ECLI:NL:TGDKG:2025:19 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/760233 / DW RK 24/408 LV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2025:19
Datum uitspraak: 24-02-2025
Datum publicatie: 24-02-2025
Zaaknummer(s): C/13/760233 / DW RK 24/408 LV/WdJ
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich over de executiekosten, dat hij geen goede specificatie heeft gekregen en er toch beslag is gelegd op zijn inkomen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 februari 2025 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 8 november 2024 met zaaknummer C/13/750716 DW RK 24/193 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/760233 / DW RK 24/408 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlage, ingekomen op 14 mei 2024, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 6 september 2024, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 8 november 2024 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 11 november 2024 aan klager toegezonden. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 24 november 2024, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij e-mail, ingekomen op 28 december 2024, heeft klager aanvullende stukken gestuurd. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 10 januari 2025, heeft klager zijn klacht nader toegelicht. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 januari 2025 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, met kennisgeving, niet verschenen. De uitspraak is bepaald op 24 februari 2025.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- De gerechtsdeurwaarder is belast (geweest) met de executie van een ontruimingsvonnis ten laste van klager.

- Bij exploot van 13 juli 2020 is de ontruiming van de woning van klager aangezegd tegen 21 juli 2020.

- De geplande ontruiming op 21 juli 2020, waarbij zowel een ontruimingsploeg alsmede medewerkers van de Gemeente Bunschoten aanwezig waren, heeft niet plaatsgevonden. De gerechtsdeurwaarder heeft een proces-verbaal opgemaakt waaruit volgt dat namens klager € 4.000,- is betaald en dat voor de restantschuld een betalingsregeling is aangegaan waardoor de ontruiming mocht worden opgeschort.

- De Gemeente Bunschoten heeft haar kosten in verband met het terbeschikkingstellen van een ontruimingsploeg gesteld op € 540,58 en deze op 10 december 2020 in rekening gebracht bij de executant. De executant heeft deze kosten bij factuur van 31 december 2020 doorbelast aan klager. Bij e-mail van 11 februari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder de factuur van € 540,58 aan klager en aan [ ] (schuldhulp) gestuurd met vermelding dat deze factuur betrekking heeft op executiekosten.

- Bij e-mail van 4 juni 2021 heeft klager onder meer om een gedetailleerde specificatie van zijn betalingsgeschiedenis verzocht.

- Bij brief van 8 juni 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder op de e-mail van klager gereageerd, waarbij de vordering is gespecificeerd en de betalingsgeschiedenis van klager is uitgesplitst.

- Bij brief van 29 juli 2021 heeft klager onder meer opnieuw gevraagd om een gedetailleerde specificatie, in het bijzonder ten aanzien van het bedrag van

€ 2.016,34 aan executiekosten.

- Bij brief van 3 augustus 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder opnieuw een specificatie aan klager toegestuurd, waarbij hij tevens refereert aan zijn brief van 8 juni 2021.

- Bij brief van 9 december 2022 heeft [ ] aan de gerechtsdeurwaarder laten weten dat de schuldhulpregelingsovereenkomst tussen hen en klager is beëindigd.

- Bij exploot van 28 december 2022 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Gemeente Bunschoten ten laste van klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er - naar de kamer begrijpt - over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: eind mei 2021 een bedrag van € 2.016,34 aan executiekosten in rekening heeft gebracht door vermenging van verschillende dossiers;

b: ondanks meerdere verzoeken om een gedetailleerde specificatie, geen bevredigende reactie heeft toegezonden aan klager;

c: ondanks daartoe in gebreke te zijn gesteld, beslag heeft gelegd op het inkomen van klager.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder terecht opmerkt dat klager refereert aan een bedrag zonder dat daar enige toelichting op volgt. Deze niet nader door klager onderbouwde stelling is dan ook onvoldoende om tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen.

4.3 Onder klachtonderdeel b. heeft klager gesteld geen bevredigende reactie te krijgen van de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de specificaties. De voorzitter begrijpt hieruit dat klager wél reacties heeft ontvangen, maar dat deze kennelijk niet voldoen aan de verwachtingen die klager daarbij heeft. Dat klager het kennelijk niet eens is met de aan hem toegezonden specificaties, leidt niet tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft voldaan aan de verzoeken van klager.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de voorzitter als volgt. Waar het in de kern op neerkomt is dat de rechtbank Midden-Nederland op 5 februari 2020 een (ontruimings)vonnis heeft gewezen ten laste van klager. Het voornoemd vonnis is ter hand gesteld aan de gerechtsdeurwaarder met de opdracht deze te executeren. Om die reden staat het de gerechtsdeurwaarder vrij om op grond van art. 434 juncto 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het vonnis te executeren door middel van beslaglegging op (alle) vermogensobjecten van klager. Zoals beslag op het inkomen. Als klager het hier niet mee eens is, zal klager het geschil met betrekking tot de executie moeten voorleggen aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat het oorspronkelijke vonnis voor dossiernummer 121.666 dateert van 9 april 2014. Het eerste contact met de gerechtsdeurwaarder vond plaats op 10 mei 2019, buiten de wettelijke verjaringstermijn van vijf jaar. Desondanks heeft de gerechtsdeurwaarder kosten toegevoegd en stappen ondernomen om het dossier te innen.

6.2 Klager heeft verder aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder bij brief van 28 juli 2020 heeft bevestigd dat dossiernummer 121.666 volledig is afgehandeld. Het lijkt er echter op dat de betaling hiervoor is gefinancierd vanuit gelden die oorspronkelijk bedoeld waren voor dossier 122.932. Hoewel de betaling van € 4.000,- bedoeld was voor het opschorten van de ontruiming, blijkt uit de specificatie dat slechts een bedrag van € 2.741,22 is verwerkt.

6.3 Klager stelt tevens dat de gerechtsdeurwaarder structureel kosten heeft opgevoerd, zonder duidelijke specificatie. Bovendien zijn de kosten disproportioneel, aldus klager.

6.4 Ook stelt klager dat de gerechtsdeurwaarder in juli 2020, tijdens het begin van de coronacrisis, disproportionele druk heeft uitgeoefend. Er is een betalingsregeling van € 250,- per maand opgelegd, terwijl klager moest rondkomen van een uitkering. Als gevolg van de financiële druk zag klager zich genoodzaakt zijn onderneming te beëindigen.

6.5 In de brief van 8 juni 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder toegegeven dat een betaling per abuis niet was verwerkt. Deze fout is pas hersteld nadat klager hier expliciet om had verzocht. Bovendien is dit niet de enige fout, aldus klager.

6.6 Tijdens de ontruiming waren vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig. De gerechtsdeurwaarder was volledig op de hoogte van de gemeentelijke kosten, maar heeft deze kosten toch pas achteraf in rekening gebracht als “onvoorzien”. Klager stelt dat dit een gebrek aan zorgvuldigheid is, onredelijk en in strijd met transparantie.

6.7 Het handelen van de gerechtsdeurwaarder toont een consistent patroon van machtsmisbruik en gebrek aan proportionaliteit, aldus klager.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan daarom niet worden ontvangen in zijn klachten als vermeld onder 6.1, 6.4, 6.5, 6.6 en 6.7.

7.2 De kamer stelt ten overvloede vast dat het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waar over wordt geklaagd vrijwel steeds ziet op een periode van meer dan drie jaar geleden, zodat ook om die reden klager niet in die klachten kan worden ontvangen.

7.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 6.2 stelt de kamer vast dat de betaling van

€ 4.000,- die is gedaan om de ontruiming op te schorten voor € 2.741,22 is aangewend om de hoofdsom en kosten inzake het ontruimingsvonnis te voldoen en het meerdere ter aflossing van huurachterstand.

7.4 Klager heeft klachtonderdeel 6.3, over de hoogte van de executiekosten, in verzet verduidelijkt. Uit de stukken blijkt dat de gerechtsdeurwaarder bij de berekening van de executiekosten voorafgaand aan het leggen van beslag, het bedrag van € 1.246,62 heeft betrokken. Daarin is ook opgenomen de kosten van de ontruimploeg en van de gemeente. De kamer stelt vast dat de gerechtsdeurwaarder de executiekosten heeft berekend in overeenstemming met de wet- en regelgeving.

7.5 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt.

7.6 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.7 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet niet-ontvankelijk ten aanzien van verzetsgronden 6.1, 6.4, 6.5, 6.6 en 6.7;
  • verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W.D. Bom en mr. S.J.W. van der Putten, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

24 februari 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.