ECLI:NL:TDIVTC:2025:14 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/33 2024/39
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2025:14 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-05-2025 |
Datum publicatie: | 25-06-2025 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Paarden |
Beslissingen: | Gegrond met berisping |
Inhoudsindicatie: | Paard. Dierenartsen wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij nalatig hebben gehandeld door de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn in te schakelen na een bezoek aan de pony’s van klaagster en door vier pony’s ten onrechte te behandelen met het geneesmiddel Dectomax. Eén van de dierenartsen kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de verweten gedragingen die aan de klacht ten grondslag zijn gelegd, zodat klaagster in haar klacht tegen die dierenarts niet-ontvankelijk wordt verklaard. Klaagster kan evenmin worden ontvangen in haar klacht tegen de andere dierenarts over de melding die zij bij de LID heeft gedaan. Wel is de klacht tegen die dierenarts over het behandelen van pony’s met Dectomax gegrond. [gegrond met berisping] |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de zaak van:
X., klaagster,
tegen
dierenarts V., beklaagde sub 1 (2023/33),
dierenarts W., beklaagde sub 2 (2024/39),
hierna tezamen: beklaagden.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer van beklaagde sub 1 – waarbij een verklaring c.q. getuigenis van beklaagde sub 2 is gevoegd –, de repliek en de dupliek van beklaagde sub 1. Beklaagde sub 2 heeft geen gebruik gemaakt van de door het college geboden gelegenheid om nog afzonderlijk verweer te voeren. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die plaatsvond op 19 december 2024. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld van Y, alsook beklaagden, vergezeld van U (hierna: U) van de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn (hierna: LID) en T, juridisch adviseur van de LID. Na de zitting is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHT
Beklaagden wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij nalatig hebben gehandeld door de LID in te schakelen na een bezoek aan de pony’s van klaagster en door vier pony’s ten onrechte te behandelen met het geneesmiddel Dectomax.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. Het gaat in deze zaak om vijf pony’s van klaagster, die tezamen in een wei verbleven.
3.2. Op 3 januari 2023 heeft klaagster contact opgenomen met de praktijk waar beklaagden
werkzaam zijn, met het oog op het euthanaseren van de pony met de naam Z1. Aangezien klaagster daarbij heeft gemeld dat Z1 een darmprolaps had, zijn beklaagden diezelfde dag bij klaagster langs gegaan. Pony
Z1 is die dag geëuthanaseerd.
3.3. Beklaagde sub 1 heeft er bij de LID melding van gemaakt dat de andere vier pony’s tekenen van verwaarlozing vertoonden.
3.4. Op 10 januari 2023 heeft U van de LID een inspectiebezoek gebracht aan de vier pony’s, in het bijzijn van klaagster. Een pony, genaamd Z2, werd liggend door hen aangetroffen en wilde niet meer opstaan. Op verzoek/aandringen van U heeft klaagster contact opgenomen met de praktijk van beklaagden, die zijn langs gekomen. Na aankomst van beklaagden is een behandeling van Z2 met het oog op koliek ingezet en is zij gesondeerd met psyllium en paraffine. Volgens beklaagden waren alle vier de pony’s erg mager en hadden zij een zogenoemde ‘body conditionscore’ van 0,5 à 1 op een schaal van 0 tot 5. Ook was volgens hen de mest van de pony’s dun en hadden ze veel luizen en neten in hun vacht en vermoedelijk ook een worminfectie, alsook een verwaarloosd gebit. De vier pony’s hebben met het oog op endo- en ectoparasieten elk een injectie Dectomax toegediend gekregen. In de logboeken van de pony’s is bij de op 10 januari 2023 toegediende Dectomax onder “Toeg. Cascade” telkens aangetekend “Nee”. Na afloop van de behandeling is met klaagster een vervolgafspraak gemaakt om te bezien of Z2 hersteld zou zijn van de koliek en om alle vier de pony’s na te behandelen tegen luizen en wormen, hun mest te controleren op zand en hun gebitten te behandelen. Volgens klaagster is zij er pas bij kennisneming van de factuur van de praktijk van beklaagden achter gekomen dat de pony’s met Dectomax waren geïnjecteerd.
3.5. Op 16 januari 2023, vóór de geplande vervolgafspraak en nadat Z2 – volgens klaagster op een verschrikkelijke wijze – was overleden, heeft klaagster de overige drie pony’s, genaamd Z3, Z3 en Z3, laten euthanaseren door een dierenarts van een andere praktijk. Klaagster heeft daartoe besloten, omdat de pony’s sterk vermagerd waren. Zij wilde voorkomen dat de dieren op een vergelijkbare wijze als Z2 aan hun einde zouden komen en vanwege de door de LID jegens haar geuite beschuldiging dat zij de pony’s zou verwaarlozen.
3.6. Vanwege haar onvrede over het handelen van beklaagden, is klaagster op enig moment hierna de onderhavige tuchtprocedure gestart.
4. HET VERWEER
Beklaagden hebben gemotiveerdverweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de vijf pony’s, met betrekking tot welke dieren hun hulp was ingeroepen, of dat zij anderszins zijn tekortgeschoten in de uitoefening van hun beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.
5.2. Klaagster heeft haar klacht gebaseerd op de volgende twee gronden: beklaagden hebben ten onrechte 1) naar aanleiding van hun bezoek op 3 januari 2023, zonder toereikend onderzoek te hebben verricht en zonder overleg met klaagster dan wel haar vaste dierenarts te hebben gehad, de LID ingeschakeld en 2) op 10 januari 2023 zonder de pony’s eerst voldoende te hebben onderzocht, Dectomax aan de dieren toegediend, welk middel de dood van pony Z2 tot gevolg heeft gehad.
Ten aanzien van beklaagde sub 2, dierenarts W (zaaknummer 2024/39)
5.3. Ter zitting heeft beklaagde sub 1 verklaard dat het haar eigen beslissing was om de LID in te schakelen en om Dectomax toe te dienen bij de pony’s. Beklaagde sub 2, die nog werd ingewerkt als dierenarts op de praktijk, heeft haar daarbij volgens beklaagde sub 1 slechts geassisteerd.
5.4. Nu dit betoog noch door klaagster, noch door beklaagde sub 2 is weersproken, gaat het college ervan uit dat beklaagde sub 2 niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verweten gedragingen die aan de klacht ten grondslag zijn gelegd. Niet gebleken is dat beklaagde sub 2 diergeneeskundige onderzoeken of handelingen op zich heeft genomen. Hierom zal klaagster niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht tegen beklaagde sub 2.
Ten aanzien van beklaagde sub 1, dierenarts V (zaaknummer 2023/33)
5.5. De eerste grondwaarop klaagster haar klacht heeft gebaseerd ziet op het doen van een melding over de pony’s van klaagster bij de LID naar aanleiding van het bezoek op 3 januari. Ter zitting heeft klaagster desgevraagd bevestigd dat de op 3 januari uitgevoerde euthanasie van pony Z1 geen onderdeel vormt van haar klacht.
5.6. De LID is een onafhankelijke stichting die de dierenwelzijnswetgeving in Nederland handhaaft en toezicht houdt op de naleving ervan. De LID richt zich daarbij op het welzijn van hobby- en gezelschapsdieren en werkt in opdracht van het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Eenieder kan een melding over dierenverwaarlozing en -mishandeling doen bij de LID. Dit betekent, zo overweegt het college, dat het doen van een melding bij de LID door een dierenarts geen handeling is die veterinair tuchtrechtelijke gevolgen kan hebben. Klaagster kan dan ook niet worden ontvangen in haar klacht over de melding die beklaagde bij de LID heeft gedaan. Het antwoord op de vraag of zij toereikend onderzoek heeft gedaan en/of overleg heeft gevoerd met klaagster alvorens over te gaan tot de melding, kan niet leiden tot een ander oordeel.
5.7. De tweede grond waarop klaagster haar klacht heeft gebaseerd, ziet op het toedienen van Dectomax. Klaagster heeft ter toelichting op deze klacht naar voren gebracht dat beklaagden er ten onrechte toe zijn overgegaan de vier pony’s te injecteren met dit middel, dat niet geregistreerd is voor toediening aan paarden/pony’s. Aan het toedienen van dit middel heeft onvoldoende onderzoek ten grondslag gelegen. Volgens klaagster is Dectomax toegediend zonder voorafgaand overleg met haar en zonder haar vooraf te waarschuwen voor mogelijke risico’s c.q. bijwerkingen bij toepassing van deze medicatie.
5.8. Het college overweegt als volgt. Dectomax is een geneesmiddel ter bestrijding van infecties veroorzaakt door diverse parasieten. Volgens de handelsvergunning van Dectomax zijn de doeldiersoorten rund, varken en schaap. Het geneesmiddel is dus niet toegelaten voor paarden of pony’s. Beklaagde heeft door Dectomax aan de pony’s toe te dienen, het middel niet in overeenstemming met de handelsvergunning gebruikt, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 106 van de Verordening 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad (hierna: de Verordening). De Verordening bevat evenwel een uitzonderingsregeling voor het gebruik van geneesmiddelen buiten de voorwaarden van de handelsvergunning. Indien in Nederland voor de betreffende diersoort en/of indicatie geen diergeneesmiddel toegelaten of beschikbaar is, dan is het voor de dierenarts mogelijk om op basis van de zogeheten ‘cascaderegeling’ uit te wijken naar andere medicatie. Dit betreft een regeling om stapsgewijs te bepalen welk geneesmiddel (dat voor een andere indicatie of doeldier is geregistreerd) wél kan worden gebruikt bij het desbetreffende dier. Ingevolge de Verordening kan de dierenarts bij wege van uitzondering en onder voorwaarden overgaan tot behandeling van een dier met dat geneesmiddel.
5.9. Het college constateert dat in de logboeken van de pony’s, waarin de toegepaste diergeneesmiddelen worden geadministreerd, bij de op 10 januari aan de dieren toegediende Dectomax onder “Toeg. Cascade” telkens is aangetekend “Nee”. Dit vormt een aanwijzing dat beklaagde niet de cascaderegels heeft gevolgd om te komen tot haar keuze de pony’s met Dectomax te behandelen.
5.10. Beklaagde heeft ter toelichting op haar keuze om op 10 januari Dectomax toe te dienen bij de pony’s, het volgende aangevoerd. De pony’s hadden last van een ernstige infectie door luizen en neten. Er was vermoedelijk ook een worminfectie aanwezig, terwijl klaagster geen eenduidig antwoord kon geven op de vraag wanneer de pony’s voor het laatst waren ontwormd. Het welzijn van de pony’s was dermate in het gedrang dat onmiddellijke actie noodzakelijk was en de dieren niet zonder behandeling zouden kunnen worden achtergelaten. Beklaagde heeft gesteld dat het eerste keuze bestrijdingsmiddel voor een luizenbesmetting ByeMite is, een (in A geregistreerd) middel waarmee de pony’s volledig zouden moeten worden gewassen. Beklaagde achtte klaagster echter te verward om erop te vertrouwen dat de behandeling met ByeMite daadwerkelijk volgens de instructies zou worden uitgevoerd. Bovendien was het winter en rond het vriespunt, wat het niet gemakkelijk zou maken om de pony’s te wassen. Dectomax bestrijdt zowel endo- als ectoparasieten en is eenvoudig toe te dienen door een dierenarts, aldus beklaagde.
5.11. Het college overweegt als volgt. Er zijn verschillende cascaderegelingen (zie de artikelen 112, 113 en 114 van de Verordening); uitgangspunt is dat voor de behandeling van paardachtigen de cascade voor voedselproducerende landdieren wordt gevolgd. Een paardachtige dient evenwel te worden behandeld volgens de cascade voor niet-voedselproducerende dieren, indien in het paardenpaspoort van het dier is aangetekend dat het niet bestemd is voor de slacht voor menselijke consumptie. Gesteld noch gebleken is dat beklaagde zich ervan op de hoogte heeft gesteld of de paspoorten van de pony’s een dergelijke aantekening bevatten. Ter zitting heeft klaagster onbetwist verklaard dat de paspoorten van de pony’s bij haar thuis lagen. Het college houdt het er derhalve voor dat beklaagde, alvorens Dectomax aan de pony’s toe te dienen, heeft verzuimd de paspoorten van de pony’s te raadplegen althans daarover informatie in te winnen, wat nodig was om te kunnen bepalen welke de correcte toe te passen cascaderegeling was.
5.12. Verder overweegt het college dat beklaagde heeft nagelaten haar vermoeden van een aanwezige worminfectie te staven door, alvorens tot behandeling daarvan over te gaan, voldoende onderzoek te verrichten. Het had in de rede gelegen de mest van de pony’s te onderzoeken op wormen(eitjes), welk onderzoek doorgaans eenvoudig uit te voeren is. In ieder geval had beklaagde mestonderzoek moeten verrichten alvorens de pony’s (mede) met het oog op een worminfectie te behandelen.
5.13. Het nalaten door beklaagde mestonderzoek uit te voeren alvorens de pony’s te behandelen met Dectomax, is ook van belang voor het volgende. Volgens de regelingen van zowel de cascade voor niet-voedselproducerende dieren (artikel 112 van de Verordening) als die voor voedselproducerende landdieren (artikel 113 van de Verordening) is het een dierenarts toegestaan een dier bij wijze van uitzondering te behandelen met een geneesmiddel buiten de voorwaarden van de handelsvergunning, met name om onaanvaardbaar lijden te voorkomen. Om te kunnen bepalen of een dergelijk noodsituatie c.q. veterinaire noodzaak aanwezig is, dient aan de behandeling met een dergelijk geneesmiddel een adequaat onderzoek van het dier vooraf te gaan. Voor onderzoek van de mest van de pony’s was dus temeer aanleiding om vast te kunnen stellen of het nodig was de dieren op basis van de cascaderegeling bij wijze van uitzondering en in verband met een veterinaire noodzaak c.q. onaanvaardbaar lijden te behandelen tegen een worminfectie met een niet voor pony’s toegelaten geneesmiddel.
5.14. Klaagster heeft betwist dat er bij de pony’s sprake was van de door beklaagde gestelde ernstige luizen- en neteninfectie. Partijen zijn het er wel over eens dat de pony’s op 10 januari sterk vermagerd waren en in een slechtere conditie verkeerden, maar verschillen van mening over de oorzaak daarvan (volgens beklaagde kwam dit door verwaarlozing en volgens klaagster hebben de pony’s bedorven etensresten van derden gekregen, waardoor ze veel last hadden van diarree en de bespiering op hun kruizen begon in te vallen). Ook dienden de gebitten van de pony’s te worden behandeld. Tegen deze achtergrond is voor het college onvoldoende onderbouwd gebleken en niet vast komen te staan dat beklaagde in verband met een luizen- en neteninfectie geen andere keuze had en noodzakelijkerwijs en acuut en met de hoogste prioriteit heeft moeten uitwijken naar een niet voor pony’s toegelaten middel. Er zijn alternatieve middelen (als shampoos) op de markt om pony’s mee te behandelen tegen luizen en neten. De argumentatie van beklaagde, inhoudende dat de dieren daarmee dienen te worden gewassen, terwijl in dit geval de omstandigheden daarvoor verre van ideaal waren, acht het college ontoereikend.
5.15. Volgens vaste jurisprudentie vraagt de toepassing van de cascaderegeling een gedegen afweging van de dierenarts, die in schriftelijke stukken tot uitdrukking dient te komen. Juist bij toepassing van deze regeling dient de veterinaire noodzaak van geval tot geval schriftelijk te worden verantwoord en gemotiveerd. Hierbij dienen extra administratieve en andere verplichtingen te worden nageleefd. Het college overweegt dat beklaagde haar afweging en keuze om de pony’s gelet op hun toestand, onder de gegeven omstandigheden te behandelen met een niet voor deze dieren toegelaten geneesmiddel, schriftelijk had dienen vast te leggen. De enkele vermelding in het patiëntendossier van pony Z2 dat “[a]lle 4 de pony’s [zijn] behandeld tegen endo- en ectoparasieten d.m.v. injectie (dectomax)” en het verwerken van de toegediende Dectomax in de logboeken, acht het college onvoldoende. Klaagster heeft naar voren gebracht dat beklaagde Dectomax heeft toegediend zonder haar daarvan op de hoogte te hebben gesteld. Beklaagde heeft dit niet betwist. Het college overweegt dat beklaagde klaagster haar keuze om een niet voor pony’s toegelaten geneesmiddel aan de dieren toe te dienen ten minste had moeten bespreken met klaagster en daarbij ook mogelijke risico’s had moeten noemen. De door beklaagde aangevoerde omstandigheid dat klaagster op 10 januari verward en emotioneel overkwam, acht het college onvoldoende redengevend om daarvan af te wijken nu niet is komen vast te staan dat klaagster niet aanspreekbaar was. Het voorgaande leidt het college ertoe te oordelen dat beklaagde in administratief opzicht alsook in de voorlichting jegens klaagster niet heeft gehandeld zoals van haar als dierenarts mocht worden verwacht.
5.16. Klaagster heeft nog gesteld dat pony Z2 is overleden als gevolg van de toegediende Dectomax, hetgeen door beklaagde is weersproken. Klaagster heeft ter toelichting op haar stelling opgemerkt dat Z2 kort na het injecteren plat op haar zij viel en vreesde voor haar leven. Het college overweegt dat klaagster deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Op basis van de stukken in het dossier valt niet vast te stellen waaraan Z2 is overleden. Er is geen sectie verricht om de doodsoorzaak van het dier vast te stellen. Het college volgt klaagster dan ook niet in haar stelling.
5.17. Hetgeen hierboven is overwogen, leidt het college tot het oordeel dat beklaagde te weinig onderzoek heeft verricht alvorens Dectomax toe te dienen, dat de noodzaak voor haar keuze om Dectomax toe te dienen ontoereikend is gemotiveerd, dat zij voor behandeling met dit middel heeft gekozen zonder de cascaderegeling te volgen en dat zij de bijbehorende administratieve en informatieverplichtingen niet heeft nageleefd. Hierom zal het college de klacht tegen beklaagde over het behandelen van vier pony’s met Dectomax gegrond verklaren. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.
5.18. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
6. DE BESLISSING
Het college:
in de zaak met nummer 2023/33:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht tegen dierenarts U die ziet
op het doen van een melding over de pony’s van klaagster bij de Landelijke Inspectiedienst
Dierenwelzijn;
verklaart de klacht tegen dierenarts U die ziet op het behandelen van vier pony’s met Dectomax gegrond;
geeft dierenarts U daarvoor een berisping als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren;
in de zaak met nummer 2024/39:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht tegen dierenarts W.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door de voorzitter, en door de leden en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2025.