ECLI:NL:TGDKG:2025:20 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/756014 / DW RK 24/314 LV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2025:20
Datum uitspraak: 24-02-2025
Datum publicatie: 24-02-2025
Zaaknummer(s): C/13/756014 / DW RK 24/314 LV/WdJ
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Er is in 2022 en 2023 uitvoerig met klaagster over de betreffende vorderingen gecorrespondeerd, zodat verwacht mag worden dat zij ervan op de hoogte was dat de vorderingen niet (volledig) waren voldaan. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 februari 2025 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 20 augustus 2024 met zaaknummer C/13/751944 DW RK 24/225 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/756014 / DW RK 24/314 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlage, ingekomen op 10 juni 2024, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 19 juli 2024, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 20 augustus 2024 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 23 augustus 2024 aan klaagster toegezonden. Bij brief, ingekomen op

28 augustus 2024, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 januari

2025 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Na afloop van de zitting is de kamer er bekend mee geraakt dat klaagster voorafgaand de zitting is afgemeld wegens ziekte. Klaagster is vervolgens in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie te geven. Hiervan heeft klaagster bij e-mail van 16 januari 2025 gebruik gemaakt. Bij e-mail van 20 januari 2025 heeft de gerechtsdeurwaarder op de e-mail van klaagster van 16 januari 2025 gereageerd. De uitspraak is bepaald op 24 februari 2025.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Op 4 juli 2022 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) twee

dwangbevelen ten laste van klaagster uitgevaardigd.

- Bij brieven van 5 juli 2022 heeft het gerechtsdeurwaarderskantoor klaagster verzocht de openstaande vorderingen te voldoen.

- Bij e-mail van 8 juli 2022 heeft klaagster aangegeven dat ze graag in twee termijnen wil betalen. Tevens heeft ze verzocht om meer informatie met betrekking tot de openstaande boetes.

- Bij brief van 11 juli 2022 is de betalingsregeling aan klaagster bevestigd. Als bijlage zijn de twee dwangbevelen van 4 juli 2022 gevoegd.

- Bij e-mail van 1 september 2022 is namens klaagster gevraagd hoeveel er nog moet worden betaald, nu het gaat om een boete van € 25,- en € 35,- en er inmiddels al een bedrag van €100,- is betaald.

- Hierop is bij e-mail van 1 september 2022 gereageerd.

- Op 18 oktober 2022 zijn de dwangbevelen van 4 juli 2022 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

- Bij e-mail van 26 oktober 2022 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de gemaakte kosten en verzocht om een betalingsregeling van € 50,- per maand.

- Bij e-mail van 2 november 2022 is de met klaagster overeengekomen betalingsregeling bevestigd.

- Bij brief van 6 maart 2023 is klaagster verzocht de betalingsachterstand binnen vijf dagen te voldoen.

- Bij brief van 6 april 2023 is klaagster gesommeerd tot betaling van de openstaande vordering over te gaan teneinde beslaglegging op haar inkomen te voorkomen.

- Bij brief van 11 april 2023 heeft klaagster verzocht om de boetes in termijnen te betalen.

- Bij e-mail van 13 april 2023 is aan klaagster verzocht om inkomstengegevens.

- Bij e-mail van 26 februari 2024 is klaagster gesommeerd tot betaling van de openstaande vordering over te gaan teneinde beslaglegging op haar inkomen te voorkomen.

- Op 2 mei 2024 heeft gerechtsdeurwaarder [ ] in opdracht van de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klaagster.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat er beslag op haar uitkering is gelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft € 500,- kosten gemaakt zonder dat klaagster over de twee boetes uit 2022 is geïnformeerd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De voorzitter stelt vast dat het gewraakte beslag is gelegd door toegevoegd gerechtsdeurwaarder [ ], werkzaam bij [ ] te [ ]. De klacht is gericht tegen gerechtsdeurwaarder [ ], werkzaam bij [ ] te [ ]. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als zijnde tegen hem gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder wordt daarom als beklaagde aangemerkt. In deze beslissing wordt beoordeeld of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarder oplevert.

4.2 De voorzitter overweegt dat uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan en na het betekenen van de dwangbevelen van 4 juli 2022 veelvuldig met klaagster heeft gecorrespondeerd. Ook is met klaagster meermalen een betalingsregeling overeengekomen. Op 13 april 2023 is klaagster nog verzocht om nadere stukken teneinde een (nieuwe) betalingsregeling te kunnen treffen, zonder dat hierop is gereageerd. Bij e-mail van 26 februari 2024 is beslaglegging aan klaagster aangekondigd. Ook hier is geen reactie op gekomen. De stelling van klaagster dat zij voorafgaand de beslaglegging op haar inkomen niet door de gerechtsdeurwaarder is geïnformeerd stuit hierop af. Dat de kosten zijn opgelopen kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten.

4.3 Blijkbaar heeft de gerechtsdeurwaarder haar collega toegevoegd gerechtsdeurwaarder [ ] ingeschakeld om het beslag te leggen, die dat op grond van zijn ministerieplicht heeft gedaan. Dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft laten leggen is, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.2 is overwogen, niet tuchtrechtelijk laakbaar.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de klacht niet gaat om de voorgeschiedenis, maar om de afhandeling in 2024. Klaagster verkeerde in de veronderstelling dat alles al door haar was voldaan. Klaagster stelt dat zij de e-mail van de gerechtsdeurwaarder van 26 februari 2024 niet heeft gezien en dat het volstrekt onjuist is om € 500,- kosten te maken voor de incassering van een bedrag van

€ 100,-. Een eenvoudig telefoontje of briefje waarbij op de kostenpost wordt gewezen was voldoende geweest voor de betaling, aldus klaagster.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Voor zover klaagster de e-mail van 26 februari 2024 niet zou hebben ontvangen, overweegt de kamer dat er in 2022 en 2023 uitvoerig met klaagster over de vorderingen is gecorrespondeerd, zodat verwacht mag worden dat zij ervan op de hoogte was dat de vorderingen niet (volledig) waren voldaan.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 In aanvulling op het voorgaande merkt de kamer nog op dat de gerechtsdeurwaarder nog het verweer heeft gevoerd dat zij niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het leggen van derdenbeslag ten laste van klager, omdat dit beslag is gelegd door een gerechtsdeurwaarder die verbonden is aan een ander kantoor. Dit verweer gaat niet op. De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie ten laste van klager en heeft over die executie de regie. Ze heeft daartoe derdenbeslag laten leggen door een andere gerechtsdeurwaarder. De verantwoordelijkheid voor het leggen van dat beslag ligt bij de gerechtsdeurwaarder die de regie heeft, niet bij de instrumenterend gerechtsdeurwaarder die het beslag legt. Die laatste mag vertrouwen op de juistheid van de instructie van een ambtsgenoot en is in beginsel enkel verantwoordelijk voor het juist uitvoeren van die instructie. Hoe dan ook maakt dit verweer het oordeel ten aanzien van het verzet niet anders.

7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W.D. Bom en mr. S.J.W. van der Putten, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

24 februari 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.