ECLI:NL:TGDKG:2025:32 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/761840 / DW RK 24/443 MK/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2025:32
Datum uitspraak: 16-04-2025
Datum publicatie: 17-04-2025
Zaaknummer(s): C/13/761840 / DW RK 24/443 MK/WdJ
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarders hebben niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Dat de voorzieningenrechter in kort geding heeft uitgesproken dat het gelegde beslag moet worden opgeheven, betekent niet dat de gerechtsdeurwaarders door de beslaglegging tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 april 2025 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 december 2024 met zaaknummer C/13/757974 DW RK 24/362 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/761840 / DW RK 24/443 MK/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 14 oktober 2024, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 11 november 2024, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 10 december 2024 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 12 december 2024 aan klager toegezonden. Bij brief, ter post bezorgd op 23 december 2024 en ingekomen op

30 december 2024, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 maart 2025 alwaar klager en gerechtsdeurwaarder sub 2 zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 16 april 2025.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Bij e-mail van 10 januari 2024 hebben de gerechtsdeurwaarders opdracht gekregen de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 oktober 2023 aan klager te betekenen met bevel tot betaling.

- Bij exploot van 12 januari 2024 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 de beschikking van 17 oktober 2023 aan klager betekend met gelijktijdig bevel tot betaling.

- Bij e-mails van 17 en 19 januari 2024 heeft klager bezwaar gemaakt tegen afhandeling van het vermogen na de echtscheiding van klager en zijn

ex-partner.

- Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft klager bij e-mail van 19 januari 2024 geïnformeerd dat de bezwaren van klager zijn doorgestuurd naar de opdrachtgever.

- Bij e-mail van 30 januari 2024 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de reactie van de opdrachtgever op de bezwaren van klager doorgestuurd naar klager.

- Bij exploot van 1 februari 2024 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 het proces-verbaal van het ten laste van klager gelegde beslag onder de Sociale Verzekeringsbank aan klager betekend.

- Bij e-mail van 11 april 2024 zijn de gerechtsdeurwaarders door de opdrachtgever verzocht het gelegde beslag op te heffen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders bij de beslaglegging alleen rekening hebben gehouden met de te vorderen bedragen van de ex-partner van klager. De gerechtsdeurwaarders hebben de verrekening van de belastingschuld en de nog vast te stellen waarde van de woning in Polen achterwege gelaten.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de beschikking van 17 oktober 2023 te executeren. De gerechtsdeurwaarders hebben de bezwaren van klager tegen de vordering doorgestuurd naar de opdrachtgever. Hiervan is klager op de hoogte gesteld. De reactie van de opdrachtgever is vervolgens aan klager teruggekoppeld. Dat de opdrachtgever de executie wilde voortzetten kan niet aan de gerechtsdeurwaarders worden verweten. De gerechtsdeurwaarders hebben het gelegde beslag direct opgeheven, nadat de opdrachtgever hierom had verzocht. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.3 Voor zover klager verzoekt om schadevergoeding dient hij zich tot de civiele rechter te wenden. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de voorzieningenrechter in kort geding heeft uitgesproken dat het beslag onwettig was. Dit betekent dat het beslag nooit gelegd had mogen worden, aldus klager. Uit de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 oktober 2023 volgt dat klager ook een vordering op zijn

ex-partner had. Klager heeft de gerechtsdeurwaarders hier expliciet op gewezen en zij hebben toch de executie voortgezet.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Het door klager ter zitting aangevoerde maakt dit niet anders.

7.2 Ter nadere toelichting geldt nog het volgende. In de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 oktober 2023 is zowel een vordering van de

ex-partner op klager (vordering I) als een vordering van klager op zijn ex-partner (vordering II) toegewezen. Vordering I hebben de gerechtsdeurwaarders ten uitvoer gelegd, de omvang van vordering II stond nog niet vast. Het bij deze stand van zaken ten uitvoer leggen van vordering I is op zichzelf niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dat de voorzieningenrechter – zoals klager heeft aangevoerd – tijdens de mondelinge behandeling van het latere kort geding op 11 april 2024 zou hebben gezegd dat het beslag onwettig was, blijkt niet uit het van die zitting opgemaakte proces-verbaal. Maar ook overigens geldt dat als een beslag in kort geding op last van de voorzieningenrechter moet worden opgeheven, dit nog niet betekent dat de gerechtsdeurwaarders door de beslaglegging dus tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld.

7.3 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, voorzitter, mr. B. Brokkaar en

M.F.J. Pijnenburg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.