ECLI:NL:TDIVTC:2025:1 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2023/11 2023/12 2023/13 2023/14
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2025:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-01-2025 |
Datum publicatie: | 25-06-2025 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Honden, subonderwerp: - |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Hond. Beklaagden wordt allen verweten dat zij nalatig hebben gehandeld door klaagster niet tijdig voor een consult op de praktijk langs te laten komen met haar oudere drachtige hond, maar in plaats daarvan haar telkens te hebben afgewimpeld met adviezen, wat ertoe heeft geleid dat op een andere praktijk moest worden overgegaan tot een keizersnede en bleek dat alle pups waren overleden en de geïnfecteerde baarmoeder van de hond moest worden verwijderd. [ 2023/11+12+13 ongegrond ][ 2023/14 gegrond ; waarschuwing ] |
HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraken in de zaken van:
X., klaagster,
tegen
dierenarts T., beklaagde sub 1 (2023/11),
paraveterinair U., beklaagde sub 2 (2023/12),
paraveterinair V., beklaagde sub 3 (2023/13),
paraveterinair W., beklaagde sub 4 (2023/14),
hierna tezamen: beklaagden.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
1. DE PROCEDURE
Het college heeft in verschillende samenstellingen beslist op de klacht tegen beklaagde sub 1 (dierenarts) in de zaak met nummer 2023/11 en op de klachten tegen beklaagden sub 2, sub 3 en sub 4 (allen paraveterinairen) in de zaken met de respectievelijke nummers 2023/12, 2023/13 en 2023/14.
In de zaken heeft het college kennisgenomen van het klaagschrift, het gezamenlijke verweerschrift dat door beklaagde sub 1 en namens beklaagden sub 2, sub 3 en sub 4 is ingediend, alsmede van de repliek van klaagster. Geen van beklaagden heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid te dupliceren. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, zijn deze op 26 september 2024 gelijktijdig mondeling behandeld. Klaagster was bij de behandeling niet aanwezig. Beklaagden sub 1 en sub 4 waren daarbij wel aanwezig en beklaagden sub 2 en sub 3 waren daarbij niet aanwezig. Na de zitting zijn de zaken in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.
2. DE KLACHTEN
Beklaagden wordt allen verweten dat zij nalatig hebben gehandeld door klaagster niet tijdig voor een consult op de praktijk langs te laten komen met haar oudere drachtige hond, maar in plaats daarvan haar telkens te hebben afgewimpeld met adviezen, wat ertoe heeft geleid dat op een andere praktijk moest worden overgegaan tot een keizersnede en bleek dat alle pups waren overleden en de geïnfecteerde baarmoeder van de hond moest worden verwijderd.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. De hond van klaagster waar het in deze zaak om gaat is een Amerikaanse Staffordshireterriër
(teef) met de naam Z. Z was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid
circa 11,5 jaar oud. Beklaagden waren toen alle vier werkzaam bij dezelfde dierenartsenpraktijk
(hierna: de praktijk).
3.2. Op 11 mei 2021 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk,
omdat Z volgens haar was gedekt. Ze had, na even niet op Z te hebben gelet, een andere hond van haar dekkende op Z aangetroffen. Klaagster heeft het advies gekregen om na een maand een echo te laten
uitvoeren om te beoordelen of Z drachtig was.
3.3. Op 16 juni 2021 is klaagster met Z langs geweest bij beklaagde sub 1, dierenarts T., voor het uitvoeren van een echo. Beklaagde sub 1 heeft toen ten minste vijf vruchten gezien. In het patiëntendossier van Z staat vermeld dat de drachtperiode volgens klaagster toen vijf weken bedroeg, maar dat deze volgens beklaagde sub 1 minder ver leek te zijn. Beklaagde sub 1 heeft daarop de volgende opties besproken met klaagster: 1. de pups geboren laten worden (met kans op keizersnede), 2. de pups halen met een keizersnede, gevolgd door een ovariohysterectomie, 3. Alizin-injecties toedienen of 4. een ovariohysterectomie binnen een week om de dracht te onderbreken (en daarmee de kans op een latere pyometra weg te nemen). Klaagster heeft volgens het patiëntendossier gekozen voor de laatste optie, maar heeft later op de dag telefonisch gemeld van de operatie af te zien en dat zij de pups op natuurlijke wijze geboren wilde laten worden, omdat zij de ingreep voor Z een te groot risico vond. Op 23 juni 2021 heeft beklaagde sub 1 (algemene) informatie over de dracht en de bevalling aan klaagster doen toekomen.
3.4. Volgens het patiëntendossier van Z heeft klaagster op 12 juli 2021 gebeld met de praktijk. Er is toen het volgende besproken:
“Morgen 63 dag. Bij echo werd gevraagd of er een 2e koppeling is geweest, maar mevr begint ineens te twijfelen. Mevr merkt nog helemaal niks aan haar. Beetje graven in de tuin, maar niet meer dan anders. Nog helemaal niks te merken.”
3.5.Volgens het patiëntendossier heeft klaagster op 16 juli 2021 weer gebeld met de praktijk. Er is toen het volgende besproken:
“Vandaag dag 66 (als het juist is berekend), nog niks aan de hand met Z. Overleg TC: TEMPERATUUR meten. 3 keer per dag! Goed opvolgen bij daling, binnen 24 uur kan de bevalling normaal starten. (…)”
3.6. Volgens het patiëntendossier heeft klaagster op 21 juli 2021 weer gebeld met de praktijk. Er is toen het volgende besproken:
“hijgt veel sinds gisteren; graaft veel; T is iets gezakt maar nog niet onder 37.0. Eet en drinkt nog en wil nog naar buiten om behoefte te doen. Eigenaar heeft geen uitvloeiing of slijm uit vulva gezien. Ook geen vruchtblaas gezien. Volgens eigenaar nog geen weeën te zien. Uitgelegd hoe persweeën eruit zien (…). In geval van persweeën zeker contact opnemen. Mag niet langer dan half uur persen. Gezien de symptomen nu verwacht ik de bevalling binnen nu en 1 dag. Bij twijfel altijd contact opnemen. Evt. spoedarts bellen mocht het ’s nachts zijn.”
3.7. Op 25 juli 2021 kwam er een dode pup uit Z. Klaagster is daarop met Z naar een andere dierenarts, die weekenddienst had, gegaan. Aldaar is gebleken dat Z alleen met stimulatie perste, maar dat de bevalling toch niet wilde vorderen. Nadat een keizersnede is uitgevoerd, is geconstateerd dat de baarmoeder enorm op spanning stond en al aan het doorbreken was. De pups zijn verwijderd; deze waren alle al overleden en aan het ontbinden. De ingescheurde baarmoeder is verwijderd. Volgens deze dierenarts was Z gezien de staat van de baarmoeder al langer aan het bevallen.
3.8. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige procedure(s) tegen beklaagden gestart.
4. HET VERWEER
Op de verweren van beklaagden zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenarts (beklaagde sub 1) dan wel als paraveterinair (beklaagden sub 2, sub 3 en sub 4) hadden behoren te betrachten ten opzichte van Z en de pups waarvan zij drachtig was, met betrekking tot welke dieren hun hulp was ingeroepen of dat zij anderszins zijn tekortgeschoten in de uitoefening van hun beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend. De maatstaf is dus niet of het handelen van ieder van beklaagden beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot zijn opgetreden.
5.2. De klachten zien op het handelen van beklaagden tijdens telefoongesprekken op opvolgende data aan het einde van de dracht van Z. Het college zal de klachten tegen ieder van beklaagden zoveel mogelijk per afzonderlijke datum bespreken.
Het telefoongesprek van 12 juli 2021
5.3. Als het patiëntendossier wordt gevolgd dan is 12 juli 2021 de eerste datum waarop klaagster aan het einde van de draagtijd van Z telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk. Daarin is genoteerd dat Z toen 62 dagen – want de volgende dag 63 dagen – drachtig was en dat er volgens klaagster nog helemaal niks te merken was aan Z. Klaagster heeft deze in het patiëntendossier opgenomen informatie niet of onvoldoende weersproken. In de toelichting op haar klacht staat vermeld dat zij gelet op de draagtijd van tussen de 63 en 67 dagen, omstreeks 15 juli (met enige speling) naar de praktijk heeft gebeld. Volgens klaagster heeft zij toen contact opgenomen met de praktijk om te vragen hoe nu verder, hoewel er op dat moment nog ‘niks kwam’.
5.4. Het college houdt het er dan ook voor dat klaagster aan het einde van Z’s draagtijd voor het eerst op de in het patiëntendossier genoemde datum van 12 juli 2021 telefonisch contact heeft gehad met de praktijk. Vast is komen te staan dat zij toen heeft gesproken met beklaagde sub 3, paraveterinair V.. Niet alleen blijkt uit het patiëntendossier dat er volgens klaagster nog helemaal niks te merken was aan Z, maar ook overigens is niet gebleken dat Z’s toestand er toen toe noopte om haar direct op de praktijk langs te laten komen voor een consult. Beklaagde sub 3 heeft dan ook niet nalatig gehandeld door klaagster op 12 juli 2021 niet uit te nodigen voor een consult met Z. Dit leidt ertoe dat de klacht tegen beklaagde sub 3 voor wat betreft dit telefoongesprek ongegrond wordt verklaard.
Het telefoongesprek van 16 juli 2021
5.5. In het patiëntendossier van Z staat vermeld dat klaagster vervolgens op 16 juli 2021 weer telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk, dat Z – als het correct is berekend door klaagster – toen 66 dagen drachtig was en dat er volgens klaagster nog niks aan de hand was met Z. Verder volgt daaruit en is in verweer nader toegelicht, dat er na overleg met beklaagde sub 1 aan klaagster is geadviseerd om driemaal per dag de temperatuur van Z te meten en dat een daling daarvan erop zou duiden dat de bevalling binnen een etmaal kon beginnen. Klaagster heeft deze informatie uit het patiëntendossier niet of onvoldoende weersproken. Veeleer is er sprake van geweest dat zij heeft bevestigd dat haar tijdens het telefoongesprek is geadviseerd – nadat zij kenbaar had gemaakt dat de bevalling zich nog niet had aangediend – Z’s temperatuur te gaan opnemen en dat de verwachting is uitgesproken dat als de temperatuur zou zijn gedaald, de pups binnen 24 uren geboren zouden worden.
5.6. Het college houdt het er derhalve voor dat op 16 juli 2021 het telefoongesprek met klaagster heeft plaatsgevonden zoals in het patiëntendossier is vermeld. Vast is komen te staan dat klaagster dit gesprek heeft gevoerd met beklaagde sub 2, paraveterinair U. Aan hetgeen zij toen tegen klaagster heeft gezegd, lag overleg met beklaagde sub 1 ten grondslag; volgens haar verweerschrift was beklaagde sub 1 deels aanwezig bij dit gesprek en is haar om advies gevraagd. Beklaagde sub 1 is dan ook verantwoordelijk voor hetgeen op 16 juli 2021 aan klaagster is geadviseerd. Dit betekent dat een klacht over het verstrekte advies beklaagde sub 2 tuchtrechtelijk niet kan worden toegerekend, zodat de klacht tegen haar voor wat betreft het telefoongesprek op 16 juli 2021 zal worden afgewezen.
5.7. Beklaagde sub 1, dierenarts T., wordt dus verantwoordelijk gehouden voor het tijdens het telefoongesprek op 16 juli gegeven advies. Daarbij is naar het oordeel van het college geen sprake geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. In het patiëntendossier van Z staat vermeld – zoals hierboven reeds is beschreven – dat er op 16 juli nog niks aan de hand was. Klaagster heeft in deze procedure slechts naar voren gebracht dat Z op 16 juli veel hijgde en kuilen aan het graven was, zonder dit verder toe te lichten of andere symptomen te benoemen. Niet gebleken is dat Z op die datum duidelijke tekenen van een aanstaande bevalling liet zien. Voorafgaand aan dit telefoongesprek was klaagster ook nog niet begonnen met het opnemen van de temperatuur van Z. De door klaagster genoemde draagtijd van 66 dagen was nog niet zodanig vergevorderd dat deze noodzakelijkerwijs aanleiding had moeten vormen om klaagster terstond met Z voor een consult op de praktijk uit te nodigen. Daar komt bij, zoals beklaagde sub 1 ter zitting heeft toegelicht, dat niet duidelijk was wanneer de dekking die tot Z’s zwangerschap had geleid, precies had plaatsgevonden en dat er mogelijk sprake was van een kortere draagtijd dan door klaagster werd verondersteld. Dit laatste vindt steun in de vermelding op 16 juni 2021 in het patiëntendossier (zie 3.3) dat de dracht volgens klaagster toen vijf weken bedroeg, maar dat deze volgens beklaagde sub 1 op basis van een uitgevoerde echo minder ver leek te zijn. Ook hetgeen op 12 juli hierover in het patiëntendossier is genoteerd, draagt hieraan bij. Beklaagde sub 1 heeft ter zitting verklaard dat zij op 16 juli aan klaagster heeft laten aanbieden om naar Z te kijken en om röntgenfoto’s te maken. Hiervan blijkt niets uit het patiëntendossier, maar ook op basis van de hierboven genoemde andere omstandigheden heeft zij naar het oordeel van het college niet verwijtbaar gehandeld met betrekking tot het gegeven advies om de temperatuur van de hond driemaal daags te controleren en attent te zijn op een daling daarvan, die op een aanstaande partus zou duiden.
Het telefoongesprek van 21 juli 2021
5.8. Klaagster heeft niet weersproken dat op 21 juli 2021 een telefoongesprek zoals dat in het patiëntendossier van Z is opgenomen, door haar met de praktijk is gevoerd, zodat ook het college daarvan uitgaat. Vast is komen te staan dat zij toen heeft gesproken met beklaagde sub 4, paraveterinair W. Volgens het patiëntendossier was er sprake van dat Z veel hijgde en groef en dat haar temperatuur was gezakt, hoewel nog niet onder 37.0 graden Celsius. Als zou worden uitgegaan van de in het patiëntendossier vermelde, door klaagster veronderstelde draagtijd, dan zou Z op die datum 71 dagen drachtig zijn, wat een bovengemiddelde zo niet erg lange draagtijd is. Gelet hierop, in combinatie met de temperatuurdaling en de hoge leeftijd van Z, was er op dat moment zeker aanleiding alert te zijn op een naar verwachting spoedig naderende bevalling en daarnaar te handelen.
5.9. Klaagster heeft naar voren gebracht dat zij op 21 juli weer werd afgewimpeld met de opmerking dat Z normaal gedrag vertoonde en dat ze gewoon moest afwachten. Uit het patiëntendossier komt naar voren dat klaagster en beklaagde sub 4 uitgebreid hebben gesproken over de situatie van Z en de tekenen van een bevalling. Daarin staat vermeld dat beklaagde sub 4 klaagster heeft geadviseerd om in geval van persweeën contact op te nemen met de praktijk en om dit sowieso te doen in geval van twijfel. Ter zitting heeft beklaagde sub 4 verklaard dat zij op 21 juli, zonder voorafgaand overleg met een dierenarts te hebben gehad, aan klaagster heeft aangeboden om met Z voor controle naar de praktijk te komen, maar dat klaagster daarop te kennen heeft gegeven dat ze het nog even wilde aanzien. Hiervan blijkt echter niet uit het patiëntendossier
5.10. Het college overweegt dat beklaagde sub 4 onder de beschreven omstandigheden eerst met een dierenarts overleg had behoren te voeren. Dit voorafgaand overleg was nodig op grond van de gebleken situatie van Z zoals die hierboven in 5.8 is weergegeven in combinatie met de in het patiëntendossier vermelde eerdere telefoongesprekken. Zelfs als juist zou zijn dat zij zelfstandig de mogelijkheid heeft geboden aan klaagster om met Z langs te komen – hetgeen zoals gezegd niet blijkt uit het patiëntendossier –, waarop klaagster niet zou zijn ingegaan, is dit te vrijblijvend geweest en heeft zij niet overeenkomstig haar verantwoordelijkheid als paraveterinair gehandeld. Indien het voor beklaagde sub 4 niet mogelijk was geweest voorafgaand overleg te voeren met een dierenarts, had zij er bij klaagster in ieder geval nadrukkelijk op moeten aandringen met Z op consult te komen en daarbij kenbaar moeten maken dat de eventuele risico’s voor klaagster zouden zijn als zij zou beslissen van een consult af te zien. Dit leidt het college ertoe te oordelen dat beklaagde sub 4 de situatie teveel op zijn beloop heeft gelaten en dat de klacht tegen haar voor wat betreft het telefoongesprek op 21 juli 2021 gegrond wordt verklaard.
Overige door klaagster genoemde telefoongesprekken
5.11. Volgens de toelichting van klaagster op haar klachten heeft zij aan het einde van Z’s draagtijd vaker gebeld met de praktijk dan in het patiëntendossier is vermeld. In haar klaagschrift heeft zij geen data verbonden aan de verschillende door haar genoemde overige telefoongesprekken met de praktijk. In haar repliek heeft ze dit wel gedaan, maar is er daarmee tegenover het college nog steeds niet in geslaagd voldoende duidelijk te maken met wie van de praktijk zij op een bepaalde datum heeft gesproken en wat er toen is besproken en/of geadviseerd. Hiermee is ten aanzien van de niet in het patiëntendossier vermelde gesprekken ook niet helder geworden wat klaagster één of meer beklaagden in diergeneeskundig opzicht verwijt. Beklaagde sub 1, dierenarts T., heeft verklaard, en uit het dossier is niet van het tegendeel gebleken, dat zij aan het einde van de dracht van Z, enkel op 16 juli 2021 met klaagster te maken heeft gehad door advies te geven via beklaagde sub 2, paraveterinair U. Beklaagde sub 4, paraveterinair W., heeft verklaard dat zij enkel op 21 juli 2021 heeft gesproken met klaagster. Dit leidt ertoe dat hetgeen klaagster over andere dan de hierboven genoemde telefoongesprekken naar voren heeft gebracht onduidelijk is gebleven en niet is komen vast te staan en dat deze stelling van klaagster als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
Slotsom
5.12. De klachten tegen beklaagden sub 1, sub 2 en sub 3 zullen ongegrond worden verklaard en de klacht tegen beklaagde sub 4 zal gegrond worden verklaard voor wat betreft het telefoongesprek op 21 juli 2021. Na te melden aan beklaagde sub 4 op te leggen maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.
6. DE BESLISSING
Het college:
In de zaak met nummer 2023/11, tegen dierenarts mw. drs. T.;
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door de voorzitter, en door de leden-dierenartsen en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2025.
In de zaken met de nummers 2023/12, 2023/13 en 2023/14;
verklaart de klachten in de zaken met de nummers 2023/12 en 2023/13, tegen de paraveterinairen
V. en mw. W., ongegrond;
verklaart de klacht in de zaak met nummer 2023/14, tegen paraveterinair W., gegrond, als omschreven in de overweging 5.10;
geeft beklaagde in de zaak met nummer 2023/14 daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door de voorzitter, de leden-dierenartsen en het paraveterinair lid en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2025.