ECLI:NL:TDIVBC:2025:5 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2024/16

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2025:5
Datum uitspraak: 20-06-2025
Datum publicatie: 20-06-2025
Zaaknummer(s): VB 2024/16
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Beroep van diereigenaar tegen een uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege op een klacht tegen een dierenarts. De klacht gaat over de veterinaire zorg die de dierenarts heeft verleend aan een drachtige rund waarvan de vrucht niet meer leefde. Volgens appellant is de dierenarts tekort geschoten in zijn veterinaire zorg door geen keizersnede uit te voeren bij het rund, waardoor het rund onnodig lang heeft geleden en uiteindelijk geslacht moest worden. Beroep van diereigenaar tegen een uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege op een klacht tegen een dierenarts. De klacht gaat over de veterinaire zorg die de dierenarts heeft verleend aan een drachtige rund waarvan de vrucht niet meer leefde. Volgens appellant is de dierenarts tekort geschoten in zijn veterinaire zorg door geen keizersnede uit te voeren bij het rund, waardoor het rund onnodig lang heeft geleden en uiteindelijk geslacht moest worden. De klacht is in eerste aanleg ongegrond verklaard.Het Veterinair Beroepscollege verwerpt het beroep.

Zaaknummer: Datum uitspraak:

VB 2024/16 20 juni 2025

Uitspraak op het beroep van:

[appellant], wonend te [plaats],

appellant,

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 30 september 2024 in zaak nr. 2022/97 in het geding tussen:

appellant

(klager in eerste aanleg)

en

[dierenarts], dierenarts te [plaats] (hierna: de dierenarts)

Procesverloop

Bij uitspraak van 30 september 2024 (ECLI:NL:TDIVTC:2024:29) ) heeft het Veterinair Tuchtcollege een klacht van appellant tegen de dierenarts ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 november 2024 beroep ingesteld.

De dierenarts heeft bij brief van 23 december 2024 een verweerschrift ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak behandeld op de zitting van 11 april 2025, waar appellant is verschenen. De dierenarts heeft zich doen vertegenwoordigen door [gemachtigde].


Omdat de dierenarts niet zelf op de zitting aanwezig was en het Veterinair Beroepscollege nog vragen had over de gang van zaken die alleen de dierenarts kon beantwoorden, is het onderzoek met toepassing van artikel 19 van het Reglement van het Veterinair Beroepscollege 2024 heropend en is bepaald dat een nieuwe zitting zal plaatsvinden. Het Veterinair Beroepscollege heeft vervolgens met toepassing van artikel artikel 8.38, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8.26, tweede lid, van de Wet dieren bevolen dat de dierenarts in persoon zal verschijnen.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 2 mei 2025, waar appellant en de dierenarts in persoon zijn verschenen. De dierenarts werd bijgestaan door [gemachtigde].

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1. Het gaat in deze zaak om het vrouwelijk rund van appellant met identificatienummer [identificatienummer], dat ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid, drachtig was en in het eindstadium van haar draagtijd verkeerde.

2. Op 14 januari 2022, omstreeks 13.30 uur, heeft de vrouw van appellant gebeld naar

de dierenarts voor een keizersnede bij het rund. Een collega‑dierenarts van de dierenarts is vervolgens naar de boerderij van appellant gegaan, waar zij omstreeks 14.00 uur aankwam. Hier constateerde zij dat de vrucht al geruime tijd niet meer leefde. Geconstateerd werd dat de vruchtblaas nog heel was en wat viezig met een bloederige inhoud. Aan appellant is uitgelegd dat een keizersnede geen optie was wegens het risico op peritonitis (buikvliesontsteking).

3. Omstreeks 15.30 uur was de dierenarts zelf ook ter plekke. Hij heeft de eerdere diagnose van de collega bevestigd en vastgesteld dat het kalf in een dusdanige staat van ontbinding verkeerde dat een keizersnede niet verantwoord was. De dierenarts heeft nog geprobeerd om het kalf met behulp van een geboortekrik via de geboorteweg te verlossen, maar dit bleek niet mogelijk te zijn, omdat het bekken van het kalf niet door het bekken van het rund paste. De dierenarts heeft vervolgens een noodslachting voorgesteld, waar appellant uiteindelijk mee akkoord is gegaan. De handelaar van appellant heeft de noodslachting geregeld. Het rund is dezelfde dag om 18.00 uur geslacht.

4. Appellant heeft vervolgens een tuchtklacht tegen de dierenarts ingediend.


De klacht

5. Appellant verwijt de dierenarts, samengevat en zakelijk weergegeven, dat hij tekort is geschoten in zijn veterinaire zorg door geen keizersnede uit te voeren bij het rund dat aan het bevallen was, waardoor het rund onnodig lang heeft geleden en uiteindelijk geslacht moest worden.

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

6. Het Veterinair Tuchtcollege heeft het aannemelijk geacht dat sprake was van een

stinkende vrucht, in welk geval het veterinair juist is om geen keizersnede uit te voeren. Dat het rund onnodig lang heeft geleden, is volgens het Veterinair Tuchtcollege niet gebleken. Hiertoe is overwogen dat het feit dat het rund brulde, niet betekent dat het rund meer heeft geleden dan bij een bevalling zonder complicaties. Volgens het Veterinair Tuchtcollege had de dierenarts het leed van het rund kunnen verkorten door meteen over te gaan tot een noodslachting, maar het college acht de keuze van de dierenarts om eerst een andere mogelijkheid te proberen waarbij het rund in leven zou kunnen blijven niet veterinair onjuist.

Beroepsgronden

7. Appellant is het niet eens met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege. Hij voert aan dat de vrucht niet stonk en dat de dierenarts het kalf met een keizersnede had moeten verlossen. Verder voert hij aan dat het rund onnodig heeft geleden door de handelwijze van de dierenarts.

Beoordeling van de beroepsgronden

    1. De vraag die het Veterinair Beroepscollege moet beantwoorden, is of het Veterinair

Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. In dat kader dient te worden beoordeeld of de dierenarts tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het rund van appellant. Bij die beoordeling gaat het er volgens vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of de dierenarts als redelijk bekwaam en redelijk handelende dierenarts heeft gehandeld.

    1. Op de zitting van 2 mei 2025 is komen vast te staan dat tussen partijen niet meer in

geschil is dat het kalf dood was toen de collega-dierenarts op de boerderij van appellant aankwam. In geschil is wel of de vrucht stonk of niet.

    1. Appellant heeft gesteld dat hij zijn arm in de baarmoeder van het rund heeft gestoken en dat hij op die wijze heeft vastgesteld dat de vrucht niet stonk. Zowel de dierenarts als de collega-dierenarts hebben op dezelfde wijze geconstateerd dat de vrucht wel stonk. Daarnaast is op de zitting van 2 mei 2025 vast komen te staan dat het rund te vroeg is gaan kalven, hetgeen heel goed kan zijn veroorzaakt doordat sprake was van een dode vrucht. Verder heeft de dierenarts verklaard dat de haren van het kalf loszaten. Dat is een duidelijke indicatie dat het kalf al geruime tijd dood was. Het Veterinair Beroepscollege is daarom van oordeel dat aannemelijk is dat het kalf al geruime tijd, maar minimaal 24 uur, dood was en de vrucht stonk. Het bezwaar van appellant tegen dit onderdeel van de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege slaagt niet.
    2. Omdat de vrucht stonk heeft de dierenarts de beslissing genomen om geen keizersnede uit te voeren, maar het kalf op natuurlijke wijze te verlossen. Die beslissing is, zoals ook het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld, veterinair juist. Het risico op peritonitis en daarmee het overlijden van het rund was daarvoor te groot. De keuze voor een natuurlijke verlossing was, ondanks het risico dat het kalf niet door het geboortekanaal zou passen – waarvoor appellant zou hebben gewaarschuwd –, een juiste, afgewogen tegen het risico op peritonitis. De dierenarts heeft de risicoafweging dus mogen maken zoals hij die heeft gemaakt. Het bezwaar van appellant tegen dit onderdeel van de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege slaagt niet.
    1. Verder is het Veterinair Beroepscollege met het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat de keuze van de dierenarts om niet meteen tot het doden van het rund over te gaan, maar eerst de mogelijkheid van een natuurlijke verlossing te beproeven om het leven van het rund te sparen, veterinair niet onjuist is. Gaandeweg de natuurlijke verlossing bleek echter dat het kalf inderdaad te groot was om via het geboortekanaal van het rund naar buiten te kunnen. Hoewel de schouders en de kop van het kalf naar buiten kwamen, bleven de billen van het kalf op het bekken van het rund steken. Zoals de dierenarts op de zitting heeft toegelicht, dient er bij een natuurlijke verlossing vanuit te worden gegaan dat, als het kalf eenmaal in het geboortekanaal zit en de kop eruit is, terugduwen – bijvoorbeeld voor een foetotomie – geen optie meer is. Ook partiële foetotomie was in dit geval niet meer mogelijk vanwege te weinig ruimte.
    1. In zo’n geval rest niets anders meer dan het doden van het rund. Hoewel de dierenarts niet uitdrukkelijk heeft gevraagd of appellant een euthanasie dan wel een noodslachting wilde, is appellant een ervaren dierhouder die het verschil weet tussen beide vormen van doding. Op de zitting heeft appellant bovendien te kennen gegeven dat hij voor noodslachting heeft gekozen, ook al wist hij dat daarop enige tijd moest worden gewacht, omdat die zou worden uitgevoerd door een noodslachter.
    2. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege is niet komen vast te staan dat het rund tussen het einde van de behandeling door de dierenarts en de noodslachting door een noodslachter anderhalf uur later onnodig heeft geleden. Na de mislukte poging tot natuurlijke verlossing perste de koe volgens de dierenarts niet meer. Appellant heeft gesteld dat het rund na de ingreep – toen de dierenarts weg was – onnodig heeft geleden. Hij heeft echter niet alsnog aan de dierenarts gevraagd om een euthanasie uit te voeren. Van veterinair onjuist handelen door de dierenarts is het Veterinair Beroepscollege daarom ook in zoverre niet gebleken. Het bezwaar van appellant tegen dit onderdeel van de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege slaagt daarmee niet.

Slotsom

9. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat de dierenarts niet tekort is geschoten in de veterinaire zorg die hij heeft verleend als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet dieren. De klacht is dus terecht ongegrond verklaard. Het beroep moet worden verworpen.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege verwerpt het beroep.

Aldus gewezen op 27 juni 2025 door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.L.W. Aerts en

mr. J.D. Streefkerk, jurist-leden, drs. J.G. van Schaik en drs. F. Kahlmann, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M. Rijsdijk als secretaris.


w.g. w.g.

mr. E.A. Minderhoud mr. drs. M. Rijsdijk

voorzitter plaatsvervangend secretaris

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025