ECLI:NL:TAHVD:2025:99 Hof van Discipline 's Gravenhage 240321

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:99
Datum uitspraak: 06-06-2025
Datum publicatie: 10-06-2025
Zaaknummer(s): 240321
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder dat zij in een intakegesprek met verweerder onder druk is gezet om een opdrachtbevestiging te tekenen zonder dat zij volledig begreep wat zij ondertekende. Tevens verwijt klaagster dat verweerder kosten van zijn werkzaamheden aan haar in rekening heeft gebracht en dat verweerder voorafgaand aan en tijdens de bespreking niet transparant is geweest over de kosten. Deze twee klachtonderdelen zijn door de raad gegrond verklaard met oplegging van de maatregel van berisping. Hiertegen richt zich het hoger beroep van verweerder. Ook komt verweerder in beroep tegen de opgelegde maatregel. Het hof acht het tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar dat verweerder niet voorafgaand aan, en ook niet bij aanvang van, het intakegesprek, aan klaagster heeft uitgelegd dat het gesprek niet vrijblijvend was als er geen toevoeging werd verleend en welke bedragen in dat geval in rekening zouden worden gebracht. De klacht dat in de opdrachtbevestiging geen kostenbegroting was opgenomen is gegrond. De klacht dat werkzaamheden zijn gefactureerd aan klaagster terwijl op dat moment duidelijk was dat voor de zaak van klaagster een toevoeging was verleend aan een andere advocaat is gegrond. Het beroep tegen de maatregel slaagt niet. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

Beslissing van 6 juni 2025
in de zaak 240321

naar aanleiding van het hoger beroep van:


verweerder


tegen:


klaagster

1 INLEIDING

1.1 Klaagster verwijt verweerder dat zij in een intakegesprek met verweerder onder druk is gezet om een opdrachtbevestiging te tekenen zonder dat zij volledig begreep wat zij ondertekende. Dit klachtonderdeel is door de raad ongegrond verklaard. Tevens verwijt klaagster dat verweerder kosten van zijn werkzaamheden aan haar in rekening heeft gebracht en dat verweerder voorafgaand aan en tijdens de bespreking niet transparant is geweest over de kosten. Deze twee klachtonderdelen zijn door de raad gegrond verklaard met oplegging van de maatregel van berisping. Hiertegen richt zich het hoger beroep van verweerder. Ook komt verweerder in beroep tegen de opgelegde maatregel. Het hof acht het tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar dat verweerder niet voorafgaand aan, en ook niet bij aanvang van, het intakegesprek, aan klaagster heeft uitgelegd dat het gesprek niet vrijblijvend was als er geen toevoeging werd verleend en welke bedragen in dat geval in rekening zouden worden gebracht. De klacht dat in de opdrachtbevestiging geen kostenbegroting was opgenomen is gegrond. De klacht dat werkzaamheden zijn gefactureerd aan klaagster terwijl op dat moment duidelijk was dat voor de zaak van klaagster een toevoeging was verleend aan een andere advocaat is gegrond. Het beroep tegen de maatregel slaagt niet. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom appellant in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer 24-357/DB/LI een beslissing gewezen op 14 oktober 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:135 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift met producties van verweerder tegen de beslissing is op 12 november 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift met bijlagen van klaagster;
- nagekomen stukken van verweerder van 27 maart 2025.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 april 2025. Daar zijn klaagster, bijgestaan door haar moeder [naam], en verweerder, met zijn gemachtigde, verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN


3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Op donderdag 15 december 2022 heeft klaagster telefonisch contact gehad met de gemachtigde van verweerder, die zijn kantoorgenoot/werkgeefster is.

3.3 Op vrijdag 16 december 2022 van 15:00 uur tot 17.00 uur hebben klaagster en verweerder een intakegesprek gevoerd. Verweerder heeft aan het einde van het gesprek de opdrachtbevestiging besproken met klaagster en vervolgens voorgelezen aan klaagster en haar is gevraagd of zij akkoord was met de inhoud. Klaagster gaf aan akkoord te zijn met de opdrachtbevestiging en zij heeft deze in het bijzijn van verweerder ondertekend. De opdrachtbevestiging is gesteld op naam van de gemachtigde van verweerder en namens de gemachtigde van verweerder ondertekend. In de opdrachtbevestiging staat onder meer:


“[…] Indien bij indienen van de declaratie van de toevoeging blijkt dat het resultaat van de zaak is dat u daadwerkelijk een geldsom ontvangt […] ter hoogte van tenminste 50% van het heffingsvrije vermogen, zal de toevoeging worden ingetrokken en zal ik een uurtarief in rekening brengen. Dit geldt ook voor het geval de Raad voor Rechtsbijstand u geen toevoeging verstrekt in verband met de hoogte van uw inkomen en/of vermogen.
In beide gevallen zal ik een uurtarief van € 300 per uur, exclusief 6% kantoorkosten en exclusief 21% BTW en exclusief eventuele reiskosten (€0,40 per kilometer), reistijd, griffierechten, deurwaarderskosten en overige verschotten in rekening brengen. […]”

3.4 Diezelfde dag is een toevoeging aangevraagd, op naam van de gemachtigde van verweerder.

3.5 Op maandag 19 december 2022 om 8:35 uur heeft klaagster aan de gemachtigde van verweerder geschreven:

“Kan mijn mail doorgezet worden? Ik heb afgelopen vrijdag om 15:00 uur een fijn gesprek gehad met [verweerder]. Vandaag krijg ik van mijn ex partner te horen of hij akkoord gaat met mijn voorwaarden. Indien hij akkoord gaat, hoeft er geen brief e.d. opgesteld te worden en hoef ik ook niet het ouderschapsplan te ontvangen. Dus voor nu hoeft er even niets te gebeuren. Ik zal vandaag einde van de dag laten weten of het wel verder opgepakt dient te worden. Kunnen jullie bevestigen dat jullie mijn mail ontvangen hebben?”

3.6 Diezelfde dag heeft verweerder gereageerd:

“Uw e-mail is in goeden orde ontvangen. Bijgaand treft u aan, de scan van de afgelopen vrijdag ondertekende opdrachtbevestiging. Verder kan ik u berichten dat de toevoeging afgelopen vrijdag is aangevraagd.”

3.7 Op 21 december 2022 omstreeks 13.00 uur heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Aan de secretaresse gaf zij te kennen dat verweerder haar tijdens het gesprek van de vrijdag ervoor onder druk gezet zou hebben en dat zij daarom de opdrachtbevestiging zou hebben ondertekend. Klaagster gaf aan de toevoeging in te willen laten trekken en zij zou dit per e-mail aan verweerder kenbaar maken. Vervolgens heeft klaagster aan verweerder bij e-mail van 13:57 uur geschreven:

“Ik wil de toevoeging laten intrekken. Ik voelde me onder druk gezet en voor blok gezet afgelopen vrijdag. Ik heb aan het begin van het gesprek gevraagd of het een vrijblijvend gesprek zou zijn, dit werd in het midden gelaten.. Aan het einde kwam er een formulier dat ik moest ondertekenen. Dit heb ik onder spanning en druk getekend. Maar sta ik dus niet achter. Maandag heb ik gelijk gemaild dat jullie niks hoeven te doen voor nu. Maar ik wil de toevoeging dus intrekken.”

Bij e-mail van 17:09 uur stuurt klaagster de e-mail door naar de gemachtigde van verweerder en vermeldt dat zij dan zeker zou weten dat het bericht zou zijn aangekomen.

3.8 Op 22 december 2022 heeft klaagster aan verweerder en zijn gemachtigde geschreven:

“Ik heb nog geen reactie ontvangen op mijn eerdere mails. Ik heb in de tussentijd de raad van de rechtsbijstand gebeld en zij zeggen dat jij de toevoeging moet intrekken. Aangezien ik te snel moest handelen en iets heb getekend waar ik niet achter stond. Graag verneem ik een reactie.”

3.9 Op 23 december 2022 om 08.37 uur heeft verweerder bij e-mail gereageerd:

“Uw e-mails zijn in goeden orde ontvangen. U begrijpt hopelijk dat het voor mij als advocaat niet altijd mogelijk is om stante pede te reageren wanneer iemand een mail stuurt of contact opneemt.


Ik kan u reeds nu zeggen dat ik mij zeker niet kan vinden in uw aantijgingen en deze verre van mij werp. Ik heb in mijn opinie geen enkele vorm van druk op u uitgeoefend, indien u dit zo ervaren heeft, dan spijt mij zulks oprecht.
De reden dat u zich tot ons kantoor heeft gewend, was gelegen in het feit dat u niet langer vertrouwen had in het mediationtraject dat u samen met uw ex-partner bij mr. [H] volgde. Volgens u was er een totaal gebrek aan respect vanuit uw ex en lukte het mr. [H] niet, dan wel onvoldoende om een oplossing op korte termijn te bewerkstelligen, zo gaf u richting mij aan tijdens de bespreking hier op kantoor. Dit was voor u reden om de stekker uit het mediationtraject te trekken.
Bovendien gaf u [de gemachtigde van verweerder] reeds in het telefonisch onderhoud op 15 december 2022 te kennen dat u er veel aan gelegen was er spoed achter gezet diende te worden en dat u dit kalenderjaar nog wenste te starten met de procedures.
[De gemachtigde van verweerder] heeft u geïnformeerd over de mogelijkheden van een toevoeging en dat de zaak op basis van betaling zou plaatsvinden indien de toevoeging niet zou worden verstrekt of ingetrokken vanwege het behaalde resultaat. U gaf haar te kennen dit geen probleem te vinden en reeds de volgende dag naar kantoor te komen voor de intake en dergelijke.
Vervolgens is in een uitvoerige bespreking van 2 uren ingegaan op de diverse aspecten van uw zaak […]. Ook het toevoegingsbeleid van de RvR, waaronder een resultaatsbeoordeling na afloop van een zaak, is uitvoerig met u besproken. Aan het einde is met u de inhoud van de opdrachtbevestiging besproken, waaronder dat voor u een toevoeging zal worden aangevraagd.
Er is u gevraagd of u akkoord was met de inhoud en u heeft zulks bevestigd en vervolgens heeft u de opdrachtbevestiging ondertekend.
Zoals reeds aan het begin van deze e-mail gezegd: in mijn opinie heb ik hierbij geen enkele druk op u uitgeoefend en ik had niet het idee dat u niet achter het tekenen van de opdrachtbevestiging stond. Dat u op maandag 19 december jl. per mail te kennen gaf een fijn gesprek te hebben gehad, sterkt mij in dit standpunt.
Dat u vervolgens op 19 december 2022 te kennen geeft ’s avonds een gesprek met uw ex te zullen hebben en daarbij vroeg nog niets in gang te zetten, is begrijpelijk.
Dat u dan 2 dagen later echter stelt onder druk te zijn gezet een opdrachtbevestiging te tekenen en daarom wil dat de toevoegingsaanvraag wordt ingetrokken, is vreemd te noemen.
Ik heb telefonisch contact gehad met [naam medewerkster] van de RvR. Zij zag dat u inderdaad contact met de RvR heeft gehad, maar gaf daarbij tevens te kennen dat u is geadviseerd contact met kantoor op te nemen. Dat ik de toevoegingsaanvraag zou moeten intrekken, is volgens [naam medewerkster] niet gesteld. Sterker nog, er zouden geen enkele toezeggingen vanuit de RvR aan u gedaan zijn!
Ik heb [naam medewerkster] uitgelegd wat de situatie is en zij gaf te kennen dat de opdrachtbevestiging nagekomen dient te worden. Wanneer u zou persisteren bij het standpunt dat de toevoegingsaanvraag ingetrokken zou moeten worden, dan zou dit betekenen dat géén toevoeging is verstrekt en dat aan u het overeengekomen commerciële tarief in rekening gebracht zal moeten worden, aldus [naam medewerkster].

Wanneer de factuur alsdan onverhoopt niet betaald wordt, behouden wij ons het uitdrukkelijk recht voor deze kwestie aan de Geschillencommissie Advocatuur voor te leggen, teneinde een oordeel te verkrijgen.
Het spreekt voor zich dat wij alsdan geen vertrouwen meer hebben in een nadere samenwerking met u en geen inhoudelijke werkzaamheden meer zullen verrichten. Wij hopen echter van harte dat het niet zo ver zal hoeven komen.
Geschiedende dit schrijven geheel sans prejudice en onder voorbehoud van alle rechten en weren verblijft,”

3.10 Op 23 december 2022 heeft mr. JH. aan verweerder geschreven:

“Ondergetekende neemt de belangenbehartiging van [klaagster] van u over. Cliënte heeft geen vertrouwen in een goede samenwerking. U kunt de toevoeging aan mij toezenden, voorzien van een urenspecificatie van de door u gestelde gespendeerde 2 uren.”

3.11 Op 30 december 2022 heeft klaagster aan de gemachtigde van verweerder geschreven:

“Met verbazing nam ik kennis van de urenspecificatie die mijn advocaat van u mocht ontvangen.
U brengt mij werkzaamheden in rekening van voor het moment dat wij een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Wij sloten een dergelijke opdracht pas na afloop van onze bespreking, waarbij ik ook nog dien op te merken dat ik op voorhand heb gevraagd of de bespreking vrijblijvend was en mij dus niet te kennen is gegeven dat er kosten waren verbonden aan de bespreking.
Op maandag legde ik vervolgens direct en zonder enig voorbehoud de opdracht stil en ook van na die tijd brengt u mij tijd in rekening.
Ik ben het niet eens met de manier waarop uw kantoor met mij om gaat. Niet alleen declareert u excessief, met een fiks uurtarief en over een periode waarover geen opdracht was verstrekt, dan wel de opdracht was stilgelegd, ook wordt gedreigd met klachten als ik mij niet conformeer aan de door mij stilgelegde/beëindigde opdrachtbevestiging.
Ik heb getekend, omdat ik mij voor het blok gezet voelde tijdens het gesprek. Naar mijn weten, laat je iemand die onder druk en spanning staat niet iets tekenen. Ik heb er het weekend over nagedacht en voelde mij absoluut niet goed erbij hoe dit gegaan is.
Verder heb ik al contact opgenomen met mijn rechtsbijstand en zal ik een klacht indienen bij de deken.
Een aangepaste urenspecificatie zie ik graag tegemoet. Of zoals eerder aangegeven het intrekken van het aanvragen van de toevoeging.”


3.12 Op 4 januari 2023 heeft de gemachtigde van verweerder aan klaagster geschreven:

“De urenspecificatie die aan mr. [JH] is verzonden, is een correcte weergave van de werkzaamheden die zijn verricht. Dat dit niet het geval is, blijkt ook niet uit uw e-mail. Dat u op enig moment vroeg de stukken die aan u toegezonden zouden worden niet te zenden, in afwachting van de reactie van uw ex-partner, maakt niet dat de opdracht zonder enig voorbehoud stil gelegd was en dat correspondentie na die e-mail niet op de urenstaat vermeld zouden mogen worden.
De werkzaamheden die in de specificatie zijn opgenomen, zijn bovendien uren die ook door de RvR als reëel gezien worden en bij verstrekking van een toevoeging door de RvR vergoed worden.

Zoals reeds gesteld, herkennen wij ons totaal niet in uw stelling dat u onder druk gezet bent om te tekenen. Dit is volslagen bezijden de waarheid. Dat u de maandag na het gesprek sprak over een fijn gesprek, sterkt ons in dat standpunt.
Bovendien valt niet in te zien waarom u 2 uren zou blijven spreken met iemand die, de door u gestelde, spanning en druk veroorzaakt. Ook in uw overige stellingen herkennen wij ons niet.
U gaf eerder aan contact met de RvR te hebben gehad. Vervolgens is op 22 december 2022 door kantoor eveneens contact met de RvR opgenomen.
Volgens de betreffende medewerker van de RvR is niet aan u te kennen gegeven dat zijdens ons kantoor de toevoegingsaanvraag ingetrokken zou moeten worden, zoals u stelde. Ook dit feit is bezijden de waarheid.
Ik heb mr. [JH] ook te kennen gegeven dat, indien de toevoeging verstrekt is, ik zal zorgen voor mutatie van de toevoeging op haar naam. De RvR gaf te kennen dat intrekking van de aanvraag tot gevolg zal hebben dat geen toevoeging verstrekt is en dus het overeengekomen uurtarief bij u in rekening gebracht zal moeten worden.
Mr. [JH] kan de urenstaat dan bij de declaratie aan de RvR voegen.
Ik zie derhalve ook geen enkele reden om de urenspecificatie aan te passen of de toevoegingsaanvraag in te trekken. […]
Tot onze verbazing, heeft de RvR de toevoegingsaanvraag voor het ontbinden van het partnerschap afgewezen, met als reden dat hiervoor al een toevoeging aan mr. [H] zou zijn verstrekt. Navraag bij de RvR, heeft geleerd dat dit geen toevoeging voor mediation, maar voor een procedure zou betreffen.
Dit zou bovendien impliceren dat u binnen een zeer korte periode 3 verschillende kantoren opdracht heeft verstrekt een procedure te starten teneinde het partnerschap te ontbinden. Dit zou betekenen dat u ons onvolledig en/of onjuist heeft voorgelicht, daar u stelde dat mr. [H] slechts als mediator, in plaats van als (proces)advocaat werk heeft verricht. [ ]”

3.13 Bij op 4 januari 2023 verzonden beslissing van 2 januari 2023 kreeg gemachtigde van verweerder bericht van de Raad voor de Rechtsbijstand dat de aanvraag om een toevoeging was afgewezen omdat ten behoeve van de voor klaagster te behandelen zaak een reguliere toevoeging was verleend aan mr H.

3.14 Op 6 januari 2023 heeft de gemachtigde van verweerder aan klaagster geschreven:

“Inmiddels heeft de RvR een besluit genomen naar aanleiding van de toevoegingsaanvraag voor de echtscheidingsprocedure. De toevoeging is afgewezen, omdat voor hetzelfde rechtsbelang reeds eerder een toevoeging is verleend aan mr. [H]. De RvR heeft daarbij desgevraagd te kennen gegeven dat dit géén toevoeging voor een mediationtraject betrof, zoals u ons valselijk hebt voorgehouden, maar een toevoeging voor echtscheidingsprocedure.
Ik heb mr. [JH] ook reeds hieromtrent bericht, zodat zij zich tot mr. [H] kan wenden teneinde de toevoeging over te nemen.
Zoals u reeds kenbaar is gemaakt, is vanuit kantoor eerder overleg gevoerd met de RvR naar aanleiding van uw eis de toevoegingsaanvraag in te trekken. Daarbij is vanuit de RvR te kennen gegeven dat, wanneer geen toevoeging verleend zou worden, het commerciële tarief bij u in rekening gebracht kan worden.
U zult dan ook op korte termijn de factuur hiervoor ontvangen. […]”


3.15 Op 12 januari 2023 heeft klaagster aan de gemachtigde van verweerder geschreven:

“Ik heb een mediation traject gevolgd, dus ging er vanuit dat ook de toevoeging voor mediation aangevraagd is. Ik heb niemand onvolledig/onjuist ingelicht. En ik heb al helemaal niemand valselijk voorgehouden.
De uren specificatie is geen correcte weergave van de werkzaamheden. Ik ben bereid om die 2 uur dat het gesprek geduurd heeft te betalen. Het maken van een telefonische afspraak hoort niet thuis op de uren specificatie, net zo min als alle minuten die geteld zijn, nadat ik de samenwerking heb stopgezet per mail op maandag 19 december. Er worden uren geteld, voordat ik dat formulier heb getekend en nadat ik de samenwerking op 19 december heb stopgezet. […]”

3.16 Op 13 januari 2023 is een factuur van € 1.474,99 aan klaagster gestuurd voor de werkzaam-heden. Op de urenspecificatie staan de volgende werkzaamheden inclusief tijdsbesteding vermeld:

Uit de urenspecificatie volgt:

15-12-2022 diverse tel. contacten cliënte uit 0.15
15-12-2022 div. mails cliënte in/uit 0.10

16-12-2022 bespreking met cliënte 2.00
19-12-2022 mailverkeer cliënte 0.10
21-12-2022 tel. contact cliënte – in 0.05
21-12-2022 diverse mails cliënte – inkomend 0.10
22-12-2022 mail cliënte – inkomend 0.05
22-12-2022 telefonische bespreking met RvR - uit 0.15
22-12-2022 conceptmail aan cliënte 0.30
23-12-2022 mail aan cliënte – uit 0.10

3.17 Op 20 januari 2023 heeft klaagster de uren betwist en aangegeven de 2 uur voor het gesprek te zullen betalen. Diezelfde dag heeft de gemachtigde van verweerster akkoord gegeven op het voorstel voor het betalen van de 2 uren (voor € 769,56) tegen finale kwijting.

3.18 Op 1 februari 2023 heeft klaagster aan de gemachtigde van verweerder geschreven:

“Jullie zijn niet duidelijk geweest over de kosten van het eerste gesprek. Ik vroeg is het een vrijblijvend gesprek en dit werd in het midden gelaten. Dit is volgens mij dwaling en dus zijn de kosten verwaarloosbaar. Transparantie is eerlijk zijn en duidelijke communicatie en niet iemand die radeloos is gelijk in het zelfde gesprek dure overeenkomsten laten tekenen gelijk aan het einde van het gesprek van 2 uur. Jullie hebben mij onder druk onder valse voorwendselen het contract laten tekenen.
Als jullie mij de mond willen snoeren, dan moeten jullie niet denken dat ik voor een verwacht vrijblijvend gesprek ga betalen.
Jullie weten vast dat dit het geval is, aangezien jullie mij zo onder druk zetten om geen klacht in te dienen. […] Ik stel ook voor om dit volledig achter ons te laten door deze, zeer onterechte factuur van € 769,56 volledig kwijt te schelden. […]”

3.19 Op 16 februari 2023 heeft de gemachtigde van verweerder aan klaagster geschreven:

“[…] Zoals in de opdrachtbevestiging is opgenomen, is ons kantoor aangesloten bij de Geschillencommissie Advocatuur. Op 22 december 2022 hebben wij u laten weten deze kwestie aan de Geschillencommissie voor te zullen leggen, indien niet betaald wordt. We zullen hier gebruik van maken en de integrale factuur vorderen. […]”

3.20 Op 17 februari 2023 heeft klaagster de gemachtigde van verweerder verwezen naar haar advocaat mr. JH, omdat klaagster de toevoeging toegekend heeft gekregen.

3.21 Op 17 februari 2023 heeft verweerder zich namens het kantoor tot de Geschillencommissie Advocatuur gewend, waarin hij verzoekt om klaagster te veroordelen tot een bedrag van
€ 7.175,81 (bestaande uit € 1.474,99 voor de factuur, € 120,- klachtengeld en nakosten voor de executie, € 134,- voor het griffierecht, € 3.463,02 aan rechtsbijstand en € 1.983,80 voor reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.22 Op 11 januari 2024 heeft de Geschillencommissie Advocatuur de klacht van verweerder ongegrond verklaard en het door hem verzochte afgewezen. Daarbij heeft de Geschillencommissie onder meer overwogen (referentiecode: 203487/203809):


“[…] De commissie stelt verder vast dat de cliënte voorafgaand aan het contact met de advocaat op basis van een toevoeging rechtsbijstand ontving van een andere advocaat. Deze toevoeging had gemuteerd kunnen laten worden door de advocaat, hetgeen niet is gebeurd. De cliënte heeft gesteld niet begrepen te hebben hoe het systeem van de toevoegingen precies werkt en het onderscheid tussen een toevoeging voor een mediation-traject en een reguliere toevoeging niet te hebben begrepen. Dit komt de commissie niet onbegrijpelijk voor en dit kan de cliënte niet worden tegengeworpen, zodat de stelling van de advocaat dat de advocaat verkeerd is ingelicht door de cliënte niet kan worden gevolgd. Een advocaat die rechtsbijstand verleent aan cliënten op basis van toevoegingen is beter bekend met het toevoegingensysteem dan de (gemiddelde) cliënt. Het had op de weg van de advocaat gelegen duidelijkheid te krijgen over de toevoeging die reeds verstrekt was. De toevoeging had gemuteerd kunnen en moeten worden en de advocaat had de nodige actie daartoe moeten ondernemen. De commissie is van oordeel dat de advocaat in dit opzicht tekort is geschoten en niet heeft gehandeld als redelijk handelend advocaat.
Verder dient de commissie gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) het navolgende ambtshalve te toetsen. Kort gezegd is het Hof van Justitie van oordeel dat weliswaar niet geëist kan worden dat de ondernemer (de advocaat) de consument (de cliënte) volledig informeert over de uiteindelijke financiële consequenties van de overeenkomst, maar dat dit niet wegneemt dat de informatie die verstrekt wordt, de consument in staat moet stellen om met de nodige voorzichtigheid een beslissing te nemen. De informatie die wordt verstrekt, moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van de diensten te ramen. Het Hof van Justitie geeft als voorbeeld het geven van een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of het regelmatig tussentijds factureren.
De commissie stelt vast dat in de overeenkomst tot dienstverlening enkel een uurtarief is opgenomen en deze geen aanwijzingen bevat die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van de te verlenen diensten te ramen. Een (globale) inschatting van te besteden uren had in een geval als het onderhavige gegeven kunnen worden. Strikt genomen dient de commissie een oordeel over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst in voornoemd opzicht te nemen, maar nu de commissie van oordeel is dat de cliënte een dienstverlening toekwam op basis van een (gemuteerde)toevoeging zal zij dit uit praktische overwegingen – de consument heeft hier geen belang bij – achterwege laten. Wel mag worden gezegd dat ook in dit opzicht de advocaat niet heeft gehandeld als redelijk handelend advocaat. De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de cliënte geen kosten aan de advocaat is verschuldigd nu die kosten vergoed hadden kunnen worden op basis van een toevoeging. […]”


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder:


a) (…);

b) verweerder heeft ondanks klaagster expliciete verzoek de toevoeging in te trekken kosten in rekening gebracht van zijn werkzaamheden van vóór en na het ondertekenen van de opdrachtbevestiging;

c) verweerder is niet transparant geweest over de kosten voorafgaand aan en tijdens de afspraak. Ook stond er in de opdrachtbevestiging geen begroting van het aantal uren.

5 OMVANG HOGER BEROEP

Het hoger beroep van verweerder is beperkt tot de klachtonderdelen b en c. Klachtonderdeel a is door de raad ongegrond verklaard en in hoger beroep niet meer aan de orde.

6 ONTVANKELIJKHEID

Verweerder stelt ook in hoger beroep dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht op grond van artikel 46g, lid 3, onderdeel b Advocatenwet. Daartoe voert verweerder zakelijk weergegeven aan dat er sprake is van een declaratiegeschil en een geschil daarover reeds is of kan worden voorgelegd aan een klachten- of geschillencommissie als bedoeld in artikel 28, lid 2, sub b Advocatenwet, zoals de Geschillencommissie Advocatuur.

Evenals de raad is het hof, onder verwijzing naar en het overnemen van de overwegingen van de raad als weergegeven onder 5.5 van diens beslissing, van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht. De klacht van klager gaat niet alleen over de hoogte van de declaratie maar raakt ook aan de financiële integriteit van verweerder jegens klager. De omstandigheid dat de Geschillencommissie Advocaten zich op verzoek van verweerder reeds (voor verweerder negatief) heeft uitgelaten over de declaratie maakt dit niet anders (HvD 14 februari 2011, ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1413).


7 BEOORDELING RAAD

7.1 De raad heeft de klachtonderdelen b) en c) gegrond verklaard. Aan die beslissing heeft de raad het navolgende ten grondslag gelegd.

7.2 Verweerster heeft aan klaagster € 1.474,99 gefactureerd terwijl zij in aanmerking kwam voor een toevoeging. Verweerder had een mutatie moeten vragen aan de voorafgaande advocaat of zich dienen te wenden tot de opvolgend advocaat om diens gewerkte uren achteraf te laten verrekenen. De raad is van oordeel dat verweerder niet integer handelt door bij de Geschillencommissie Advocatuur deze factuur te verhogen tot € 7.175,81 in verband met reiskosten en rechtsbijstand door de kantoorgenoot van verweerder.

7.3 De raad is van oordeel dat verweerder onvoldoende transparant is geweest in de wijze waarop hij zou declareren en welke kosten daar onder zouden vallen. Verweerder heeft geen duidelijke afspraken met klaagster gemaakt over de kosten die in rekening gebracht konden worden als geen toevoeging zou worden afgegeven. Ook is niet vastgelegd of het intakegesprek wel of niet vrijblijvend was. Door ook werkzaamheden te declareren nadat klaagster had aangegeven de dienstverlening te willen pauzeren dan wel te stoppen, is de verzonden declaratie excessief – daargelaten dat verweerder geen declaratie had mogen verzenden omdat klaagster in aanmerking kwam voor een toevoeging.

7.4 Verder is de raad van oordeel dat verweerder een kosteninschatting had moeten maken, zelfs als hij op basis van een toevoeging zou werken. In het geval de toevoeging zou worden ingetrokken vanwege het bereikte resultaat of zou worden afgewezen vanwege de hoogte van het inkomen of vermogen van klaagster, zou verweerder zijn uurtarief immers declareren. Het had dan ook inzichtelijk moeten zijn voor klaagster wat deze kosten bij benadering zouden kunnen zijn. Hieraan doet niet af dat het arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) op dat moment nog niet was gewezen. Als advocaat was verweerder ook daarvoor al mede vanwege gedragsregel 17, lid 2 gehouden om een inschatting te geven van de totale kosten.


7.5 Vanwege de ernst van de gegrond verklaarde klachtonderdelen heeft de raad aan verweerder – ondanks het gegeven dat hij niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld – de maatregel van een berisping opgelegd.


8 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

klachtonderdeel b)

8.1 De raad miskent dat door het handelen van klaagster zelf zij niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Daardoor konden de werkzaamheden niet op basis van een toevoeging vergoed worden en stond het verweerder vrij om het overeengekomen uurtarief in rekening te brengen bij klaagster. De raad heeft verweerder daarom ten onrechte verweten zijn kosten niet op een toevoeging te hebben gedeclareerd.

klachtonderdeel c)

8.2 De raad heeft ten onrechte overwogen dat verweerder onvoldoende transparant is geweest over de kosten. Verweerder heeft de opdrachtbevestiging aan klaagster voorgelezen. Het transparantievereiste mag alleen worden ingevuld op basis van eerdere rechtspraak van het Hof van Justitie omdat diens uitspraak van 12 januari 2023 toen nog niet bestond. De bedingen met betrekking tot het in rekening brengen van het uurtarief á € 300,-- exclusief 21% BTW en 6% kantoorkosten wanneer onverhoopt geen toevoeging zou kunnen worden verkregen, voldoen aan het transparantievereiste zoals dit gold tot de uitspraak van 12 januari 2023 van het Hof van Justitie. De raad miskent dat verweerder geen kostenraming kon geven omdat verweerder tijdens het intakegesprek geen enkel dossierstuk tot zijn beschikking had. Verder stelt verweerder dat niet hij maar zijn gemachtigde de contracterende advocaat is geweest.

met betrekking tot de opgelegde maatregel van berisping)

8.3 Verweerder stelt dat voor een berisping een zware vorm van verwijtbaarheid (opzet, grove vorm van onzorgvuldigheid) nodig is waarvan volgens verweerder geen sprake is. Verder voert verweerder aan dat hem nooit eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Mocht er sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, dan had het opleggen van een waarschuwing, gezien alle omstandigheden van dit geval, meer in de rede gelegen dan een berisping, dan wel gegrond bevinden van de klacht zonder oplegging van een maatregel.

Verweer

8.4 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.


9 BEOORDELING HOF

Maatstaf

9.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. De kernwaarde integriteit leidt er – uiteraard – toe dat een advocaat ook in financiële aangelegenheden betamelijk moet handelen. Deze verplichting geldt tegenover de eigen cliënt, de wederpartij, maar ook tegenover derden.

Overwegingen hof

Klachtonderdelen c)

9.2 Het hof ziet aanleiding de klachtonderdeel c) als eerste te behandelen.

9.3 Vaststaat dat verweerder met klaagster een intakegesprek heeft gevoerd op vrijdag 16 december 2022. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij bij aanvang van dit gesprek niets heeft gezegd tegen klaagster over de eventuele kosten van het gesprek, omdat, zo stelt verweerder, dit de dag ervoor door diens gemachtigde (tevens zijn werkgeefster) telefonisch was besproken met klaagster. Gemachtigde van verweerder heeft op de dag ervoor, op donderdag 15 december 2022, klaagster telefonisch te woord gestaan, maar omdat zij op vrijdag 16 december 2022 verhinderd was heeft verweerder op die dag het intakegesprek gevoerd met klaagster.

9.4 De eerst bij het hof verdedigde stelling van verweerder in beroep dat hij niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden omdat de opdrachtbevestiging op naam staat van zijn gemachtigde faalt. Vaststaat dat verweerder op vrijdag 16 december 2022 het intakegesprek met klaagster heeft gevoerd tussen 15.00 uur en 17.00 uur, dat hij de opdrachtbevestiging met klaagster heeft besproken en heeft voorgelezen aan klaagster en dat klaagster de opdrachtbevestiging in het bijzijn van verweerder heeft getekend. Verweerder kan zich niet verschuilen achter diens gemachtigde: verweerder was de behandelend advocaat. Op verweerder rustte op grond van gedragsregels 17, lid 2 als behandelend advocaat een eigen verantwoordelijkheid om voorafgaand aan, doch in ieder geval bij aanvang van het intakegesprek, uit te leggen aan klaagster dat het gesprek niet vrijblijvend was als er geen toevoeging werd verleend en welke bedragen in dat geval in rekening zouden worden gebracht.

9.5 De lezingen van klaagster en de gemachtigde van verweerder wat er in hun telefoongesprek op donderdag 15 december 2022 is besproken, meer in het bijzonder het uurtarief dat zou gelden als geen toevoeging zou worden verleend, lopen uiteen. Wat telefonisch is besproken, is door verweerder, noch door diens gemachtigde, schriftelijk bevestigd aan klaagster voorafgaand aan het intakegesprek op vrijdag 16 december 2022. Onduidelijkheid over de bedragen die in rekening worden gebracht als geen toevoeging wordt verleend, ligt in de risicosfeer van verweerder op grond van gedragsregel 17, lid 2. Daarbij wijst het hof andermaal op de eigen verantwoordelijkheid van verweerder als behandelend advocaat.

9.6 Zelfs al zou de gemachtigde van verweerder in het telefoongesprek op donderdag 15 december 2022 met klaagster duidelijk hebben besproken wat het honorarium zou zijn als geen toevoeging zou worden verleend (of deze op een later moment op grond van de beoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand niet zou worden verleend of zou worden ingetrokken), dan nóg valt verweerder als behandelend advocaat te verwijten dat hij bij aanvang van het gesprek op vrijdag 16 december 2022 niet zelf heeft medegedeeld dat het gesprek niet vrijblijvend was. Indien hij dat wel zou hebben gedaan zou het voor klaagster volstrekt helder zijn geweest dat het gesprek haar geld zou kunnen kosten.

9.7 Met het voorgaande staat vast dat verweerder niet transparant is geweest over de kosten voorafgaand aan en tijdens de afspraak. Klachtonderdeel c is in zoverre gegrond.

9.8 Vaststaat verder dat in de opdrachtbevestiging geen kostenbegroting is opgenomen. Uit gedragsregel 17, lid 2 vloeit voort dat een advocaat een schatting moet maken van de verwachte tijdsbesteding en het totaal aan kosten (indien geen toevoeging zal worden verleend). Ook in zoverre is klachtonderdeel c gegrond.

9.9 Het argument van verweerder dat voor hem de uitspraak van het Hof van Justitie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:2023:14) niet gold omdat het gesprek vóór de uitspraakdatum plaatsvond is onjuist. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU verklaart en preciseert de uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 177 van het Verdrag verleende bevoegdheid aan een voorschrift van gemeenschapsrecht geeft wanneer daaraan behoefte bestaat, de betekenis en strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van zijn inwerkingtreding moet of had moeten worden verstaan en toegepast. Hieruit volgt, dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (Hof van Justitie EU 15 september 1998, Edis, C-231/96, ECLI:EU:C:1998:401, r.o. 15 en 21 december 2016, Naranjo, C-154/15, C-307/15 en C-308/15, ECLI:EU:C:2016:980, r.o. 70 e.v.).

9.10 Uit het vorenstaande volgt dat klachtonderdeel c gegrond is.

9.11 Met betrekking tot de opdrachtbevestiging die verweerder door klaagster heeft laten tekenen, heeft het hof verweerder er ter zitting op gewezen dat in het geval aan een particulier (niet-ondernemer voor de omzetbelasting) een uurtarief wordt aangeboden, het verboden is een prijs voor de te verlenen dienst exclusief omzetbelasting aan te bieden (zie onder 3.3). Dit volgt uit artikel 38 Wet op de omzetbelasting 1968. Aan een particulier in rekening gebrachte omzetbelasting kan immers niet worden verrekend of teruggevraagd, zodat vermelding van een uurtarief exclusief omzetbelasting niet weergeeft wat daadwerkelijk verschuldigd wordt en dus misleidend is. Als vorenbedoeld verbod wordt overtreden kwalificeert dat ingevolge artikel 42 Wet op de omzetbelasting 1968 dan ook als een strafbaar feit. Concreet had bij het aanbieden van de prijs per uur voor te verlenen diensten in ieder geval moeten worden vermeld het eindbedrag € 384,78 ((€ 300 (uurtarief exclusief BTW) + € 18 (6% kantoorkosten) =) € 318 + € 66,78 (21% BTW)); nog daargelaten dat onder omstandigheden tot de BTW-grondslag ook kunnen behoren doorbelaste kosten en andere doorberekende bedragen.


Klachtonderdeel b)

9.12 Klaagster heeft telefonisch en vervolgens in een email van 21 december 2022 (onder 3.7) aan verweerder laten weten dat zij de toevoeging wilde laten intrekken. Dit telefoontje en dit emailbericht kunnen, in het licht van de voorgaande email van 19 december 2022 (onder 3.5), in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat klaagster de opdracht wilde intrekken. Het verweer van verweerder dat hij de toevoeging niet kon intrekken omdat de toevoeging niet aan hem was verleend gaat voorbij aan de essentie van de klacht.

9.13 Vaststaat dat bij op 4 januari 2023 verzonden beslissing van 2 januari 2023 de gemachtigde van verweerder bericht kreeg van de Raad voor de Rechtsbijstand dat de aanvraag om een toevoeging was afgewezen omdat ten behoeve van klaagster een reguliere toevoeging was verleend aan mr H. Op 13 januari 2023 mocht voor de werkzaamheden van verweerder dan ook geen factuur worden gestuurd aan klaagster van € 1.474,99, Immers de toevoeging werd niet geweigerd in verband met de hoogte van het inkomen en/of het vermogen van klaagster, maar omdat voor de voor klaagster te behandelen zaak een toevoeging was verleend aan een andere advocaat dan gemachtigde van verweerder, zoals is voorzien in artikel 28, lid 1, onder b, Wet op de Rechtsbijstand. Dat klaagster verweerder op het verkeerde been heeft gezet is het hof niet gebleken. Een advocaat kan niet zonder meer afgaan op mededelingen van de client met betrekking tot een toevoeging zoals verweerder heeft gedaan (zie ook de toelichting op gedragsregel 18).

9.14 Uit het voren overwogene volgt dan ook dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 18, lid 2.

9.15 Uit het vorengaande volgt dat klachtonderdeel b) gegrond is.

Tussenconclusie

9.16 De aangevoerde beroepsgronden van verweerder met betrekking tot klachtonderdelen b) en c) slagen niet en het eindoordeel van de raad dat klachtonderdelen b) en c) gegrond zijn blijft in stand. Het handelen van verweerder is in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden en met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen en verweerder heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

Ten aanzien van de opgelegde maatregel

9.17 Het uitgangspunt is dat bij een gehele of gedeeltelijke gegrondverklaring de oplegging van een maatregel volgt. Het feit dat verweerder klaagster bij aanvang van het intakegesprek ten onrechte in het ongewisse heeft gelaten dat dit gesprek eventueel geld zou kunnen gaan kosten, en hoeveel dit dan zou zijn, is ernstig verwijtbaar. Ook valt verweerder te verwijten dat aan klaagster geen schatting is gegeven van de mogelijke kosten als de diensten niet op basis van een toevoeging zouden kunnen worden verleend. Het factureren van werkzaamheden terwijl op dat moment bekend was dat voor de ten behoeve van klaagster in behandeling te nemen zaak wel een toevoeging was verleend, alleen aan een andere advocaat, is in strijd met de betamelijkheid die van een advocaat wordt verlangd. De handelwijze van verweerder is laakbaar omdat deze een schending is van de kernwaarde financiële integriteit en hetgeen een advocaat betaamt. Het hof acht de opgelegde maatregel van een berisping passend en geboden. Ook in zoverre is het hoger beroep van verweerder ongegrond.


10 PROCESKOSTEN

10.1 Omdat het hof de beslissing van de raad bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- reiskosten van klaagster (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.

a. Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,-- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

b. Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


11 BESLISSING

Het Hof van Discipline:


- bekrachtigt de beslissing van 14 oktober 2024 van de Raad van Discipline in het ressort
‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 24-357/DB/LI;

- veroordeelt verweerder tot betaling van € 50,-- aan klaagster op de manier en binnen de
termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. A.J.J. van Rijen en Chr. R. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.


griffier voorzitter


De beslissing is verzonden op 6 juni 2025