ECLI:NL:TDIVTC:2025:9 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2024/9 2024/10 2024/11
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2025:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-02-2025 |
Datum publicatie: | 25-06-2025 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Honden, subonderwerp: - |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Hond. Beklaagden wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld door een hond van klager zonder zijn toestemming te euthanaseren en door hem ten onrechte te adviseren een andere hond van hem eveneens te euthanaseren. [ 2024/9 niet-ontvankelijk ] [ 2024/10+11 ongegrond ] |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaak van:
X., klager,
tegen
dierenarts U., beklaagde sub 1 (2024/9),
dierenarts V., beklaagde sub 2 (2024/10),
dierenarts W., beklaagde sub 3 (2024/11),
hierna tezamen: beklaagden.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en – voor elk van de drie klachtzaken afzonderlijk – het verweer, de repliek en de dupliek. De stukken van klager zijn opgesteld en ingediend door zijn gemachtigde mr. M. Smit. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 28 november 2024. Klager was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. Smit. Ook beklaagden waren aanwezig, vergezeld van S. T. heeft getolkt tussen enerzijds beklaagde sub 1 en anderzijds het college en de overige aanwezigen, van de Engelse taal naar de Nederlandse taal en vice versa. Het college heeft na de zitting uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagden wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld door een hond van klager zonder zijn toestemming te euthanaseren en door hem ten onrechte te adviseren een andere hond van hem eveneens te euthanaseren.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. De honden van klager waar het in deze zaak om gaat zijn Schotse Collies (teven)
met de namen Z1 en Z2. Z1 en Z2 zijn afkomstig uit hetzelfde nest en waren ten tijde van de gebeurtenissen die tot
de onderhavige procedure hebben geleid circa 12,5 jaar oud.
3.2. Klager, die in A woont, was in juni 2023 op bezoek in B en had Z1 en Z2 bij zich in een busje zonder airconditioning terwijl het een zeer warme periode betrof.
Op 19 juni 2023 is klager – na te zijn doorverwezen – met Z1 naar Dierenziekenhuis C aan de D (hierna: het dierenziekenhuis C) gegaan vanwege
een huidprobleem van Z1. Aldaar zijn oververhitting, shock, huidontsteking en myasis gediagnosticeerd en
is Z1 opgenomen voor onderzoek en behandeling. De opname van Z1 in het dierenziekenhuis C heeft geduurd tot en met 21 juni 2023.
3.3. Ook Z2 is op 19 juni 2023 opgenomen in het dierenziekenhuis C voor onderzoek en behandeling vanwege oververhitting en shock. In de avond van 20 juni 2023 is Z2 weer meegegeven aan klager.
3.4. Op 21 juni 2023 is klager in de ochtend met Z2 op consult geweest bij beklaagde sub 2 in de dierenkliniek aan de E in B (hierna: dierenkliniek E) voor het verkrijgen van een Librela-injectie. Beklaagde sub 2 heeft, na Z2 te hebben onderzocht, oververhitting en shock gediagnosticeerd bij haar. Z2’s situatie was volgens haar patiëntendossier levensbedreigend. Z2 is opgenomen in de dierenkliniek E en er is behandeling ingezet om de oververhitting te verhelpen en de shock op te heffen. Op een later moment is klager langs gekomen in de dierenkliniek E om Z2 op te halen om bij de in 3.5 te noemen euthanasie van Z1 te kunnen zijn. Hij heeft toen gesproken met beklaagde sub 2 en tijdens dit gesprek is euthanasie aan de orde geweest. Klager heeft Z2 meegenomen met het oog op Z1s euthanasie. In het patiëntendossier van Z2 staat:
“Bij geen verbetering ondanks rust en medicatie en mocht ze zo extreem pijnlijk blijven en niet kunnen staan -> is euth een reële optie, maar hopen dat Z2 na bijkomen van de hitte stress, afkoelen en met nsaids en bup/tralieve (en gaba voor neurologische pijn) en rust weer zal verbeteren. Dan evt ook de librela inj nog geven”.
3.5. Op 21 juni 2023 heeft klager in het dierenziekenhuis C het advies gekregen om Z1 vanwege haar slechte gezondheidstoestand te euthanaseren. Volgens klager heeft hij dit advies niet willen opvolgen en heeft mij meermaals kenbaar gemaakt Z1 weer te willen meenemen, maar heeft het dierenziekenhuis C telkens geweigerd daaraan gehoor te geven. Klager heeft daarop onder protest het dierenziekenhuis verlaten zonder Z1.
3.6. Z1 is vervolgens geëuthanaseerd en is op 22 juni 2023 gecremeerd.
3.7. Op 3 oktober 2023 heeft dhr. M. S namens de vennootschap die eigenaar is van zowel het dierenziekenhuis C als de dierenkliniek E, aan mr. Smit gemaild: “(…) Y heeft op 21/6 contact gehad met meneer X om hem de ernst van Z1s toestand te vertellen en samen met hem tot euthanasie besloten. (…)”
3.8. Op enig moment is klager onderhavige tuchtprocedure gestart.
4. HET VERWEER
Beklaagden hebben gemotiveerdverweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van Z1 onderscheidenlijk Z2, met betrekking tot welke dieren hun hulp was ingeroepen of dat zij anderszins zijn tekortgeschoten in de uitoefening van hun beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.
5.2. De klacht over het zonder toestemming van klager euthanaseren van Z1 richt zich tegen beklaagde sub 1, dierenarts U. De klacht over het ten onrechte adviseren om Z2 te euthanaseren, richt zich tegen beklaagde sub 2, dierenarts V, en beklaagde sub 3, dierenarts W. Het college zal de klachten hieronder afzonderlijk behandelen.
Klacht over het euthanaseren van Z1
5.3. Volgens klager is er ten onrechte besloten over te gaan tot het euthanaseren van Z1. Als eigenaar van Z1 is zijn voorafgaande toestemming hiervoor vereist, maar hij heeft deze niet gegeven; hij heeft er zelfs uitdrukkelijk tegen geprotesteerd. Z1 verkeerde niet in een kritieke, acute noodsituatie die had kunnen rechtvaardigen haar zonder zijn toestemming te laten inslapen. Klager acht beklaagde sub 1 verantwoordelijk voor het euthanaseren van Z1. Zij heeft nagelaten bij het nemen van de beslissing om Z1 te laten inslapen, extra zorgvuldigheid te betrachten en zich terughoudend op te stellen, wat in dit geval nodig was, nu bekend was dat de communicatie met klager lastig was en de emoties groot waren bij hem, aldus klager.
5.4. Beklaagde sub 1 heeft naar voren gebracht dat zij noch bij het nemen van de beslissing over te gaan tot euthanasie noch bij het uitvoeren daarvan betrokken is geweest. Volgens haar heeft zij klager gezien noch gesproken toen hij in het dierenziekenhuis C was; hij moet haar hebben verward met een andere persoon. Hierdoor dient het college eerst te beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht tegen beklaagde sub 1.
5.5. Klager heeft verklaard dat hij op 21 juni in de Nederlandse taal met beklaagde sub 1 heeft gesproken over euthanasie van Z1. Gebleken is dat beklaagde sub 1 de Nederlandse taal niet machtig is. Volgens klager heeft hij op die dag rond 17.00 uur à 17.30 uur met beklaagde sub 1 erover gesproken dat Z1 in het dierenziekenhuis C zou moeten blijven om haar te laten inslapen. Beklaagde sub 1 heeft verklaard dat zij op die dag dienst had vanaf 6.30 uur tot 16.00 uur, dat zij rond 9.30 uur – nadat zij alle opgenomen patiënten (waaronder Z1) had gezien en een tevergeefse poging had gedaan om klager telefonisch te spreken – het dossier van Z1 had overgedragen aan een senior-collega, dat zij in het medewerkersgedeelte was toen klager voor bezoek van Z1 in het dierenziekenhuis C was, dat zij om 16.00 uur het dierenziekenhuis heeft verlaten en dat Z1 toen nog in leven was. Klager heeft deze verklaring betwist door te weerspreken dat beklaagde sub 1 om 9.30 uur het dossier van Z1 heeft overgedragen. Dit alles leidt het college ertoe te oordelen dat onvoldoende is komen vast te staan dat beklaagde sub 1 met klager heeft gesproken over euthanasie van Z1 en evenmin dat beklaagde sub 1 betrokken is geweest bij de beslissing over te gaan tot het euthanaseren en bij de uitvoering daarvan. Daaraan kan de omstandigheid dat de voornaam van beklaagde sub 1 ‘Y’ is en klager voor aanvang van deze procedure deze althans een daarop gelijkende naam aan mr. Smit heeft gemeld, niet afdoen. Hetzelfde geldt voor de in 3.7 weergegeven zin van de e-mail van 3 oktober 2023 van S (die ook aanwezig was ter zitting van het college). Beklaagde sub 1 heeft uitgelegd dat de manager van het dierenziekenhuis C ten gevolge van een miscommunicatie ten onrechte haar naam heeft doorgegeven aan S en dat beklaagde sub 1 daarvan niet eerder wist, zodat zij dit niet eerder recht heeft kunnen zetten.
5.6. Dit leidt ertoe dat klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn klacht tegen beklaagde sub 1.
Klacht over het adviseren tot euthanasie van Z2
5.7. Klager stelt dat hem op 21 juni in de dierenkliniek E is geadviseerd om Z2 te laten euthanaseren vanwege haar slechte gezondheidstoestand. Hij heeft geweigerd toestemming daarvoor te geven en heeft Z2 meegenomen uit de kliniek. Uit het feit dat Z2 bij klager thuis vervolgens weer is opgeknapt, blijkt dat het advies ten onrechte is gegeven. Klager acht beklaagden sub 2 en sub 3 verantwoordelijk voor het verkeerde euthanasie-advies.
5.8. Beklaagde sub 3 heeft verklaard dat hij klager eenmaal heeft gesproken toen hij op 21 juni tegen het einde van de ochtend onaangekondigd op bezoek kwam; dit gesprek vond plaats aan de balie in de wachtkamer van de dierenkliniek E. Daarop is beklaagde sub 3 naar de ruimte gegaan waar Z2 was opgenomen en heeft hij de opname-assistent gevraagd naar de toestand en temperatuur van Z2. Beklaagde sub 3 heeft deze informatie aan klager doorgegeven. Volgens beklaagde sub 3 heeft hij Z2 niet onderzocht, heeft hij geen behandeling van Z2 ingesteld of gemonitord en heeft hij niet met klager gesproken over euthanasie van Z2.
5.9. Het college overweegt dat klager hetgeen beklaagde sub 3 heeft verklaard, niet heeft weersproken. Het college houdt het er dan ook voor dat er geen sprake is geweest van veterinair behandelen van Z2 door beklaagde sub 3. Ter zitting heeft klager bevestigd dat hij niet met beklaagde sub 3 heeft gesproken over euthanasie van Z2. Het college zal de klacht tegen beklaagde sub 3 dan ook ongegrond verklaren.
5.10. Klager stelt dat beklaagde sub 2 op 21 juni, toen hij Z2 kwam ophalen om aanwezig te kunnen zijn bij de euthanasie van Z1 (zie 3.4), het advies heeft gegeven om Z2 te laten inslapen. Beklaagde sub 2 heeft dit betwist. Ze heeft verklaard dat ze op dat moment heeft geprobeerd klager ervan te overtuigen dat Z2 na haar oververhitting nog niet voldoende was gestabiliseerd en dat Z2 gelet op haar slechte gezondheidstoestand opgenomen moest blijven voor verdere monitoring en herstel. Aangezien het volgens beklaagde sub 2 lastig was om door te dringen tot klager en hij het welzijn van Z2 – die hij toch wilde meenemen – uit het oog leek te verliezen, heeft zij naar voren gebracht dat in de situatie waarin het welzijn van een hond teveel in het gedrang is gekomen en geen behandeling meer mogelijk is, euthanasie het advies zal zijn. Ze heeft niet geadviseerd om op dat moment tot euthanasie van Z2 over te gaan; integendeel was er sprake van dat behandeling van Z2 was ingezet om haar voldoende te stabiliseren en om te voorkomen dat ze zou moeten worden geëuthanaseerd, aldus beklaagde sub 2.
5.11. Het college acht aannemelijk dat met de behandeling van Z2 door beklaagde sub 2, gelet op hetgeen daarover uit het patiëntendossier naar voren is gekomen, werd beoogd Z2 weer voldoende stabiel te krijgen en haar er weer bovenop te helpen. Tegen die achtergrond ligt niet voor de hand dat is geadviseerd om tot euthanasie van Z2 over te gaan. Daar staat tegenover dat klager er onvoldoende in is geslaagd aannemelijk te maken dat beklaagde sub 2 wel zou hebben geadviseerd om Z2 te laten euthanaseren. De door klager aangehaalde opmerking over euthanasie in het in 3.4 weergegeven citaat uit het patiëntendossier, kan zijn standpunt niet schragen. Het college heeft er begrip voor dat een opmerking over euthanasie door hevige emoties anders op klager kan zijn overgekomen dan is bedoeld, maar het dossier biedt er voldoende steun voor dat beklaagde sub 2 heeft gehandeld met het doel Z2 weer beter te laten worden. Dit leidt ertoe dat de klacht tegen beklaagde sub 2 ongegrond zal worden verklaard.
5.12. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht tegen beklaagde sub 1 in de zaak
met nummer 2024/9;
verklaart de klachten in de zaken met de nummers 2024/10 tegen beklaagde sub 2 en
2024/11 tegen beklaagde sub 3 ongegrond.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door de voorzitter, en door de leden en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.