ECLI:NL:TDIVTC:2025:2 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/45

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2025:2
Datum uitspraak: 31-01-2025
Datum publicatie: 25-06-2025
Zaaknummer(s): 2023/45
Onderwerp: Paarden, subonderwerp: -
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Paard. Beklaagde wordt, naar de kern genomen, verweten dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het verstrekken van antibiotica in verband met de behandeling van het paard van klaagster. Klaagster verwijt beklaagde tevens dat zij lang aan het lijntje is gehouden toen zij een afspraak met hem wilde maken en er niet werd gereageerd op terugbelverzoeken. [ deels gegrond; waarschuwing ]

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

X., klaagster,

tegen

dierenarts Y., beklaagde.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2024. Daarbij waren zowel klaagster als beklaagde aanwezig. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, naar de kern genomen, verweten dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het verstrekken van antibiotica in verband met de behandeling van het paard van klaagster. Klaagster verwijt beklaagde tevens dat zij lang aan het lijntje is gehouden toen zij een afspraak met hem wilde maken en er niet werd gereageerd op terugbelverzoeken.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het paard van klaagster waar het in deze zaak om gaat, is een ruin met de naam Z.

Z was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid negen jaar oud.

3.2. Op 20 februari 2023 heeft beklaagde, na Z te hebben onderzocht, een behandeling van Z met het antibioticum Doxycycline ingezet, omdat Z last had van neusuitvloeiing en soms purulente ooguitvloeiing. Op 23 februari 2023 heeft klaagster een hoeveelheid Doxycycline meegekregen waarmee Z gedurende veertien dagen zou kunnen worden behandeld. Aangezien de kuur met Doxycycline zes weken zou duren, is aan klaagster gemeld dat zij later extra Doxycycline kon ophalen.

3.3. Op 8 maart 2023 is klaagster langs geweest op de praktijk van beklaagde om opnieuw Doxycycline op te halen. Zij heeft toen een reeds geopende pot bestemd voor 1.000 mg Doxycycline meegekregen. Volgens het patiëntendossier van Z heeft beklaagde voor het geval de neusuitvloeiing zou verminderen, aan klaagster geadviseerd een afspraak te maken voor het uitvoeren van een laryngoscopie en een beoordeling van de luchtzakken.

3.4. In het patiëntendossier staat vermeld dat klaagster op 4 mei 2023 aan de praktijk van beklaagde heeft gemeld dat zij zich aan het lijntje gehouden voelde. Volgens klaagster is er meerdere keren aan haar toegezegd dat beklaagde haar zou terugbellen, maar is dit niet gebeurd, en is een eerder gemaakte afspraak afgezegd in verband met kapotte apparatuur. Er is een afspraak gemaakt voor het uitvoeren van een bronchoscopie op 8 mei 2023.

3.5. Op 6 mei 2023 heeft een weekendvisite vanuit de praktijk van beklaagde bij klaagster plaatsgevonden in verband met uitvloeiing van bloed uit de neus van Z. Ook de eerder geconstateerde neusuitvloeiing was nog steeds aanwezig. Klaagster is met Z doorgestuurd naar Paardenkliniek A voor verder onderzoek en eventuele behandeling.

3.6. Paardenkliniek A heeft op 11 mei 2023, na Z diverse malen te hebben onderzocht, wederom een behandeling met Doxycycline ingezet.

3.7. Op 15 mei 2023, nadat de neusuitvloeiing en de benauwdheidsklachten van Z waren verholpen, heeft klaagster bemerkt dat de vermelde uiterste gebruiksdatum van de Doxycycline die zij op 8 maart 2023 had opgehaald op de praktijk van beklaagde, december 2018 was.

4. HET VERWEER

Op het door beklaagde gevoerde verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde is tekortgeschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van Z, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, of dat hij anderszins is tekortgeschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Klaagster heeft beklaagde verweten antibiotica voor de behandeling van Z te hebben verstrekt waarvan de uiterste gebruiksdatum reeds vele jaren verstreken was. Zs klachten zijn volgens klaagster hierdoor verergerd en hebben veel langer aangehouden dan nodig was. Verder stelt klaagster dat zij meerdere malen telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk van beklaagde om een afspraak met hem te maken, maar dat dit niet is gelukt door nalatig optreden van de zijde van beklaagde. Dit alles heeft ertoe geleid dat ze onnodig hoge kosten voor behandeling van Z bij een andere paardenkliniek heeft moeten maken, aldus klaagster.

5.3. Het college overweegt over de klacht die over de door beklaagde verstrekte Doxycycline gaat als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.2 van de Regeling diergeneesmiddelen 2022, zoals van toepassing in de hier in het geding zijnde periode, mag een diergeneesmiddel uitsluitend afgeleverd worden aan een houder van een dier indien de houdbaarheidstermijn van het middel niet is verstreken en met een niet verbroken, oorspronkelijke sluiting van de (buiten)verpakking. In onderhavige zaak heeft beklaagde in strijd met dit voorschrift gehandeld. Hij heeft naar voren gebracht dat er op 8 maart 2023, toen klaagster Doxycycline kwam ophalen op zijn praktijk, geen Doxycycline voorradig was die aan voormelde eisen voldeed. Daarop heeft hij de assistente een nog aanwezige pot Doxycycline die van een andere patiënt was teruggekomen en die reeds geopend en niet vol was, aan klaagster laten meegeven. Beklaagde heeft verklaard te beseffen dat hij verkeerd heeft gehandeld door op deze wijze onder zijn verantwoordelijkheid Doxycycline te doen verstrekken. Het college zal de klacht hierover dan ook gegrond verklaren.

5.4. Klaagster stelt dat dat zij na afloop van de door beklaagde ingezette Doxycycline-kuur vier à vijf keer met de praktijk van beklaagde heeft gebeld om een afspraak met hem te maken, maar dat het daarvan niet is gekomen, omdat zij door de assistentes aan het lijntje is gehouden althans er niet is teruggebeld. Het college constateert dat in het patiëntendossier met betrekking tot de periode gelegen tussen 8 maart en 4 mei 2023 niets is vermeld, dus ook niet over telefoongesprekken. Ter zitting heeft klaagster verklaard te beseffen dat ze niet hard kan maken dat ze in deze periode telefonisch met de praktijk heeft gesproken en wat er toen tegen haar is gezegd. Beklaagde heeft betwist dat klaagster in deze periode heeft gebeld, althans is hem – zo heeft hij verklaard – daarover toen niets ter ore gekomen, terwijl de assistentes terugbelverzoeken voor een dierenarts doorgaans in diens agenda plaatsen. Weliswaar hebben klaagster en beklaagde in deze periode met elkaar geappt, maar heeft dit niet tot enige afspraak geleid, want anders zou de afspraak in het patiëntendossier zijn opgenomen, aldus beklaagde. Het college overweegt dat klaagster er onvoldoende in is geslaagd aan te tonen dat er in dezen sprake is van zodanig nalatig optreden door beklaagde dat hem daarvan tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat partijen er verschillende lezingen over hebben of klaagster in de periode van 8 maart tot 4 mei heeft gebeld met de praktijk, terwijl zich geen stukken in het dossier bevinden die steun bieden aan de stelling van klaagster (anders dan de vermelding in het patiëntendossier op 4 mei dat zij zich aan het lijntje gehouden voelt). Dit klachtonderdeel stuit af op een gebrek aan bewijs en wordt ongegrond verklaard.

5.5. Verder is gebleken dat partijen na afloop van de behandeling van Z hebben gediscussieerd over vergoeding van een deel van de door klaagster gemaakte behandelingskosten door de praktijk van beklaagde. Partijen twisten erover om welke kosten het toen ging en of kenbaar is gemaakt dat afhankelijk van de uitkomst van de discussie hierover, er zal worden overgegaan tot het opstarten van een klachtzaak bij het college. Het college merkt slechts in algemene zin op dat het veterinair tuchtrecht er niet voor is bedoeld om de positie van een partij in een discussie over (vergoeding van) diergeneeskundige kosten te versterken. Wellicht ten overvloede herhaalt het college dat over (de hoogte van) de rekening naar vaste jurisprudentie niet bij het college kan worden geklaagd en dat het college anderszins evenmin treedt in civielrechtelijke geschilpunten tussen partijen.

5.6. Een en ander leidt ertoe dat het college de klacht deels, gelet op het in 5.3 overwogene, gegrond zal verklaren. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, zoals hierboven onder 5.3 beschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door de voorzitter, en door de leden en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.