ECLI:NL:TDIVBC:2025:6 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2024/15
| ECLI: | ECLI:NL:TDIVBC:2025:6 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 10-10-2025 |
| Datum publicatie: | 10-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | VB 2024/15 |
| Onderwerp: | Overige diersoorten |
| Beslissingen: | Verwerpt het beroep |
| Inhoudsindicatie: | Beroep van klachtambtenaar tegen een uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege op een klacht tegen een dierenarts. Het verwijt betreft nalatigheid bij het opstellen van een noodslachtverklaring van een rund. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht van de klachtambtenaar gegrond verklaard en aan de dierenarts de maatregel van een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- en een voorwaardelijke geldboete van € 500,- opgelegd. Het beroep heeft betrekking op een deel van de motivering en op de hoogte van de maatregel. |
Zaaknummer: Datum uitspraak:
VB 2024/15 10 oktober 2025
Uitspraak op het beroep van:
de klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,
hierna ook: de klachtambtenaar,
tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 1 augustus 2024 in zaaknr. 2022/72
in het geding tussen:
de klachtambtenaar
en
[verweerder], hierna: de dierenarts,
gemachtigde: mr. K.J. Breedijk.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 1 augustus 2024 (ECLI:NL:TDIVTC:2024:18) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van de klachtambtenaar tegen de dierenarts gegrond verklaard en aan de dierenarts een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,00 opgelegd en een voorwaardelijke geldboete van
€ 500,00 met een proeftijd van twee jaar.
Tegen deze uitspraak heeft de klachtambtenaar beroep ingesteld.
De dierenarts heeft een verweerschrift ingediend.
Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september
2025, waar partijen zijn verschenen. De klachtambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen
door
mr. L. Schleeper. De dierenarts werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Ontvankelijkheid beroep
2.1 De dierenarts heeft het preliminaire verweer gevoerd dat de klachtambtenaar te laat beroep heeft ingesteld en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep. Gelet op dit verweer en omdat het Veterinair Beroepscollege ook ambtshalve de tijdigheid van het beroep dient te beoordelen, zal daarop hieronder worden ingegaan.
2.2 De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege dateert van 1 augustus 2024. Volgens artikel 8.35, eerste lid, van de Wet dieren dient een beroep binnen twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege te worden ingesteld. Dit betekent dat de beroepstermijn in dit geval liep tot en met 1 oktober 2024.
2.3 In het reglement voor het Veterinair Beroepscollege 2024 is de wijze van indiening van een beroepschrift nader beschreven. In artikel 4, tweede lid, van het reglement is vermeld dat als tijdstip van indiening geldt het tijdstip van ontvangst op het secretariaat van het Veterinair Beroepscollege. Als het beroepschrift wordt ingediend per e-mail en binnen een week na afloop van de beroepstermijn ook per post is ontvangen door het Veterinair Beroepscollege, geldt echter de datum van verzending van de e-mail als datum van indiening. Ten aanzien van de indiening van processtukken per e-mail is in artikel 3, tweede lid, neergelegd dat dit dient te geschieden naar het algemene e-mailadres van het Veterinair Beroepscollege.
2.4 Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat de klachtambtenaar het beroepschrift op
30 september 2024 heeft verzonden naar het e-mailadres van de voormalige secretaris van het Veterinair Beroepscollege (niet zijnde het algemene e-mailadres). Ook heeft de klachtambtenaar het beroepschrift via de interne post naar het secretariaat van het Veterinair Beroepscollege gestuurd. Dat dit eveneens op 30 september 2024 is geweest, blijkt volgens de klachtambtenaar uit de barcode en datum van 30 september 2024 zoals vermeld aan de linkerzijde op het beroepschrift. Deze gegevens bewijzen volgens de klachtambtenaar dat het stuk die dag is gescand in het digitale systeem van het Ministerie. Daarnaast heeft de klachtambtenaar gewezen op het datumstempel van de postkamer rechtsonder op het stuk dat eveneens 30 september 2024 vermeldt.
2.5 Het beroepschrift is door het secretariaat van het Veterinair Beroepscollege op
3 oktober 2024 voor ontvangst gestempeld.
2.6 Uitgaande van het datumstempel van de postkamer van 30 september 2024, is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat tijdig beroep is ingesteld. In dit geval is het beroepschrift door de klachtambtenaar per interne post naar het secretariaat van het Veterinair Beroepscollege verzonden, dat in hetzelfde gebouw kantoor houdt als de klachtambtenaar. Dit betekent dat een stempel van de postkamer voor aanbieding van het stuk ter verzending, ook direct een stempel voor ontvangst van het stuk op het adres van het secretariaat betreft. Ter vergelijking, wanneer – zoals doorgaans het geval zal zijn – een beroepschrift met de externe post wordt ontvangen, dan geldt het moment dat dat poststuk door de postkamer gestempeld wordt voor ontvangst, als moment van ontvangst door het VBC.
2.7 Dat het stuk vervolgens pas op 3 oktober 2024 voor ontvangst is gestempeld in het kantoor van het Veterinair Beroepscollege, doet aan het voorgaande niet af. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk is en dat wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
3. Voorgeschiedenis
3.1 Het Veterinair Beroepscollege gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
-
- Het gaat in deze zaak om een koe die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de
onderhavige procedure hebben geleid, ruim 7 jaar oud was.
3.3 Op 7 februari 2022 heeft de veehouder contact opgenomen met de dierenarts in het kader van een verzoek om noodslachting. De dierenarts stelt dat de veehouder te kennen gaf dat de koe op 5 februari 2022 liggend was aangetroffen met een acute ontschoening. De dierenarts is naar de veehouderij gegaan en heeft na een anamnese en een lichamelijk onderzoek besloten tot een noodslachting. In de noodslachtverklaring is door de dierenarts als (vermoedelijke) diagnose met betrekking tot het ongeval genoteerd 'links voorpoot klauw ontschoend'.
3.4 Bij de post mortem keuring op het slachthuis heeft een toezichthoudend dierenarts geconstateerd dat:
- het hoorn van de linker voorklauw was losgekomen en gedeeltelijk ontbrak;
- er een flink gat zat in het hoorn;
- er sprake was van een necrotiserende ontsteking onder het hoorn;
- de kroonrand gezwollen en ontstoken was, welke ontsteking ouder was dan 72 uur;
- slechts op enkele plekken licht/oppervlakkig onderhuids trauma zichtbaar was en
- op en in het karkas geen aanwijzingen zichtbaar waren die duidden op een mogelijk ongeval c.q. trauma in de 72 uur voorafgaand aan het doden van het dier.
Gelet op deze bevindingen heeft de toezichthoudend dierenarts een zogenoemd 'Formulier Dubieuze VKI' ingediend.
3.5 Naar aanleiding van deze melding is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 17 februari 2022 een onderzoek gestart. Op 5 april 2022 is de dierenarts door inspecteurs van de NVWA gehoord, waarbij hij zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Ook de veehouder is gehoord. Op basis van het onderzoek heeft de NVWA een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten deze tuchtprocedure te starten.
4. Procedure in eerste aanleg
De klacht
4.1 De klacht luidt dat de dierenarts ten aanzien van een rund ten onrechte
heeft geconcludeerd dat het voor noodslachting in aanmerking kwam en dat hij bij de
zogeheten 'ante mortem' keuring en ten aanzien van de invulling van het officiële
certificaat in geval van noodslachting (hierna: noodslachtverklaring) nalatig en in
strijd met een zorgvuldige beroepsuitoefening heeft gehandeld. De klachtambtenaar
heeft gevorderd om aan de dierenarts een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen
van € 1.500,00.
De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege
4.2 Het Veterinair Tuchtcollege heeft – samengevat – geoordeeld dat wat betreft
de anamnese niet is komen vast te staan dat de dierenarts een tuchtrechtelijk verwijt
treft, maar dat de wijze waarop de dierenarts invulling heeft gegeven aan het ante
mortem onderzoek onvoldoende is geweest. Gelet op de taak die een dierenarts in het
proces van noodslachting heeft, mocht van de dierenarts in het onderhavige geval een
grondiger onderzoek worden verwacht dan hij heeft verricht. Met het nalaten daarvan
is het risico geschapen dat er een dier dat daar niet geschikt voor was, voor humane
consumptie werd geslacht. Dat dit risico zich niet daadwerkelijk heeft verwezenlijkt
omdat de koe op het slachthuis alsnog is afgekeurd, doet hier naar het oordeel van
het Veterinair Tuchtcollege niet aan af. Om die reden heeft het Veterinair Tuchtcollege
de klacht van de klachtambtenaar gegrond verklaard en aan de dierenarts eerdergenoemde,
deels voorwaardelijke geldboete opgelegd.
5. Gronden van beroep en verweer
Beroepsgronden
5.1 De klachtambtenaar stelt zich op het standpunt dat het Veterinair Tuchtcollege
ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat bij de anamnese sprake
is geweest van een tuchtrechtelijk verwijt. Volgens de klachtambtenaar kan wel degelijk
worden vastgesteld dat de dierenarts bij de anamnese onvoldoende heeft doorgevraagd.
5.2 Daarnaast acht de klachtambtenaar de opgelegde boete niet passend en ontoereikend om recidive te voorkomen. De klachtambtenaar heeft het Veterinair Beroepscollege verzocht om aan de dierenarts een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 1.500,00 op te leggen.
Verweer
5.3 De dierenarts heeft verzocht om, wanneer tot een inhoudelijke beoordeling wordt gekomen,
het beroep ongegrond te verklaren.
5.4 Hieronder zal nader worden ingegaan op de standpunten van partijen.
6. Beoordeling van het beroep
6.1 Met de klachtambtenaar is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat de dierenarts te lichtvaardig is afgegaan op het verhaal van de veehouder over de toestand van het rund en dat hij meer had moeten doorvragen alvorens het rund geschikt te achten voor noodslachting. De dierenarts erkent dit zelf ook. Juist nu de poot lastig te beoordelen was, had het op de weg van de dierenarts gelegen om de veehouder kritischer te bevragen om zodoende de oorzaak van de verwonding te achterhalen en weloverwogen te kunnen concluderen of het rund al dan niet voor noodslachting in aanmerking kwam.
6.2 De kritiek van de klachtambtenaar op wat het Veterinair Tuchtcollege hierover onder 5.7 van de bestreden uitspraak heeft overwogen is dan ook op zichzelf terecht, maar leidt niet tot een gegrond beroep. Het onzorgvuldig handelen in het kader van de anamnese vormde geen zelfstandig onderdeel van de tegen de dierenarts ingediende klacht, maar ging op in het in het algemeen aan de dierenarts gemaakte verwijt dat hij bij de ante mortem keuring en ten aanzien van de invulling van de noodslachtverklaring nalatig en in strijd met een zorgvuldige beroepsuitoefening heeft gehandeld. Het Veterinair Tuchtcollege heeft die klacht in haar geheel gegrond verklaard. De omstandigheid dat het Veterinair Beroepscollege een deel van de motivering van het Veterinair Tuchtcollege niet onderschrijft, leidt op zichzelf niet tot gegrondverklaring van het beroep. Dit zou anders kunnen zijn in het geval het Veterinair Beroepscollege tot de conclusie komt dat als gevolg hiervan een zwaardere maatregel had moeten worden opgelegd. Tot die conclusie komt het Veterinair Beroepscollege echter niet. Daartoe acht het Veterinair Beroepscollege de volgende omstandigheden van belang.
6.3 Zoals van de zijde van de klachtambtenaar ter zitting is verklaard, was de klachtambtenaar na de dupliek van de dierenarts in eerste aanleg eigenlijk voornemens om een lagere geldboete te eisen. De houding van de dierenarts op de zitting in eerste aanleg heeft er echter toe geleid dat de klachtambtenaar heeft vastgehouden en ook nu nog vasthoudt aan het vorderen van een onvoorwaardelijke boete van € 1.500. De klachtambtenaar is er namelijk niet van overtuigd geraakt dat de dierenarts inziet wat hij niet goed heeft gedaan en dat hij het belang van deze zaak inziet.
6.4 Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege heeft de dierenarts echter wel degelijk inzicht en reflectie getoond ten aanzien van zijn handelen. Zo heeft de dierenarts naar voren gebracht dat hij naar aanleiding van deze casus binnen zijn praktijk de procedure omtrent noodslachting met de rundveedierenartsen opnieuw heeft besproken en aangescherpt, waarbij onder meer is besproken dat er een zorgvuldigere en uitgebreidere anamnese dient te worden afgenomen naast het klinisch onderzoek. Daarnaast zijn de klanten van de praktijk in een nieuwsbrief van februari 2023 (en volgens de dierenarts ook nog in andere nieuwsbrieven) uitgebreid geïnformeerd over de noodslachtprocedure. Verder heeft de dierenarts verklaard zich te hebben neergelegd bij het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege over zijn handelen en de opgelegde boete. Dit is ook de reden geweest dat hij zelf geen beroep heeft ingesteld. Het Veterinair Beroepscollege ziet geen aanleiding aan deze uitleg te twijfelen. Al het voorgaande in aanmerking nemend en gelet op de vergelijkbare geldboetes die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, acht het Veterinair Beroepscollege de opgelegde geldboete passend en ziet het geen aanleiding deze te verhogen.
Slotsom
6.5 Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege
terecht heeft geoordeeld dat de dierenarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld,
zij het op aanvullende gronden. De opgelegde geldboete acht het Veterinair Beroepscollege
passend. Het beroep wordt om die reden verworpen.
7. Beslissing
Het Veterinair Beroepscollege verwerpt het beroep.
Aldus gewezen op 10 oktober 2025 door mr. E.A. Minderhoud (voorzitter), mr. J.D. Streefkerk en
mr. J.L.W. Aerts (jurist-leden), drs. J.G. van Schaik en drs. W.A. Breukers (dierenarts-leden), in tegenwoordigheid van mr. M.D. Moeke als secretaris.
mr. E.A. Minderhoud mr. M.D. Moeke
Voorzitter Secretaris