Uit de overgelegde producties blijkt dat de e-mail van de werkgever van klager sub 2 van 21 februari 2023 ook niet goed in het dossier terecht is gekomen. Op 3 maart 2023 is het verzoek om informatie immers bij de werkgever van klager sub 2 gerappelleerd, waarop de gevraagde informatie op 13 en 23 maart 2023 nogmaals aan de gerechtsdeurwaarders is verstrekt. De gerechtsdeurwaarders hebben de werkgever van klager sub 1 niet gerappelleerd over het verstrekken van de gevraagde informatie. Op 24 maart 2023 is beslag gelegd op het inkomen van klager sub 2. Omdat dit beslag onvoldoende was om de schuld te voldoen, is bij de hypotheekhouder op 10 mei 2023 aangedrongen op een veilingdatum dan wel garantstelling. Een dag na het gelegde beslag op het inkomen van klager sub 1 op
4 juli 2023, heeft de hypotheekhouder de gerechtsdeurwaarders bericht dat de veiling van het onderpand gepland staat voor 12 september 2023. De gerechtsdeurwaarders hebben dit bericht ter kennisgeving aangenomen.
5.5 De kamer overweegt allereerst dat het misplaatsen van de e-mail van de werkgever van klager sub 1 van 20 februari 2023 voor rekening en risico van de gerechtsdeurwaarders komt. Niet duidelijk is geworden waarom niet nogmaals is gevraagd om loongegevens bij de werkgever van klager sub 1, terwijl dit wel is gedaan bij de werkgever van klager sub 2. De kamer overweegt verder dat op 10 mei 2023 door de gerechtsdeurwaarders wordt vastgesteld dat de aan de hypotheekverstrekker gestelde redelijke termijn is verstreken en dat daarom bij de hypotheekverstrekker wordt gevraagd om een veilingdatum. Hierbij wordt voorbij gegaan aan het feit dat er op dat moment ook een mogelijkheid was om bij de werkgever van klager sub 1 beslag te leggen. De kamer overweegt verder dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarders had gelegen om, nadat de hypotheekhouder de veilingdatum op 5 juli 2023 had doorgegeven, met de hypotheekhouder te communiceren dat op 4 juli 2023 beslag op het inkomen van klager sub 1 was gelegd en dat daarmee de openstaande schuld van de VvE voldaan zou kunnen worden. De kamer overweegt hierbij dat de vordering niet dusdanig hoog was, dat verwacht had kunnen worden dat de vordering met het loonbeslag op het salaris van klager sub 1 binnen redelijke tijd voldaan zou kunnen zijn. Klagers hebben, nadat zij op de hoogte raakten van de gedwongen veiling, op 16 en 17 augustus 2023 contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarders. Dit heeft ertoe geleid dat de gerechtsdeurwaarders aan de hypotheekhouder op 21 augustus 2023 hebben medegedeeld dat vanuit het oogpunt van de VvE directe voortzetting van de executie vooralsnog niet noodzakelijk was, vanwege de ten laste van klagers gelegde loonbeslagen. De executie is ook niet voortgezet. De kamer overweegt dat nu niet gebleken is dat er iets met de e-mail van de werkgever van klager sub 1 van 20 februari 2023 is gedaan en tevens dat door de gerechtsdeurwaarders op 10 mei 2023 wordt gevraagd aan de hypotheekhouder om een executiedatum vast te stellen, terwijl op dat moment de mogelijkheid bestond om bij de werkgever van klager sub 1 beslag te leggen en voorts dat nadat er op 4 juli 2023 daadwerkelijk beslag is gelegd op het salaris van klager sub 1, zulks niet voortvarend met de hypotheekverstrekker is gecommuniceerd, klachtonderdeel a terecht is voorgesteld.
5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij e-mails en brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn, te weten rond twee weken, beantwoordt. Nu pas na een rappel op 16 december 2023 op
27 december 2023 op de brief van klagers van 28 november 2023 is gereageerd, is dit klachtonderdeel ook terecht voorgesteld.
5.7 De kamer zal de klacht gelet op voorgaande op beide onderdelen gegrond verklaren. De kamer acht de maatregel van berisping in dit geval passend en geboden. Omdat de klacht op beide onderdelen gegrond is volstaat de maatregel van waarschuwing niet.
Bij het bepalen van de maatregel betrekt de kamer het volgende. Op zichzelf genomen is de stelling van de gerechtsdeurwaarders juist dat een schuldenaar met zijn gehele vermogen instaat voor het voldoen van een vordering. De veiling van een woning is echter een heel ingrijpend middel dat voor een debiteur tot heel veel kosten kan leiden ook als de veiling uiteindelijk niet doorgaat. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij uiterst zorgvuldig omgaat met dossiers waarin sprake is van verkoop van een woning. Zeker indien aan een vordering betrekkelijk snel en eenvoudig op andere wijze kan worden voldaan en opdrachtgevers niet uitdrukkelijk om executie van een woning hebben verzocht.
Daarbij komt dat het maar zeer de vraag is of de gerechtsdeurwaarders aan de hypotheekhouder hadden gemeld of deze de executie wilden overnemen, als de
e-mail van de werkgever van klager sub 1 van 20 februari 2023 niet misplaatst was bij de gerechtsdeurwaarders en op basis daarvan was gebleken dat de vordering van de VvE van klager sub 1 voldaan zou kunnen worden. Ook is de hypotheekhouder niet bepalend gebleken bij het al dan niet voortzetten van de executie nu zij op eerste verzoek van de deurwaarder de executie heeft gestaakt.
Er is, zoals hiervoor is toegelicht, niet goed omgegaan met de door de werkgevers van klagers desgevraagd verstrekte informatie. Ook is de hypotheekhouder niet meteen na 5 juli 2023 geïnformeerd over het gelegde beslag op het inkomen van klager sub 1 (klachtonderdeel a). Tevens is niet tijdig gereageerd op de brief van klagers van 28 november 2023 (klachtonderdeel b). Alles bijeen genomen acht de kamer de maatregel van een berisping daarom passend.
5.8 Nu uit de overgelegde producties blijkt dat gerechtsdeurwaarder sub 2 verantwoordelijk is (geweest) voor de behandeling van het dossier van klagers en nergens uit blijkt dat gerechtsdeurwaarder sub 1 iets van doen heeft gehad met het dossier van klagers, dient de klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 ongegrond te worden verklaard.
5.9 De kamer zal gerechtsdeurwaarder sub 2 op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet in combinatie met de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Deze bestaan uit de kosten van klagers en de kosten van behandeling van de klacht door de kamer. Voor klagers worden die begroot op totaal € 200, bestaande uit een forfaitair bedrag van € 50 en de kosten van verleende rechtsbijstand ad € 150 (1 punt voor de mondelinge behandeling: waarde per punt € 150). Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500.
5.10 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat gerechtsdeurwaarder sub 2 aan klagers het betaalde griffierecht vergoedt.
5.11 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 ongegrond;
- verklaart de klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 gegrond;
- legt gerechtsdeurwaarder sub 2 de maatregel van berisping op;
- veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 in de proceskosten van klagers, begroot op € 200;
- veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarder te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
- veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 tot betaling aan klagers van het griffiegeld van € 50, nadat de beslissing onherroepelijk is geworden.
Aldus gegeven door mr. J.H.J. Evers, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W.D. Bom en mr. H.A. Roos, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.