ECLI:NL:TDIVTC:2025:12 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/37

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2025:12
Datum uitspraak: 18-03-2025
Datum publicatie: 25-06-2025
Zaaknummer(s): 2023/37
Onderwerp: Paarden, subonderwerp: -
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Paard. Dierenarts wordt verweten dat hij onvoldoende de risico’s van de keizersnede bij het paard van klaagster heeft genoemd, waardoor de keuze tussen de gespecialiseerde kliniek en de praktijk van beklaagde klaagster is ontnomen, dat hij tekort is geschoten met betrekking tot de bij het paard uitgevoerde keizersnede en dat hij onvoldoende nazorg heeft verleend door na de keizersnede weg te gaan naar een spoedgeval waardoor hij niet heeft kunnen voorkomen dat het paard haar been heeft gebroken en als gevolg daarvan moest worden geëuthanaseerd. [Ongegrond]

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak in de zaak van

X. , klaagster,

tegen

dierenarts Y. , beklaagde.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de dupliek en de repliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 31 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar moeder V. Beklaagde is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn partner W. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat hij onvoldoende de risico’s van de keizersnede bij het paard van klaagster heeft genoemd, waardoor de keuze tussen de gespecialiseerde kliniek en de praktijk van beklaagde klaagster is ontnomen. Verder wordt beklaagde verweten dat hij tekort is geschoten met betrekking tot de bij het paard uitgevoerde keizersnede. Beklaagde wordt daarnaast verweten dat hij onvoldoende nazorg heeft verleend door na de keizersnede weg te gaan naar een spoedgeval waardoor hij niet heeft kunnen voorkomen dat het paard haar been heeft gebroken en als gevolg daarvan moest worden geëuthanaseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klaagster met de naam Z, dat ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer vijftien jaar oud was (hierna: het paard). Het paard had een schofthoogte van ongeveer 1.60 meter en woog tussen de 550 en 600 kilogram. Het paard was ten tijde van de gebeurtenissen aan het eind van haar dracht.

3.2. In de nacht dan wel ochtend van 16 februari 2023 kreeg het paard weeën. Toen klaagster constateerde dat de bevalling niet lukte, heeft zij beklaagde gevraagd om langs te komen. Beklaagde is vervolgens langsgekomen om te onderzoeken waarom de bevalling niet lukte. Het veulen lag met drie dan wel vier benen en hoofd in de geboorteweg. Daarnaast was voelbaar dat het veulen een waterhoofd had. Beklaagde heeft geprobeerd het veulen goed voor de uitgang te leggen, maar dit lukte niet. Beklaagde heeft klaagster toen de keuze gegeven om het paard naar de gespecialiseerde kliniek in A of naar zijn praktijk te brengen om aldaar een keizersnede uit te voeren. De vader van klaagster heeft beklaagde gevraagd of hij dacht dat hij de operatie uit kon voeren. Beklaagde heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Hij heeft op de vraag van klaagster of haar paard de keizersnede zou overleven aangegeven dat hij dacht dat het goed zou komen, maar dat het wel spannend ging worden. Klaagster heeft ervoor gekozen om de keizersnede door beklaagde te laten uitvoeren.

3.3. Klaagster heeft het paard naar de praktijk van beklaagde gebracht. Het paard stond tijdens de operatie tussen twee buizen met haar hoofd richting de muur. Beklaagde heeft het paard vastgezet aan een ring aan de muur. Voor en achter het paard heeft hij touwen gespannen.

3.4. Het paard is in de praktijk van beklaagde geschoren, gewassen, steriel voorbereid, steriel afgedekt en lokaal verdoofd met lidocaïne. Daarnaast heeft beklaagde 0,75 ml van zowel Detomidine als Morphasol toegediend. Beklaagde werd gedurende de operatie bijgestaan door twee personen, te weten zijn assistente en de dochter van zijn assistente. Beklaagde heeft een incisie gemaakt in de uterus en vervolgens het veulen, dat in een stuitligging lag, verlost. Het veulen is dood geboren. Na de verlossing van het veulen is een bloeding ontstaan in de binnenkant van de baarmoederwand van het paard. Beklaagde heeft de bloeding gestopt door de bloeding af te binden. Beklaagde heeft vervolgens de baarmoederwand gesloten. Toen beklaagde de huid wilde dichten, is het paard gaan hangen en in de kikkerhouding gaan zitten. Het paard is vervolgens op haar rechterzijde gaan liggen. Beklaagde heeft 0,5 ml Detomidine en Morphasol bijgespoten. De wond is met een fysiologische zoutoplossing gespoeld en vervolgens gesloten.

3.5. Beklaagde heeft klaagster rond 11 uur gebeld om mee te delen dat hij de keizersnede heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft beklaagde vermeld dat het paard tijdens de operatie is gaan liggen en nog niet is opgestaan.

3.6. Ongeveer een half uur na de operatie heeft het paard voor het eerst een poging gedaan om op te staan. Deze poging mislukte, omdat de achterhand te zwak was. Daarna heeft het paard ieder kwartier een poging gedaan om op te staan. Beklaagde is gedurende anderhalf uur na de operatie op de praktijk aanwezig geweest om de operatiekamer op te ruimen. Beklaagde heeft vervolgens de praktijk verlaten wegens een spoedgeval elders. Hij heeft, voordat hij naar het spoedgeval is vertrokken, uitgelegd aan zijn assistente, de dochter van de assistente en de stagiaire wat zij moesten doen als het paard zou proberen op te staan.

3.7. Het paard heeft tijdens een poging om op te staan het rechterachterbeen gebroken. Beklaagde was toen niet op de praktijk aanwezig. Beklaagde is teruggereden naar de praktijk om het been van het paard te bekijken.

3.8. Beklaagde heeft klaagster om 12:50 uur gebeld om aan haar mee te delen dat het paard haar rechterachterbeen had gebroken tijdens het opstaan. Beklaagde heeft doorgegeven dat hij het paard wil euthanaseren, omdat het been niet meer te genezen was. Beklaagde heeft het paard vervolgens geëuthanaseerd.

3.9. Toen klaagster op de praktijk arriveerde was het paard reeds overleden. Klaagster heeft aangegeven dat zij graag het veulen zou willen zien. Beklaagde had het veulen in een kruiwagen gelegd die op het terrein stond. Klaagster heeft het veulen niet gezien.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1. Beklaagde heeft erop gewezen dat niet klaagster maar haar moeder de eigenaar was van het paard. Klaagster is om die reden niet-ontvankelijk in haar klacht, aldus beklaagde.

5.2. Naar het oordeel van het college is voldoende vast komen te staan dat klaagster ten tijde van de gebeurtenissen, die hebben geleid tot de onderhavige klacht, houdster was van het paard. Klaagster mocht het paard van haar moeder lenen om een veulen mee te fokken en kan daardoor als houdster van het paard worden aangemerkt. Klaagster kan dan ook in haar klacht worden ontvangen.

Inhoudelijk

5.3. In geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2. van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergenees kundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het veterinair handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.4. Volgens klaagster heeft beklaagde haar onvoldoende geïnformeerd over de risico’s van de operatie, waardoor de keuze tussen de gespecialiseerde kliniek en de praktijk van beklaagde klaagster is ontnomen.

5.5. Volgens beklaagde heeft hij op de vraag van klaagster of haar paard de operatie zou overleven geantwoord dat hij daar wel van uitgaat, maar dat het spannend zou worden. De operatie is volgens beklaagde goed verlopen.

5.6. Het college oordeelt als volgt. Beklaagde heeft tijdens het onderzoek bij klaagster thuis een juiste diagnose gesteld, te weten dat het veulen in een stuitligging lag en daardoor met een keizersnede moest worden verlost. Ook het behandelplan dat beklaagde heeft voorgesteld is naar het oordeel van het college niet onjuist. Beklaagde heeft op de risico’s gewezen door op de vraag van klaagster of haar paard de operatie zou overleven te antwoorden dat de operatie spannend zou worden. Daarnaast bleek uit de diagnose dat het geen standaard bevalling zou worden. Klaagster heeft vervolgens zelf de keuze gemaakt om de operatie bij beklaagde op de praktijk uit te voeren. In zoverre kan beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.7. Klaagster verwijt beklaagde dat de omstandigheden in de praktijk van beklaagde niet geschikt waren om de operatie uit te voeren, omdat bij de kliniek van beklaagde enkel een staande operatie mogelijk was, hetgeen volgens klaagster risicovoller is dan een liggende operatie. Daarnaast is beklaagde volgens klaagster tekort geschoten met betrekking tot de keizersnede.

5.8. Het college stelt voorop dat de maatstaf voor de beoordeling van een klacht niet is of het veterinair handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden. Ondanks dat een liggende operatie de voorkeur verdient boven een staande operatie, is een keizersnede waarbij het paard blijft staan niet contra-geïndiceerd. Dat beklaagde het paard staand heeft geopereerd was zodoende niet veterinair onjuist, ondanks dat het niet de voorkeur verdient. Beklaagde had daarnaast bijstand van assistenten die voldoende kundig waren om beklaagde te assisteren tijdens de operatie.

Uit de patiëntenkaart en de verklaringen van beklaagde leidt het college af dat de operatie over het algemeen soepel is verlopen. Klaagster heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de keizersnee onjuist is uitgevoerd. Ook het college kan uit de patiëntenkaart en de verklaringen van beklaagde niet afleiden dat er gedurende de keizersnee of voorafgaand met betrekking tot de narcose veterinair verwijtbaar is gehandeld. Verder geldt dat de conditie van het paard kennelijk voldoende goed was bevonden om de keizersnede uit te voeren en bij een lokale verdoving geen pre-anesthetisch onderzoek is vereist. Het college merkt hierbij op dat aan een operatie risico’s zijn verbonden die niet altijd te voorkomen zijn en waaraan niet per definitie veterinair nalatig handelen van een dierenarts ten grondslag hoeft te liggen. Dat er een bloeding is ontstaan in de binnenkant van de baarmoederwand heeft beklaagde adequaat opgelost door de bloeding af te binden. Aan de bloeding lag naar het oordeel van het college geen veterinair nalatig handelen ten grondslag. Ook dat het paard is gaan liggen tijdens de operatie kan niet worden gezien als een gevolg van veterinair nalatig handelen, maar als een complicatie. Beklaagde is verder gegaan met het hechten van de huid terwijl het paard op de grond lag. Het college is op grond van het voorgaande van oordeel dat beklaagde gedurende de operatie niet veterinair nalatig heeft gehandeld. In zoverre wordt de klacht ongegrond verklaard.

5.9. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde onvoldoende nazorg heeft verleend door anderhalf uur na de operatie naar een spoedgeval te gaan, terwijl het paard pogingen deed om op te staan. Volgens klaagster had beklaagde kunnen voorkomen dat het paard haar been zou breken.

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat hij naar het spoedgeval is gegaan, omdat hij het paard niet kon helpen bij het opstaan. Hij heeft het paard achtergelaten bij drie bekwame personen. Beklaagde heeft hen voor zijn vertrek geïnstrueerd wat zij moesten doen indien het paard zou proberen om te gaan staan.

5.10. Het college oordeelt als volgt. Beklaagde heeft anderhalf uur na de operatie de praktijk verlaten wegens een spoedgeval. Beklaagde heeft vervolgens instructies gegeven aan de drie personen die achterbleven bij het paard en die stro bij het paard hebben gelegd. Het paard heeft, na het vertrek van beklaagde, een poging gedaan om op te staan met een fractuur in het been als gevolg. Dit kan beklaagde naar het oordeel van het college niet worden verweten. Beklaagde heeft voldoende gekwalificeerde personenmensen achtergelaten bij het paard en huen instructies gegeven over wat zij moesten doen indien het paard zou gaan staan. De klacht wordt zodoende ongegrond verklaard.

5.11. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde haar de kans om het veulen te zien heeft ontnomen. Volgens beklaagde lag het veulen in een kruiwagen die op het terrein stond. Klaagster heeft wel gevraagd om het veulen te zien, maar daarna is het gesprek een andere kant op gegaan en is het veulen niet meer ter sprake gekomen. Klaagster had het veulen wel kunnen zien. Klaagster en haar moeder zijn langs de kruiwagen gereden, maar zij hebben het veulen niet gezien.

5.12. Voor zover klaagster klaagt dat zij het veulen niet te zien heeft gekregen, stelt het college voorop dat door het college alleen klachten inhoudelijk kunnen worden behandeld die zien op het diergeneeskundig handelen of nalaten van een dierenarts. Dat beklaagde het veulen niet zou hebben laten zien aan klaagster, is geen diergeneeskundig handelen dan wel nalaten. Het college zal deze klacht zodoende niet in behandeling nemen.

5.13. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.14. Op grond van het voorgaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door de voorzitter, en door de leden en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2025.