ECLI:NL:TDIVBC:2025:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2024/13

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2025:4
Datum uitspraak: 20-05-2025
Datum publicatie: 23-05-2025
Zaaknummer(s): VB 2024/13
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Beroep van diereigenaar tegen een uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege op een klacht tegen een dierenarts. De zaak heeft betrekking op de kat van appellante. Appellante is met haar kat naar het dierenziekenhuis gegaan waar de dierenarts werkzaam is, nadat de kat 24 uur niet had gegeten en gedronken en last had van diarree. De kat is vervolgens opgenomen geweest en er hebben verschillende onderzoeken en behandelingen door de dierenarts plaatsgevonden. Tijdens de opname verslechterde de situatie van de kat en is de kat uiteindelijk overleden. Appellante maakte de dierenarts onder meer verwijten over het niet doorsturen naar een ander dierenziekenhuis, de behandeling en de dossiervoering. De klacht is door het Veterinair Tuchtcollege deels gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Voor zover de klacht ongegrond is verklaard, komt appellante daarvan in beroep.Het Veterinair Beroepscollege verwerpt het beroep.

Zaaknummer: Datum uitspraak:

VB 2024/13 23 mei 2025

Uitspraak op het beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 23 mei 2024 in zaaknr. 2022/84

in het geding tussen:

appellante

(klaagster in eerste aanleg)

en

[dierenarts], dierenarts te [plaats] (hierna: de dierenarts),

gemachtigde: mr. ir. I.E. Boissevain

Procesverloop

Bij uitspraak van 23 mei 2024 heeft het Veterinair Tuchtcollege beslist op een klacht van appellante tegen de dierenarts. Daarbij is de klacht deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft het Veterinair Beroepscollege op 24 juli 2024 een beroepschrift van appellante ontvangen.

De dierenarts heeft vervolgens bij verweerschrift van 11 december 2024 op het beroepschrift gereageerd.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2025, waar partijen zijn verschenen. De dierenarts werd bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Voorgeschiedenis

1.1 Het gaat in deze zaak om de kat van appellante, een mannelijke Europese korthaar

met de naam [naam kat], geboren op 16 juli 2014.

    1. Appellante heeft op 11 april 2022 om 20:30 uur haar kat naar het dierenziekenhuis in

[plaats] gebracht, waar de dierenarts werkzaam is. De kat had 24 uur niet gegeten of gedronken en had last van diarree.

    1. De dierenarts heeft de kat onder sedatie onderzocht, omdat de kat volgens haar agressief

reageerde en onderzoek daardoor niet mogelijk was. De dierenarts heeft daarvoor 0,2 ml Sedadex en 1 ampule Midazolam 5mg/ml per ampule toegediend. Tijdens dit onderzoek heeft de dierenarts onder andere veel tandsteen, opgezette lymfeknopen en ietwat bleke slijmvliezen waargenomen. Daarnaast waren in de buik duidelijke darmlussen voelbaar en zat er diarree in de dikke darm. De dierenarts heeft aan appellante gevraagd of zij een diagnostische buikecho wilde laten maken. Appellante heeft daarop bevestigend geantwoord. Deze echo kon echter pas drie werkdagen later worden gemaakt, omdat de arts die meer ervaren was in het maken van diagnostische echo's niet aanwezig was.

    1. De dierenarts heeft tevens bloed afgenomen bij de kat. Uit het bloedonderzoek bleek

dat de kat een zeer hoog kaliumniveau had in het bloed, te weten 8,8 mmol/L. Aangezien de dierenarts geen oorzaak kon vinden voor dit hoge kaliumniveau, heeft zij besloten de kat in opname te houden en een Vetivex Ringer lactaatoplossing toe te dienen middels infuus. De volgende dag zouden de bloedwaarden opnieuw worden gemeten en zou een opvolgend onderzoek of een behandeling worden bepaald. De dierenarts heeft appellante medegedeeld dat zij de volgende ochtend zou worden geïnformeerd over de bloedwaarden. De kat is vervolgens in opname geplaatst. Tot 23.00 uur was er personeel in het dierenziekenhuis aanwezig om de kat te observeren. Na 23.00 uur was het dierenziekenhuis onbemand en was er geen toezicht. De dierenarts heeft appellante hiervan op de hoogte gesteld.

    1. In de ochtend van 12 april 2022 is het onderzoek voortgezet door een collega van de

dierenarts. De collega heeft de kat met propofol gesedeerd om bloedonderzoek te

verrichten. Uit dit onderzoek bleek dat het kaliumgehalte in het bloed was gestegen. De collega heeft daarom een glucose-infuus aangelegd. De collega heeft appellante gebeld om door te geven dat het kaliumgehalte nog steeds gevaarlijk hoog was. In overleg met appellante is afgesproken om een spoedecho om 16.00 uur in te plannen. Om 13.30 uur is er een overleg en overdracht geweest waarna de collega de dienst heeft overgedragen aan de dierenarts. De opname-assistent heeft de kat gemonitord.

    1. Om 15.00 uur verslechterde de situatie van de kat en raakte de kat in shock.

De dierenarts heeft toen opnieuw glucose toegediend. Er is een spoedecho gemaakt van de buikholte. De kat is toen niet gesedeerd, omdat hij er op dat moment zo slecht aan toe was dat sedatie niet nodig was. Uit de echo bleek de milt afwijkend te zijn en bleek dat er een massa aanwezig was in de buikholte. Met appellante is telefonisch euthanasie besproken, maar zij heeft hier niet mee ingestemd. De dierenarts is vervolgens bezig geweest met het stabiliseren van de kat zodat hij alsnog naar [Dierenziekenhuis A] kon worden getransporteerd.

    1. Om 19.00 uur was het duidelijk dat de kat stervende was. De paraveterinair heeft

appellante hiervan telefonisch op de hoogte gesteld. De dierenarts is om 19.15 uur naar huis gegaan. Zij had eigenlijk tot 17.00 uur dienst. Wel heeft de dierenarts gezegd dat zij appellante de volgende dag zou bellen.

    1. Op het moment dat appellante bij het dierenziekenhuis aankwam, was haar kat

overleden.

    1. De dierenarts heeft op 13 april 2022 meermaals telefonisch contact gezocht met

appellante, maar zonder resultaat. De dierenarts heeft vervolgens een mail gestuurd waarin zij appellante sterkte wenste en aanbood eventuele vragen te beantwoorden. Appellante heeft laten weten dat zij geen gesprek wenste. Appellante heeft wel vragen gesteld via de mail die de dierenarts op 4 mei 2022 heeft beantwoord.

    1. Hierna heeft appellante de klacht ingediend die heeft geleid tot deze

tuchtprocedure.


2. De klacht in eerste aanleg

    1. Appellante heeft de dierenarts in eerste aanleg, samengevat en zakelijk

weergegeven, verweten dat zij:

1. de kat van appellante niet direct op 11 april 2022 heeft doorverwezen naar [Dierenziekenhuis A];

2. zonder toestemming van appellante de kat tweemaal heeft gesedeerd op 12 april 2022;

4. geen spoedecho heeft gemaakt tijdens het consult op 11 april 2022;

7. een onjuist middel via het infuus heeft toegediend;

11. zich niet heeft gehouden aan het behandelplan dat samen met appellante is afgesproken;

16. uitspraken heeft gedaan die in strijd zijn met de tijdlijn, haar handelen en haar diagnoses;

22. een incomplete omschrijving heeft gegeven van de klachten van de kat van appellante en

29. slecht heeft gecommuniceerd en geen empathisch vermogen heeft getoond tegenover appellante en haar kat.

3. Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

3.1 Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de dierenarts ten onrechte zelf de keuze heeft gemaakt om de kat niet meteen op 11 april 2022 door te verwijzen naar [Dierenziekenhuis A] zonder dit te overleggen met appellante (klachtonderdeel 1). In zoverre is de klacht gegrond verklaard. Hiervoor heeft het Veterinair Tuchtcollege aan de dierenarts de maatregel van waarschuwing opgelegd. Voor het overige heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht ongegrond verklaard.

4. Beroepsgronden en verweer

4.1 Appellante is het niet eens met de ongegrondverklaring van het Veterinair Tuchtcollege van de hiervoor genoemde klachtonderdelen onder 2, 3, 4, 5 en 7.

Appellante heeft in haar beroepschrift gemotiveerd uiteengezet waarom het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege ten aanzien van deze verwijten volgens haar niet juist is.

4.2 De dierenarts stelt zich op haar beurt primair op het standpunt dat alle klachtonderdelen voortvloeien uit het klachtonderdeel dat de dierenarts de kat niet direct heeft doorverwezen naar een ander dierenziekenhuis (klachtonderdeel 1). Omdat dat klachtonderdeel in eerste aanleg al gegrond is verklaard en de dierenarts daarvoor een waarschuwing opgelegd heeft gekregen, meent zij dat appellante niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar beroep tegen de overige klachtonderdelen. Subsidiair verzoekt zij het Veterinair Beroepscollege om de klacht tegen haar alsnog volledig ongegrond te verklaren. Meer subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de beroepsgronden een herhaling zijn van de klachten in eerste aanleg, blijft zij bij haar standpunt in eerste aanleg en verzoekt zij het Veterinair Beroepscollege om het beroep ongegrond te verklaren.

5. Beoordeling

Algemeen

5.1. Het primaire verweer, inhoudend dat appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard, slaagt niet. Appellante heeft in haar beroepschrift weliswaar benoemd dat de klacht over het niet doorverwijzen van de kat de leidraad vormde voor de overige klachten, dit neemt niet weg dat sprake is van afzonderlijke klachtonderdelen die door het Veterinair Tuchtcollege ook als zodanig zijn beoordeeld. Aan appellante komt dan ook het recht toe om in beroep te gaan tegen de ongegrond verklaarde klachtonderdelen.

5.2. Het Veterinair Beroepscollege stelt voorts vast dat de dierenarts niet in beroep is gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege. Dit betekent dat het Veterinair Beroepscollege niet toekomt aan een beoordeling van het subsidiaire standpunt van de dierenarts. Klachtonderdeel 1, dat gegrond is verklaard, ligt in hoger beroep niet voor. Het bij verweerschrift gedane en op de zitting herhaalde verzoek van de dierenarts om de klacht tegen haar alsnog volledig ongegrond te verklaren komt reeds hierom niet voor inwilliging in aanmerking.

5.3 De vraag die het Veterinair Beroepscollege moet beantwoorden is of het Veterinair Tuchtcollege de klachtonderdelen 2, 3, 4, 5 en 7 terecht ongegrond heeft verklaard. In dat kader dient te worden beoordeeld of de dierenarts tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellante. Bij die beoordeling gaat het er, volgens vaste jurisprudentie, niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar of de dierenarts als redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts heeft gehandeld.

Zonder toestemming van appellante sederen van de kat op 12 april 2022

5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel 2 volgt het Veterinair Beroepscollege de overwegingen van het Veterinair Tuchtcollege zoals weergegeven onder 5.4 van de beslissing. Niet de dierenarts zelf maar een collega dierenarts heeft de kat op 12 april 2022 gesedeerd. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen veterinair handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van een collega. De dierenarts kan om die reden niet verantwoordelijk worden gehouden voor de sedatie op 12 april 2022.

5.5 Los van het voorgaande, hoeft niet voor elke diergeneeskundige handeling of beslissing van een dierenarts voorafgaande toestemming van de diereigenaar te worden gevraagd. Dat geldt ook voor een situatie als deze, waarin het onmogelijk bleek om de kat zonder sedatie te onderzoeken, terwijl aanvullend bloedonderzoek wel nodig was.

Geen spoedecho gemaakt op 11 april 2022

5.6 Ook ten aanzien van klachtonderdeel 3 volgt het Veterinair Beroepscollege het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege. Een spoedecho op 11 april 2022 om de verdikte darmlussen te onderzoeken had op die dag geen meerwaarde omdat die geen invloed had gehad op de behandeling van de kat op dat moment, naast het feit dat de dierenarts niet beschikte over voldoende kennis om het resultaat van de echo optimaal te kunnen interpreteren. Het Veterinair Beroepscollege voegt daaraan toe dat het navolgbaar is dat de dierenarts, met de gegeven bloeduitslag en gelet op het late tijdstip van opname, de kat in de eerste plaats heeft willen stabiliseren en comfortabel maken. Dat de dierenarts op dat moment niet tot een sluitende diagnose heeft kunnen komen, is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

De toediening van Vetivex Ringer lactaatoplossing

5.7 Met betrekking tot klachtonderdeel 4 heeft appellante betoogd dat de dierenarts vanwege de hyperkaliëmie geen Vetivex Ringer lactaatoplossing had mogen toedienen, omdat de bijsluiter van dat middel hyperkaliëmie als contra-indicatie vermeldt.

5.8 Het staat vast dat de kat in de avond van 11 april 2022 een hoog kaliumgehalte had van 8,8 mmol/l en dat de dierenarts, in onzekerheid verkerend over de diagnose, heeft besloten Vetivex Ringer lactaatoplossing via een infuus toe te dienen.

5.9 Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat in de bijsluiter van het diergeneesmiddel Vetivex Ringer lactaatoplossing (BD 2023/REG NL 112055) onder 4.3 “Contra-indicaties” onder meer is vermeld: “Niet gebruiken bij dieren met; hyperkaliëmie”. Onder 4.5 “Speciale voorzorgsmaatregelen bij gebruik” wordt in de bijsluiter onder meer opgemerkt dat bij behandelde dieren met name het serumkalium en het serumcalcium dient te worden gemonitord, met name de kaliumniveaus indien er een risico op hyperkaliëmie bestaat, zoals bij chronisch nierfalen. In de bijsluiter staat ook onder 2 dat Vetivex Ringer lactaatoplossing een kaliumgehalte van 5 mmol/l heeft.

5.10 Het Veterinair Beroepscollege stelt verder vast dat het hoge kaliumgehalte bij de kat op 11 en op 12 april 2022 is gemonitord en dat in de ochtend van 12 april 2022 door de collega dierenarts is geconstateerd dat het kaliumgehalte van de kat zeer hoog was gebleven en ook gestegen. De collega dierenarts heeft daarop een glucose-infuus aangelegd. Omdat de situatie van de kat in de loop van de middag verslechterde heeft de dierenarts in de middag opnieuw glucose toegediend. Het Veterinair Beroepscollege kan niet vaststellen of er een oorzakelijk verband is geweest tussen de toediening van Vetivex Ringer lactaatoplossing in de avond van 11 april 2022 en het overlijden van de kat in de vroege avond van 12 april 2022.

5.11 Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat de dierenarts – ondanks de in de bijsluiter opgenomen contra-indicatie – in de hierboven geschetste omstandigheden op goede gronden heeft gekozen voor de toediening van Vetivex Ringer lactaatoplossing op 11 april 2022. Daarbij heeft Het Veterinair Tuchtcollege terecht gewezen op een aantal “laatste studies” waaruit blijkt dat bij een hoog kaliumgehalte de voorkeur wordt gegeven aan toediening van dit diergeneesmiddel. Hoewel die “laatste studies” in r.o. 5.6 van de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege niet met name worden genoemd en de verwijzing daardoor beperkt navolgbaar is, is de constatering juist. De dierenarts heeft in dit verband immers bij dupliek gewezen op drie veterinaire onderzoeken uit 2014 en 2021 en op een humaan onderzoek uit 2021. Het betreft de volgende onderzoeken:

  1. J.Heinz/A.Cook in todaysveterinarypractice.com, "Evaluation and management of the hyperkalemic patient";
  2. Stengel, C. (2021) Hypoadrenocorticism in dogs - ESAVS Internal Medicine Nephrology and Endocrinology course;
  3. Nelson, R.W., Couto, C. G. (2014). Small animal internal medicine - 5e editie, p. 883, en
  4. Toporek, A.H., Semler, M.W., Self, W.H., Bernard, G.R., Wang, L., Siew, E. D., Stollings, J.L., Wanderer, J.P., Rice, T.W. (2021). Balanced crystalloids versus saline in critically ill adults with hyperkalemia or acute kidney injury: secondary analysis of a clinical trial. American journal of respiratory and critical care medicine 203 (10), p. 1322-1325.

Appellante heeft in beroep de betreffende onderzoeken niet gemotiveerd bestreden en zich uitsluitend beroepen op de hierboven onder 5.9 beschreven informatie in de bijsluiter.

5.12 Het Veterinair Beroepscollege wijst er voorts op dat de enkele toediening van Vetivex Ringer Lactaatoplossing via een infuus in dit geval eerder heeft geleid tot een verlaging van het kaliumgehalte in het bloed van de kat dan tot een verhoging daarvan vanwege het enkele feit dat een vloeistof wordt toegediend die – zoals uit de bijsluiter blijkt – qua kaliumconcentratie van 5 mmol/l lager is dan de op 11 april 2021 bij de kat gemeten waarde 8,8 mmol/l. Het risico op hyperkaliëmie wordt kleiner, omdat er verdunning optreedt. Ook om deze reden kan het klachtonderdeel niet leiden tot een geslaagd beroep.

Zich niet houden aan het afgesproken behandelplan

5.13 Wat betreft klachtonderdeel 5 heeft appellante aangevoerd dat de dierenarts geen middel tegen misselijkheid heeft toegediend en zonder overleg met appellante het behandelplan heeft aangepast.

5.14 Op de patiëntenkaart van de kat is vermeld dat op 11 april 2022 een injectie met het middel Prevomax (anti-braakmedicatie met anti-misselijkheidswerking) van 0.37 cc is toegediend. Het Veterinair Beroepscollege ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze vermelding te twijfelen. Wat betreft de verdere behandeling acht het Veterinair Beroepscollege van belang dat sprake was van een acute situatie en een niet alledaags ziektebeeld. In een dergelijk geval vergt de behandeling voortdurend aanpassing en mag juist van een dierenarts verwacht worden dat niet hoe dan ook wordt vastgehouden aan een vooraf bepaald behandelplan.

Een incomplete beschrijving geven van de klachten van de kat

5.15 Met betrekking tot het door het Veterinair Tuchtcollege ongegrond bevonden klachtonderdeel 7 herhaalt appellante dat de dierenarts in het dossier een incomplete beschrijving heeft gegeven van de klachten van de kat, waardoor de andere dierenartsen bij het wisselen van de diensten een incompleet beeld hadden van het dier. Zo heeft de dierenarts niet in het dossier vermeld dat de hartfrequentie van de kat gecontroleerd moest worden bij het controleren van de kaliumwaarde op 12 april 2022 door de collega van de dierenarts. De dierenarts heeft hiermee volgens appellante bijgedragen aan het in shock raken van de kat.

5.16 Net als het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat de dierenarts geloofwaardig heeft verklaard dat in de ochtend van 12 april 2022 een telefonische overdracht heeft plaatsgevonden tussen haar en haar collega, waarbij zij de klachten van de kat en het onderzoek van de dag ervoor hebben doorgesproken. Het feit dat de dierenarts niet alles in het dossier heeft genoteerd, maakt in dit geval en onder de geschetst omstandigheden niet dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Slotsom

5.17 Gelet op het vorenstaande is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege de klachtonderdelen 2, 3, 4, 5 en 7 terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep van appellante is daarmee ongegrond.


Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege verwerpt het beroep.

Aldus gewezen op 23 mei 2025 door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.D. Streefkerk en

mr. J.L.W. Aerts, jurist-leden, drs. F. Kahlmann en drs. J.G. van Schaik, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Moeke als secretaris.

[w.g.] [w.g.]

mr. E.A. Minderhoud mr. M.D. Moeke

voorzitter secretaris

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2025