ECLI:NL:TDIVTC:2025:4 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/43

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2025:4
Datum uitspraak: 16-01-2025
Datum publicatie: 25-06-2025
Zaaknummer(s): 2023/43
Onderwerp: Honden, subonderwerp: -
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Hond. Met betrekking tot de behandeling van de hond van klaagster zijn tegen beklaagde vier klachten aangevoerd, te weten dat:1. de tijdens de eerste operatie door beklaagde afgenomen biopten niet voor onderzoek zijn ingestuurd althans bewaard, maar zijn weggegooid;2. beklaagde de hond zelf is blijven behandelen zonder dat hij een diagnose kon stellen, in plaats van de hond door te verwijzen naar een gespecialiseerde kliniek of collegiaal advies in te winnen;4. er een tweede operatie is uitgevoerd zonder dat er een diagnose was en derhalve ook niet duidelijk was of die operatie zinvol zou zijn; en7. dat de uiteindelijk door een tweedelijnskliniek gestelde diagnose door beklaagde onvoldoende serieus is genomen. [ gegrond; waarschuwing ]

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

X., klaagster,

tegen

dierenarts Y., beklaagde.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 september 2024. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld van haar dochter. Beklaagde was eveneens aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. V.C.A.A.A.V. Daniels. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Met betrekking tot de behandeling van de hond van klaagster zijn tegen beklaagde vier klachten aangevoerd, te weten dat:

1. de tijdens de eerste operatie door beklaagde afgenomen biopten niet voor onderzoek zijn ingestuurd althans bewaard, maar zijn weggegooid;

2. beklaagde de hond zelf is blijven behandelen zonder dat hij een diagnose kon stellen, in plaats van de hond door te verwijzen naar een gespecialiseerde kliniek of collegiaal advies in te winnen;

4. er een tweede operatie is uitgevoerd zonder dat er een diagnose was en derhalve ook niet duidelijk was of die operatie zinvol zou zijn; en

7. dat de uiteindelijk door een tweedelijnskliniek gestelde diagnose door beklaagde onvoldoende serieus is genomen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Hollandse Herder met de naam Z, geboren op 28 augustus 2013.

3.2. Op 10 augustus 2020 is klaagster met de hond bij een collega van beklaagde op consult geweest, omdat de hond sinds een jaar af en toe druppelsgewijs urine verloor en de vulva en de plooi daaromheen geïrriteerd en ontstoken waren. Deze collega-dierenarts is uitgegaan van een vulvaplooi-dermatitis als gevolg van (passieve) incontinentie, heeft klaagster geadviseerd de plekken goed schoon te houden en een behandeling ingesteld met Tensurin (tegen incontinentie), Kesium (antibioticum) en Carprodyl (pijnstiller/onstekingsremmer).

3.3. Op 8 september 2020 is klaagster met de hond bij beklaagde op consult geweest, omdat de klachten niet waren verdwenen. Beklaagde heeft omtrent dit consult in de patiëntenkaart genoteerd dat er sprake was van vulvaplooi-dermatitis en klaagster geadviseerd de plooien te behandelen met zinkzalf en de hond indien nodig een pijnstiller te geven. Blijkens de patiëntenkaart is tijdens dit consult ook de mogelijkheid van een operatie (vulvaplastiek) aan de orde gesteld. Beklaagde heeft opnieuw Tensurin en Carprodyl voorgeschreven. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij geen aanleiding had om te veronderstellen dat er een andere oorzaak aan de huidirritatie ten grondslag lag dan vocht dat in de plooien bleef zitten.

3.4. In oktober, november en december 2020 is er diverse keren contact geweest tussen klaagster en beklaagde, omdat de hond klachten bleef houden. Nadat ook het gebruik van Derm Pyo wipes en Triamcinolon-zalf onvoldoende effect had, is besloten tot een operatie.

3.5. Op 29 december 2020 heeft de operatie plaatsgevonden, waarbij onder narcose (ontstoken) weefsel van de lip- en vulvaplooien is verwijderd. Beklaagde heeft enkele biopten genomen en met klaagster afgesproken dat deze voor laboratoriumonderzoek zouden worden opgestuurd indien de hond na de operatie klachten bleef houden. De hond is diezelfde dag nog met klaagster mee naar huis gegaan, waarbij medicatie (pijnbestrijdende, ontstekingsremmende en antibiotica) is meegegeven. In de patiëntenkaart heeft beklaagde pemfigus als mogelijke oorzaak van de klachten genoteerd.

3.6. Op 22 januari 2021 is de hond bij beklaagde op controle geweest. Beklaagde heeft tijdens dit consult geconstateerd dat rondom de hechtingen bij de vulvaplooi weer huidirritatie en een ontsteking waren ontstaan en dat het gebied pijnlijk was en onaangenaam rook. Hij heeft de hond een injectie met methylprednison toegediend en Cefabactin voorgeschreven.

3.7. In de daaropvolgende twee jaar is er bijna maandelijks contact geweest tussen klaagster en beklaagde. Perioden waarin de huidirritaties en ontstekingen redelijk onder controle waren werden afgewisseld met perioden waarin de klachten weer sterk toenamen. Behoudens de opmerking in de patiëntenkaart op 16 april 2021 ‘lijkt me gezien ulceratie mucocutane overgang toch iets immuunsysteem achtergrond in te zitten’, is beklaagde er steeds van uitgegaan dat sprake was van vulvaplooi-dermatitis als gevolg van incontinentie. Er is veelvuldig Triamcinolon- en Caf+-zalf voorgeschreven, alsmede Tensurin en Incurin, Cefabactin, Carprodyl en Prednoral. Ook is diverse malen een methylprednison-injectie aan de hond toegediend.

3.8. Op 6 december 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde waarin is besproken hoe het verder moest met de behandeling van de hond. Blijkens de patiëntenkaart is de mogelijkheid van een doorverwijzing besproken, maar heeft beklaagde klaagster voorgehouden dat een tweede operatie de enige oplossing was. Op 6 januari 2023 heeft beklaagde in de patiëntenkaart genoteerd ‘de rest is alleen maar lapwerk en uitstel van onvermijdelijk weer chirurgisch ingrijpen’.

3.9. Op 24 februari 2023 is de hond opnieuw geopereerd waarbij omliggend weefsel aan beide zijden van de vulva is weggenomen. Ook deze tweede operatie heeft de klachten niet kunnen verhelpen. Het college leidt uit het dossier af dat er in de periode na de operatie zelfs sprake was van een verslechtering. De hond was onrustig en leek continue pijn te hebben en de huid rondom de vulva was geïrriteerd en ontstoken (blaren, pus en korstjes). Beklaagde heeft Tramadol, Gabapentin (pijnstillers) en Cefabactin en later Kesium (antibiotica) voorgeschreven.

3.10. Op 22 mei 2023 heeft klaagster beklaagde gevraagd de biopten van de eerste operatie te laten onderzoeken. De biopten bleken echter te zijn weggegooid. Hierna heeft klaagster een tweedelijnskliniek benaderd. Op verzoek van deze kliniek heeft beklaagde de patiëntenkaart opgestuurd en een verwijsbrief geschreven. Door deze tweedelijnskliniek zijn een lichamelijk onderzoek, een genitaal onderzoek, een dermatologisch onderzoek en een cytologisch onderzoek uitgevoerd. Ook is een vaginoscopie uitgevoerd en zijn er biopten genomen. Op basis van deze onderzoeken en de uitkomsten van het histopathologisch onderzoek, is door deze tweedelijnskliniek de diagnose mucocutane lupus erythematosus gesteld. Er is een behandeling ingesteld met Protopic-zalf (immunomodulator) en Prednoral. Indien deze behandeling effect zou hebben, kon de toediening van Tramadol en Gabapentine worden afgebouwd. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat de hond sedertdien al langere tijd klachtenvrij is en dat de Prednoral nog wordt afgebouwd.

3.11. Nadat door de tweedelijnskliniek een diagnose was gesteld en een behandelplan was opgesteld, heeft klaagster er – vanuit pragmatische overwegingen – voor gekozen het behandelplan door beklaagde te laten uitvoeren. Blijkens de patiëntenkaart is met de kliniek ook gesproken over het bestellen van de Protopic-zalf. Na een gesprek met beklaagde, waarin deze volgens klaagster aangaf dat de tweedelijnskliniek niets anders had gedaan dan hij al die tijd al had gedaan en dat de voorgeschreven Protopic-zalf slechts bedoeld was om de huid vettig te houden, heeft klaagster medio juli 2023 de banden met de kliniek van beklaagde verbroken en de hond ingeschreven bij een andere dierenartspraktijk. Beklaagde heeft ter zitting erkend dat hij de zalf niet kende, maar dat hij de uitslagen van de door de tweedelijnskliniek verrichtte onderzoeken zeker serieus heeft genomen.

3.12. Korte tijd hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klacht wordt verder opgemerkt dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Ten aanzien van de verwijten waarvan de onderliggende feiten niet zijn vast te stellen, zal het college zich dan ook van een oordeel onthouden.

5.3. In het veterinair tuchtrecht geldt verder als uitgangspunt dat niet kan worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert of deze bejegent, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden. Nu niet is gebleken dat beklaagde het door de gespecialiseerde kliniek opgestelde behandelplan niet heeft willen volgen, zal het college de klacht omtrent de wijze waarop beklaagde tegenover klaagster op door de gespecialiseerde kliniek gestelde diagnose zou hebben gereageerd onbesproken laten. De onder punt 4 geformuleerde klacht wordt afgewezen.

5.4. Naar het oordeel van het college zijn de door klaagster onder 1 tot en met 3 geformuleerde klachten gegrond. Het college kan begrijpen dat beklaagde met klaagster initieel de afspraak heeft gemaakt te wachten met het insturen van de biopten voor onderzoek totdat duidelijk was of de operatie het beoogde effect had gehad. Toen echter bleek dat de operatie de klachten niet had verholpen en de klachten een chronisch karakter kregen, had beklaagde moeten voorstellen de biopten alsnog voor onderzoek in te sturen, hetgeen door beklaagde overigens ook wordt erkend. De hond was dan veel leed bespaard gebleven. In wezen treft beklaagde het verwijt dat hij er zo van overtuigd is geraakt dat sprake was van een vulvaplooi-dermatitis als gevolg van incontinentie, dat hij geen oog meer heeft gehad voor andere oorzaken die aan de klachten ten grondslag konden liggen. Dit terwijl hij in februari en april 2021 nog wel aan een auto-immuunziekte heeft gedacht. Die tunnelvisie heeft ertoe geleid dat onderzoek van de biopten achterwege is gebleven, dat beklaagde geen toegevoegde waarde zag in het inwinnen van collegiaal advies, het aanvragen van een second opinion of een doorverwijzing, en dat hij de eenmaal ingeslagen weg 2,5 jaar is blijven volgen zonder dat de behandeling verbetering met een blijvend resultaat tot gevolg had. Deze tunnelvisie lijkt ook ten grondslag te hebben gelegen aan de tweede operatie. Voor het college is niet duidelijk geworden welke objectieve aanwijzingen er waren voor de overtuiging dat een tweede operatie de klachten zou verhelpen, tegen de achtergrond dat de eerste operatie geen effect had gehad. Naar het oordeel van het college had beklaagde zich al ver voor die tweede operatie moeten realiseren dat de route ‘dood’ liep en het over een andere boeg moeten gooien, middels het verrichten van nader onderzoek of het inroepen van de hulp van bijvoorbeeld een tweedelijnskliniek.

5.5. Ter zitting heeft beklaagde er blijk van gegeven dat hij zich bewust is van zijn te eenzijdige benadering en dat hij daarvan heeft geleerd. Mede gelet hierop wordt na te melden maatregel door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als omschreven onder 5.4;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door de voorzitter, en door de leden en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2025.