ECLI:NL:TGDKG:2025:13 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/755330 / DW RK 24/290 EdV/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2025:13
Datum uitspraak: 31-01-2025
Datum publicatie: 20-02-2025
Zaaknummer(s): C/13/755330 / DW RK 24/290 EdV/RH
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Verzet ongegrond. Klager heeft geen recht op een betalingsregeling. Een betalingsregeling is een gunst van de opdrachtgever.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 juli 2024 met zaaknummer C/13/750337 / DW RK 24/184 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/755330 / DW RK 24/290 EdV/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

gemachtigde: [..],

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 6 mei 2024, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 17 juni 2024, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

Bij beslissing van 23 juli 2024 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 25 juli 2024. Bij e-mail, ingekomen op 8 augustus 2024, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 december 2024 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 31 januari 2024.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Op 22 april 2024 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een dwangbevel ten laste van klager uitgevaardigd.

- Bij e-mail van 24 april 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht de openstaande vordering ad € 61,67 uiterlijk op 1 mei 2024 te voldoen dan wel in zes gelijke maandtermijnen van € 10,28.

- Bij e-mail van 24 april 2024 heeft klager aangegeven dat hij per ongeluk

€ 21,- teveel heeft betaald aan het CJIB. Tevens heeft klager verzocht om een betalingsregeling van € 5,- per maand.

- Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 29 april 2024 gereageerd dat klager zich dient te houden aan het voorstel van de gerechtsdeurwaarder en dat de gerechtsdeurwaarder bij het uitblijven ervan het dwangbevel van

22 april 2024 aan klager zal moeten betekenen.

- Bij e-mail van 29 april 2024 heeft klager naar zijn e-mail van 24 april 2024 gerefereerd.

- Bij e-mail van 3 mei 2024 heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij de openstaande boete al op 24 april 2024 aan het CJIB heeft voldaan.

- Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 3 mei 2024 gereageerd dat hij geen betaling van klager heeft ontvangen en ook niets heeft vernomen van het CJIB inzake een betaling van klager.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: dreigt met een dwangbevel, terwijl klager de openstaande boete al aan het CJIB heeft betaald;

b: weigert akkoord te gaan met het betalingsvoorstel van klager van € 5,- per maand, ondanks de financiële situatie van klager;

c: dreigt met extra kosten door het betekenen van een dwangbevel, terwijl dit niet nodig is omdat de achterstand al is voldaan.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdelen a en c overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dan wel met stukken onderbouwd dat hij de vordering reeds heeft voldaan. De gerechtsdeurwaarder kan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt dat hij heeft aangekondigd het dwangbevel van 22 april 2024 te zullen executeren. Aan het betekenen van het dwangbevel met bevel tot betaling zijn kosten verbonden. Overigens blijkt uit het verweerschrift dat de gerechtsdeurwaarder de betekening van het dwangbevel heeft opgeschort in de hoop dat klager de vordering gaat betalen, zoals door hem is voorgesteld. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op deze klachtonderdelen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b wordt overwogen dat een betalingsregeling een gunst is van de opdrachtgever en een regeling die onder voorwaarden kan worden getroffen. Het is geen recht van de schuldenaar. Klager kan het de gerechtsdeurwaarder niet verwijten indien de opdrachtgever niet akkoord wil gaan met het betaalvoorstel van klager.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager het volgende aangevoerd.

5.1 De gerechtsdeurwaarder had bij het CJIB moet informeren of klager de vordering had voldaan.

5.2 Overweging 4.3 van de bestreden beslissing snijdt geen hout, nergens blijkt uit dat de opdrachtgever niet akkoord was met de betalingsregeling. De gerechtsdeurwaarder had moeten reageren op het betalingsvoorstel aangezien het voorstel aan hem was gericht. Hij had in ieder geval moeten wachten met het betekenen van het dwangbevel.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klachten als vermeld onder 5.1 en gedeeltelijk onder 5.2 (voor zover het de betekening van het dwangbevel betreft).

6.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Hoewel strikt genomen het niet de opdrachtgever was die de betalingsregeling heeft afgewezen maar de gerechtsdeurwaarder zelf, maakt dat de kern van de bestreden beslissing juist is, namelijk dat klager geen recht heeft op een betalingsregeling. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, plaatsvervangend-voorzitter, mr. J.H.J. Evers en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.