ECLI:NL:TGDKG:2025:31 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/758945 / DW RK 24/379 EdV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2025:31
Datum uitspraak: 02-04-2025
Datum publicatie: 07-04-2025
Zaaknummer(s): C/13/758945 / DW RK 24/379 EdV/WdJ
Onderwerp: BFT
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Er is sprake geweest van bewaringstekorten. Er is geen sprake van opzet, de gerechtsdeurwaarders hebben gelijk op alle mogelijke manieren meegewerkt en de situatie is inmiddels hersteld. Geen reden voor ontzetting uit het ambt, maar schorsing voor de duur van één week voor alle beklaagde gerechtsdeurwaarders. Tevens veroordeling in de proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 april 2025 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/758945 / DW RK 24/379 EdV/WdJ ingesteld door:

Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT),

gevestigd te Utrecht,

klaagster,

gemachtigden: mr. A. van den Brink en mr. J. Feikema,

tegen:

1. [ ],

2. [ ],

3. [ ],

gerechtsdeurwaarders te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 26 oktober 2024, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 29 november 2024, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 7 februari 2025, hebben de gerechtsdeurwaarders het verweer aangevuld. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 februari 2025 alwaar de gemachtigden van klaagster en de gerechtsdeurwaarders met hun gemachtigde zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 2 april 2025.

2. De feiten

- Ingevolge artikel 30 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) heeft het BFT een onderzoek ingesteld bij de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarders. De uitkomsten van het onderzoek zijn opgenomen in het definitieve rapport van 19 juni 2024.

3. De klacht

Het BFT heeft geconstateerd dat bij het gerechtsdeurwaarderskantoor lange tijd sprake was van een ontoereikende financiële administratie en interne controle, met als gevolg dat de gerechtsdeurwaarders gedurende een lange periode onvoldoende inzicht hebben gehad in de financiële posities. Hierdoor is sprake geweest van meerdere bewaringstekorten. Ook is gehandeld in strijd met het verbod op voorfinanciering.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 Gdw zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 Gdw.

5.2 In vaste jurisprudentie is bepaald dat wanneer een gerechtsdeurwaarder niet voldoet aan de in artikel 19 Gdw opgenomen bewaringsplicht, inbreuk wordt gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de gerechtsdeurwaarder heeft en ook moet kunnen hebben. Dat leidt ertoe dat in de tuchtrechtspraak bij schending van de bewaringsplicht in beginsel een ontzetting uit het ambt wordt uitgesproken (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4675). Onder omstandigheden kan de tuchtrechter afwijken van dit uitgangspunt. Onderzocht wordt of dergelijke omstandigheden in dit geval aanwezig zijn.

5.3 Uit de door het BFT overgelegde producties blijkt dat er in de periode van

31 december 2021 tot 20 november 2023 langdurig sprake is geweest van bewaringstekorten op de kwartaaleinden. Naast de tekorten op de kwartaaleinden is tevens op 30 september 2023, 20 november 2023 en 7 januari 2024 sprake geweest van een bewaringstekort. Het bewaringstekort van 30 september 2023 is in strijd met artikel 19a Gdw niet gelijk aan het BFT gemeld. Nadat het BFT de gerechtsdeurwaarders op de tekorten heeft gewezen, hebben de gerechtsdeurwaarders de tekorten terstond aangezuiverd. De gerechtsdeurwaarders hebben de bewaringstekorten erkend en hebben hierbij aangegeven dat de tekorten zijn ontstaan door onjuistheden in de administratie. De oorzaak hiervan is gelegen in de interne personele wijzingen. In juni 2021 is de vaste boekhouder vertrokken. De nieuwe boekhouder is, nadat hij was ingewerkt, na enkele maanden ernstig ziek geworden en in januari 2022 overleden. Gerechtsdeurwaarder sub 3 is op dat moment ingesprongen om de taken van de boekhouder zo veel mogelijk over te nemen. Daarnaast moest er op dat moment ook een nieuwe accountant worden gezocht.

5.4 Vast staat dat er sprake is geweest van bewaringstekorten. Nu er geen sprake is van opzet, de gerechtsdeurwaarders gelijk op alle mogelijke manieren hebben meegewerkt en de situatie inmiddels is hersteld, acht de kamer ontzetting uit het ambt van de beklaagde gerechtsdeurwaarders in dit geval geen proportionele maatregel.

5.5 Ten aanzien van de voorfinanciering van out of pocket-kosten heeft het BFT naar aanleiding van het kwaliteitsoverzicht van 18 december 2023 geconcludeerd dat bij 20% van de eisers de verschotten niet gedekt zijn door ontvangsten of voorschoten en dat bij ruim 8% van de eisers sprake is van een voorfinanciering groter dan € 25,-. De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat het tijdens de start en gedurende het onderzoek niet duidelijk is geworden dat de voorfinanciering een onderdeel was of zou zijn van het onderzoek dat het BFT had gestart. De gerechtsdeurwaarders stellen zich op het standpunt dat het BFT zijn bevindingen uitsluitend heeft gebaseerd op het kwaliteitsoverzicht van 18 december 2023 en dat niet is onderzocht in hoeverre de uitkomst van dat beperkte onderzoek is beïnvloed door het faillissement van één eiser. Daarnaast bevatte het kwaliteitsoverzicht ook dossiers die betrekking hebben op het incasseren van vorderingen voor het eigen kantoor. De gerechtsdeurwaarders hebben aangegeven dat zij zich blijven inspannen om de omvang van de voorfinanciering zo laag mogelijk te houden. Uit de overgelegde producties blijkt dat het BFT eerder onderzoek heeft gedaan naar de voorgeschoten out of pocketkosten en dat in 2022 heeft gemeld dat er geen reden bestond om een handhavingsmaatregel op te leggen. Daarnaast heeft de gemachtigde van het BFT ter zitting aangegeven dat indien in het rapport alleen opmerkingen waren gemaakt met betrekking tot de voorfinanciering, er waarschijnlijk geen klacht bij de kamer zou zijn ingediend.

5.6 Gelet op de ernst van de vastgestelde tuchtrechtelijk verwijtbare handelen, met name waar het gaat om de geconstateerde en ook erkende bewaringstekorten, kan naar het oordeel van de kamer niet worden volstaan met een mildere maatregel dan die van een schorsing. Alles in beschouwing genomen, acht de kamer een schorsing voor de duur van één week voor alle beklaagde gerechtsdeurwaarders passend en geboden. De kamer zal bepalen dat niet alle gerechtsdeurwaarders tegelijk worden geschorst.

5.7 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarders een maatregel oplegt, zal de kamer hen daarnaast veroordelen tot betaling van € 1.500,- aan kosten van behandeling van de klacht door de kamer. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

5.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan ieder van de gerechtsdeurwaarders de maatregel van schorsing op voor de duur van één week. Tot oplegging daarvan wordt overgegaan na onherroepelijk worden van deze beslissing op een aan ieder van de gerechtsdeurwaarders medegedeelde datum van ingang; daarbij is het uitgangspunt dat de schorsingen van de gerechtsdeurwaarders elkaar niet overlappen maar opvolgen;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling van de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer ten bedrage van € 1.500,-, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarders wordt medegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, plaatsvervangend-voorzitter, mr. J.H.J. Evers en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

2 april 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.