ECLI:NL:TDIVTC:2025:5 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2024/19

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2025:5
Datum uitspraak: 31-01-2025
Datum publicatie: 25-06-2025
Zaaknummer(s): 2024/19
Onderwerp: Honden, subonderwerp: -
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond. Beklaagde wordt, naar de kern genomen, verweten dat hij de hond van klaagster, die tijdens haar loopsheid bloed verloor en doodziek was, niet op een adequate en voortvarende wijze heeft behandeld, nu er sprake kon zijn van een baarmoederontsteking. [ ongegrond ]

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

X., klaagster,

tegen

dierenarts Y., beklaagde.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig klaagster, vergezeld van haar echtgenoot V., en beklaagde, vergezeld van zijn collega W.. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, naar de kern genomen, verweten dat hij de hond van klaagster, die tijdens haar loopsheid bloed verloor en doodziek was, niet op een adequate en voortvarende wijze heeft behandeld, nu er sprake kon zijn van een baarmoederontsteking.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De hond van klaagster waar het in deze zaak om gaat, is een Golden Retriever (teef) met de naam Z. Z was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ruim zeven jaar oud.

3.2. Op 23 oktober 2023 is klaagster met Z op consult geweest bij beklaagde. Dat Z langer loops was en er meer bloed uit haar vulva lekte dan voorheen tijdens een loopsheid, was voor klaagster aanleiding het consult aan te vragen.

3.3. In het patiëntendossier van Z staat over het door beklaagde op 23 oktober 2023 uitgevoerde consult het volgende genoteerd:

algemeen – anamnese: Sinds ongeveer 2,5 weken loops. Verliest redelijk veel bloed. Is nu beetje loom, eet goed, drinkt en plast redelijk veel. Eet nog zeer goed. Ontlasting gb.

bevindingen: AI: alert, vriendelijk.

AO: A; hijgt, P ca 120, kress, T 38,8, slvl gb, hbh vuile vulva/achterhand, Inn gb. Buik is soepel, vindt onderzoek niet heel prettig, gb voelbaar.

Echo: blaas is vol, gb. Baarmoeder niet zichtbaar, wel hyperemisch gebied rondom blaas/baarmoeder maar dit zou m.i. kunnen passen bij loopse teef. Urine onderzoek: verhoogde pH + enkele witte bloedcellen, veel rode bloedcellen.

Diagnose: Cystitis

Advies/ therapie: AB + nsaid. Volgende week controle urine

Risico voor ontwikkelen pyometra. Sterilisatie besproken.”

3.4. Beklaagde heeft een behandeling van Z tegen cystitis ingezet met een antibioticum en een NSAID. Op 30 oktober 2023 is de urine van Z nogmaals onderzocht. Daaruit is naar voren gekomen dat de cystitis was verholpen. In het patiëntendossier heeft beklaagde met betrekking tot de aan hem door klaagster verstrekte informatie over Z genoteerd: “(…) gaat goed, weer fit, nog wel bloed te vinden”. Beklaagde heeft vanwege het door klaagster genoemde bloedverlies aangeboden om met Z voor controle langs te komen. Klaagster heeft ervoor gekozen dit niet te doen.

3.5. Op 31 oktober 2023 heeft klaagster contact opgenomen met een andere dierenarts (hierna ook: de second opinion-dierenarts). In het patiëntendossier van deze dierenarts staat dat klaagster bang was voor een pyometra (baarmoederontsteking) bij Z.

3.6. Op 1 november 2023 is klaagster met Z op consult geweest bij de second opinion-dierenarts. Deze heeft toen bloed afgenomen voor onderzoek. Op 2 november 2023 heeft deze dierenarts de uitslag van het bloedonderzoek doorgegevenaan klaagster en heeft hij met haar afgesproken Z op 6 november 2023 te opereren aan haar baarmoeder, die op die dag operatief is verwijderd.

3.7. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde is tekortgeschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van Z, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, of dat hij anderszins is tekortgeschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. De verwijten van klaagster zien op het handelen van beklaagde tijdens het consult op 23 oktober 2023 en bij het bespreken van de uitslag van het tweede urineonderzoek op 30 oktober 2023. Volgens klaagster heeft beklaagde onvoldoende uitgebreid onderzoek verricht en heeft hij nagelaten om direct een adequate behandeling in te zetten. In plaats daarvan heeft beklaagde – die een behandeling van een blaasontsteking had ingezet – haar op 23 oktober ten onrechte naar huis laten gaan met een hond die nog steeds veel bloed verloor. Pas na twee maanden zou het volgens beklaagde mogelijk zijn om Z te opereren, wat gelet op Zs slechte gezondheidstoestand onacceptabel lang was. Daar komt nog bij dat beklaagde haar onvoldoende heeft geïnformeerd over wat er aan de hand zou kunnen zijn met Z, aldus klaagster.

5.3. Het college constateert dat partijen verschillende lezingen hebben gegeven over de gezondheidstoestand waarin Z verkeerde. Volgens klaagster was Z ten tijde van het onderzoek door beklaagde doodziek en druppelde er zeer veel bloed uit haar vulva, zodanig dat er na het consult op 23 oktober overal bloed lag in de praktijk. Volgens beklaagde passen zijn bevindingen uit de door hem op die datum uitgevoerde onderzoeken niet bij een doodzieke hond, zoals ook blijkt uit het patiëntendossier van Z (zie 3.3). Weliswaar heeft hij daarin opgemerkt dat Z redelijk veel bloed verloor, maar dit betrof een hoeveelheid die bij een loopsheid zou kunnen passen. Het college overweegt dat uit de (overige) stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende duidelijk is geworden of er al dan niet sprake van was dat Z op 23 oktober doodziek was en of er – gelet op haar loopsheid – een normale of buitengewone hoeveelheid bloed uit haar vulva lekte. Dat de second opinion-dierenarts Z tijdens het eerste consult bij hem op 1 november 2023 volgens klaagster als doodziek zou hebben omschreven, biedt geen steun voor klaagsters opvatting. Het patiëntendossier van die dierenarts geeft er geen aanwijzing voor dat daarvan sprake was, terwijl uit de omstandigheid dat Z eerst vijf dagen later, op 6 november 2023, door hem is geopereerd daar ook niet op wijst. Evenmin vormt de opmerking daarin dat er tijdens de operatie op 6 november de baarmoeder van Z ‘vol bloed’ is aangetroffen, een voldoende aanwijzing dat Z buitengewoon veel bloedde tijdens het onderzoek door beklaagde ongeveer twee weken eerder, op 23 oktober.

5.4. Beklaagde heeft blijkens het door hem opgemaakte patiëntendossier op 23 oktober diverse onderzoeken uitgevoerd bij Z. Bij het lichamelijk onderzoek heeft hij geen andere afwijking geconstateerd dan een met bloed bevuilde vulva / achterhand. Bij het echografisch onderzoek van het abdomen was de baarmoeder niet zichtbaar, maar wel de (volle) blaas. Beklaagde heeft opgemerkt dat het gebied rondom de blaas/baarmoeder wat hyperemisch was, hetgeen volgens hem zou kunnen passen bij een loopse teef. Uit het urineonderzoek was gebleken van een verhoogde pH-waarde, tezamen met enkele witte bloedcellen en veel rode bloedcellen. Hij heeft op basis hiervan de diagnose cystitis (blaasontsteking) gesteld, naar zijn zeggen nadat hij zijn bevindingen met klaagster had besproken, hetgeen zij niet heeft weersproken. Beklaagde heeft klaagster daarop geadviseerd om Z te behandelen met een antibioticum (Clavaseptin) en een NSAID (Metacam) en om na een week opnieuw de urine te onderzoeken. Dit betrof naar het oordeel van het college een op basis van zijn onderzoeksbevindingen begrijpelijke behandeling. Tevens blijkt uit het patiëntendossier dat hij in verband met het risico voor het ontwikkelen van een pyometra (baarmoederontsteking) een sterilisatie van Z heeft besproken met klaagster. Daarbij heeft hij geadviseerd om bij het uitblijven van verdere klachten minimaal twee maanden na de loopsheid en ruim voor de volgende loopsheid een operatie te plannen, zo is door beklaagde naar voren gebracht.

5.5. Op 30 oktober is uit het tweede urineonderzoek gekomen dat de cystitis was verholpen. Volgens beklaagde heeft klaagster gemeld dat Z weer fit was, maar dat het bloeden nog steeds niet was gestopt, waarna hij haar heeft aangeboden met Z langs te komen voor controle. Volgens klaagster is waarschijnlijk dat Z zich iets fitter voelde, slechts omdat zij van haar blaasontsteking was verlost, maar kwam er nog steeds evenveel bloed uit haar vulva. Weliswaar had beklaagde aangeboden om weer naar Z te kijken, maar klaagster heeft dit afgewezen, naar haar zeggen omdat zij inmiddels het vertrouwen in beklaagde had verloren. Volgens beklaagde heeft hij klaagster daarop geadviseerd om de toestand van Z te monitoren en contact op te nemen indien ze toch weer ziekteverschijnselen liet zien. Het verlies van het vertrouwen heeft klaagster doen besluiten met Z naar een andere dierenarts te gaan voor een second opinion.

5.6. Het college is van oordeel dat beklaagde door te handelen zoals hij op 23 en 30 oktober 2023 heeft gedaan, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Behandeling van de op 23 oktober gediagnosticeerde blaasontsteking bij Z lag in de rede. Op basis van de beschreven onderzoeksbevindingen bestonden er onvoldoende aanwijzingen om ervan uit te gaan dat er op dat moment sprake was van een baarmoederontsteking die het nodig maakte met het oog daarop een behandeling in te zetten. Evenmin bestond er voldoende aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek zoals door klaagster is geopperd. Hieraan doet niet af dat later, op 6 november, Zs baarmoeder operatief moest worden verwijderd, deze volgens het patiëntendossier van de second opinion-dierenarts vol bloed zat en deze volgens klaagster vergroot was. Hieruit kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat beklaagde met een reeds aanwezige baarmoederontsteking rekening had moeten houden. Dat de second opinion-dierenarts in klaagsters opvatting een uitgebreidere en inzichtelijkere uitleg zou hebben gegeven over wat er eventueel aan de hand kon zijn met Z, maakt nog niet dat beklaagde tekort zou zijn geschoten in zijn plicht klaagster van de nodige informatie over zijn bevindingen en de wijze van behandeling van Z te voorzien. Het college volgt klaagster dan ook niet waar zij stelt dat beklaagde haar onvoldoende heeft geïnformeerd.

5.7. Beklaagde heeft blijkens het patiëntendossier het risico van het ontwikkelen van een baarmoederontsteking besproken met klaagster. Hierom heeft hij de mogelijkheid van een sterilisatie van Z aan de orde gesteld, met het oog waarop Z na ten minste twee maanden zou kunnen worden geopereerd. Het college heeft geconstateerd dat klaagster dit aldus heeft opgevat, dat Z pas over twee maanden zou kunnen worden geopereerd om haar klachten (‘een doodzieke hond die veel bloed lekt’) te verhelpen. Er is dus sprake van een communicatiestoornis over het doel van de voorgestelde operatie. Hoewel gebleken is dat beklaagde zich hiervan bewust was, maakt dit voor het college niet dat hij anders had moeten handelen, nu vaststaat dat hij op 30 oktober aan klaagster heeft aangeboden om met Z op consult te komen voor controle (wat door klaagster is afgewezen).

5.8. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het college geen sprake geweest van een veterinair tekortschieten door beklaagde op basis van de door klaagster tegen hem ingediende klacht. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door de voorzitter, en door de leden en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.