ECLI:NL:TDIVTC:2025:15 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/81

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2025:15
Datum uitspraak: 12-05-2025
Datum publicatie: 25-06-2025
Zaaknummer(s): 2023/81
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Kat. Dierenarts wordt verweten dat zij heeft geweigerd de kat van klaagster, die benauwd was, verder te behandelen of te onderzoeken en dat zij de kat zonder zekerheid te hebben over de diagnose en zonder toestemming van klaagster heeft geëuthanaseerd. Klacht is gegrond, voor zover beklaagde met klaagster niet de mogelijkheid heeft besproken te trachten de kat middels een symptomatische behandeling comfortabel te krijgen, zodat klaagster meer tijd zou hebben om met de diagnose en de te nemen beslissing in het reine te komen, naast dat de euthanasie zonder toediening van premedicatie is uitgevoerd. [gegrond met waarschuwing]

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

X., klaagster,

tegen

dierenarts Y., beklaagde.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 december 2024. Partijen waren daarbij aanwezig. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij heeft geweigerd de kat van klaagster, die benauwd was, verder te behandelen of te onderzoeken en dat zij de kat zonder zekerheid te hebben over de diagnose en zonder toestemming van klaagster heeft geëuthanaseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Maine Coon met de naam Z, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid bijna 1 jaar oud was.

3.2. Op 22 oktober 2022 is klaagster met de kat bij een dierenarts geweest, omdat de kat verminderde eetlust had. Deze dierenarts heeft een algemeen klinisch onderzoek uitgevoerd, waaruit naar voren kwam dat de kat een versnelde ademhaling en koorts had. Op basis hiervan concludeerde deze dierenarts dat er vermoedelijke sprake was van een virale luchtweginfectie en is een medicamenteuze behandeling met Duplocilline en Metacam ingezet.

3.3. Op 26 oktober 2022 heeft klaagster wederom contact gezocht met deze (eerstelijns)praktijk, omdat zij zich zorgen maakte over de gezondheid van de kat en zij een bloedonderzoek wilde laten uitvoeren. Klaagster is uitgenodigd met de kat naar de praktijk te komen, alwaar zij bij een collega van de dierenarts die de kat op 22 oktober 2022 had behandeld, op consult is geweest. Na een algemeen klinisch onderzoek heeft deze dierenarts getracht bloed bij de kat af te nemen. Omdat de kat erg gestrest raakte en begon te hoesten en te ‘neusvleugelen’, is dit niet gelukt. Vervolgens heeft deze dierenarts röntgenfoto’s van de thorax gemaakt. Daaruit bleek dat de kat vocht in c.q. achter de longen had (liquothorax). Deze dierenarts heeft de kat verwezen naar de kliniek waar beklaagde werkzaam is voor een thoraxpunctie en verdere diagnostiek van het longvocht.

3.4. Na dit consult is klaagster met de kat naar de tweedelijnskliniek van beklaagde gegaan. Beklaagde heeft de patiëntenkaart van de verwijzend dierenarts gelezen en de bijgevoegde röntgenfoto’s bekeken en een algemeen klinisch onderzoek verricht, waaruit blijkens de patiëntenkaart naar voren kwam dat de kat nog altijd een versnelde, pendelende ademhaling had en daarnaast suf was. Beklaagde heeft de kat meegenomen naar de opname-afdeling om met gebruikmaking van echoapparatuur een thoraxpunctie uit te voeren. Beklaagde heeft in de stukken gesteld dat de kat tijdens de thoraxpunctie – ondanks het toedienen van zuurstof – benauwder werd en dat zij de ingreep daarom heeft moeten staken. Het vocht dat tot dat moment uit de thorax was afgenomen, was geel en dradentrekkend.

3.5. Op basis van de haar toegezonden patiëntinformatie van de verwijzend dierenarts en haar eigen onderzoeksbevindingen, is beklaagde uitgegaan van feline infectieuze peritonitis (FIP). Daarop heeft beklaagde klaagster geadviseerd de kat te laten inslapen. Over de wijze waarop het consult vervolgens is verlopen, lopen de lezingen uiteen. Duidelijk is dat klaagster na deze mededeling erg emotioneel werd en beklaagde heeft gevraagd om behandeling en verder onderzoek en dat beklaagde hieraan geen gehoor heeft gegeven. Beklaagde stelt dat zij heeft uitgelegd dat de kat – ondanks de door de eerdere dierenarts ingestelde medicamenteuze behandeling met Duplocilline en Metacam – alleen maar benauwder was geworden, dat het bij de eerstelijns-dierenarts niet was gelukt om bloed af te nemen, dat ook de thoraxpunctie moest worden gestaakt, dat het afzuigen van vocht enkel voor de korte termijn verlichting zou bieden en dat het daarom niet reëel zou zijn de kat nog verdere onderzoeken of behandelingen te laten ondergaan. Daarop zou klaagster volgens beklaagde met euthanasie hebben ingestemd. Deze weergave van de gang van zaken wordt door klaagster betwist. Zij stelt dat zij door de diagnose en de ter sprake gebrachte euthanasie volledig in shock is geraakt, beklaagde heeft gesmeekt nader onderzoek te doen en de kat te behandelen en alleen in algemene zin heeft verklaard dat, indien zij een keuze moest maken tussen ‘laten stikken’ en ‘euthanasie’, zij voor dat laatste zou kiezen, maar dat zij per saldo alleen maar heeft gezegd ‘ik wil dit niet, ze mag niet ingeslapen worden’.

3.6. De kat is diezelfde dag geëuthanaseerd. Na het overlijden van de kat is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Vooraf

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde is tekortgeschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klacht wordt opgemerkt dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Ten aanzien van de verwijten waarvan de onderliggende feiten niet zijn vast te stellen, zal het college zich dan ook van een oordeel onthouden.

Inhoudelijk

5.3. Gelet op de bevindingen en de patiëntinformatie van de verwijzend dierenarts, de bevindingen van beklaagde zelf, het geel dradentrekkende vocht dat bij de thoraxpunctie was afgenomen en de leeftijd en het ras van de kat, kan het college volgen dat beklaagde is uitgegaan van FIP, een voor katten dodelijke ziekte, waarvoor op dat moment in Nederland nog geen behandeling bestond. Met een FIP Virus PCR-test had definitieve bevestiging over de diagnose kunnen worden verkregen, maar aangezien het 2 à 3 dagen duurt voordat de resultaten van deze test bekend zijn, acht het college – gelet op de kortademigheid c.q. benauwdheid die door beide dierenartsen wordt beschreven en de fatale afloop die FIP heeft – niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat beklaagde klaagster heeft geadviseerd de kat te laten euthanaseren zonder de uitkomst van een dergelijke test af te wachten. Dat in het buitenland wellicht wel een behandeling mogelijk was geweest, doet hieraan niet af. Overigens was de kat niet gevaccineerd tegen rabiës en zou het derhalve ook niet mogelijk zijn geweest om de kat op korte termijn in het buitenland te laten behandelen.

5.4. Een en ander laat onverlet dat beklaagde naar het oordeel van het college wél het verwijt treft dat zij klaagster uitsluitend en geen andere mogelijkheid dan onmiddellijke euthanasie heeft geboden. Duidelijk is dat de diagnose FIP voor klaagster een enorme schok is geweest, dat zij daarover heel emotioneel was en dat zij bij beklaagde heeft aangedrongen op verdere behandeling c.q. onderzoek. Beklaagde had kunnen aanbieden om te trachten de kat met een symptomatische behandeling comfortabel te krijgen (medicatie, zuurstofkooi, afzuigen vocht uit de longen e.d.). Niet is komen vast te staan dat de gezondheidssituatie van de kat daarvoor op dat moment al te slecht was. Beklaagde heeft ter zitting zelf verklaard dat door een verblijf in de zuurstofkooi de tijdens de thoraxpunctie opgetreden benauwdheid weer was verminderd. Het college is zich ervan bewust dat aan bijvoorbeeld een tweede thoraxpunctie – eventueel onder narcose – risico’s kleven, maar als het enige aangeboden alternatief onmiddellijke euthanasie is, terwijl anderzijds niet is uitgesloten dat het leven van de kat kon worden verlengd zonder dat het welzijn in het geding zou komen, dan zouden die risico’s na bespreking met de diereigenaar genomen kunnen worden. Indien het was gelukt de kat comfortabel te krijgen, had dat klaagster meer tijd gegeven om met de diagnose en de waarschijnlijk onvermijdelijke euthanasie in het reine te komen. Indien het niet mogelijk was gebleken het dier op een comfortabele manier te stabiliseren, had dan altijd nog tot euthanasie kunnen worden overgegaan. Door klaagster alleen de mogelijkheid van onmiddellijke euthanasie te bieden, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet de zorgvuldigheid betracht die van haar als dierenarts had mogen worden verwacht. De klacht is in zoverre gegrond.

5.5. Klaagster verwijt beklaagde voorts de kat vervolgens zonder haar toestemming te hebben geëuthanaseerd, hetgeen door beklaagde wordt weersproken. De feiten dienaangaande kunnen door het college niet worden vastgesteld. Duidelijk is dat klaagster tijdens het consult heel emotioneel was en diverse keren heeft aangegeven dat zij ‘het’ niet wilde en wilde dat de kat geholpen werd, maar de vriendin van klaagster die bij het consult aanwezig was heeft in een verklaring ook geschreven dat klaagster op enig moment zwichtte en zei: “OK, doe het dan maar, als dat echt het beste is”.

5.6. Tot slot heeft klaagster geklaagd over de wijze waarop beklaagde de euthanasie heeft uitgevoerd. Beklaagde heeft ter zitting erkend dat zij het euthanasiemiddel direct intraperitoneaal (in de buikholte) heeft toegediend en dat de kat niet eerst met premedicatie in slaap is gebracht. Dit is niet overeenkomstig de zorgvuldige beroepsbeoefening. De klacht is ook in dit opzicht gegrond. Beklaagde heeft ter zitting verklaard haar werkwijze in dezen inmiddels te hebben aangepast.

5.7. Op grond van het voorgaande is de klacht gegrond, voor zover beklaagde met klaagster niet de mogelijkheid heeft besproken te trachten de kat middels een symptomatische behandeling comfortabel te krijgen, zodat klaagster meer tijd zou hebben om met de diagnose en de te nemen beslissing in het reine te komen, naast dat de euthanasie zonder toediening van premedicatie is uitgevoerd. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, zoals hiervoor onder 5.7 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door de voorzitter, en door de leden en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2025.