ECLI:NL:TAHVD:2025:97 Hof van Discipline 's Gravenhage 240218

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:97
Datum uitspraak: 30-05-2025
Datum publicatie: 05-06-2025
Zaaknummer(s): 240218
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Het hof ziet geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan en het hof sluit zich dan ook aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof voegt daar nog aan toe dat ook het hof niet is gebleken dat verweerder zonder planning of ongestructureerd te werk is gegaan, dat door hem risico’s verkeerd zijn ingeschat of dat hij ondeskundig zou zijn. Verder heeft het hof ook niet kunnen vaststellen dat verweerder excessief heeft gedeclareerd.


Beslissing van 30 mei 2025
in de zaak 240218

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder


1 INLEIDING

1.1 Het betreft een klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat. De advocaat wordt verweten niet klantgericht en onbetrouwbaar te zijn en onvoldoende (juridische) kennis te hebben van boten. Daarbij is ook het verwijt dat de advocaat excessief heeft gedeclareerd. De raad heeft alle klachten ongegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-122/A/NH) op 15 juli 2024 een beslissing gewezen. In deze beslissing is de klacht van klager in alle klachtonderdelen ongegrond verklaard.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:127 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 5 augustus 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van 24 september 2024;
- de e-mail van klager van 21 maart 2025 met bijlagen.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 4 april 2025. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2 De VOF van klager en zijn partner (hierna: mevrouw B) heeft een geschil met DL Boats, een botenbouwbedrijf (hierna: DL), vertegenwoordigd door de heer L. Het geschil ziet op de bouw van een zogenaamde “houseboat”. Verweerder heeft klager in het geschil bijgestaan.

3.3 Bij e-mailbericht van 3 oktober 2021 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:

“Ik bevestig de ontvangst van uw mail. U heeft door de heer [L] een house boat laten bouwen, uitgaande van een bestaand model, maar geheel naar uw eigen wensen aangepast en kennelijk groter en meer aangekleed dan de bestaande modellen. U voorziet kennelijk een procedure. (…) Maar een procedure als deze wordt een gecompliceerde zaak. Maar als wij een procedure willen beginnen, moeten wij eerst goed in kaart brengen wat u [de heer L] verwijt en vooral waarom. (…) Maar dan zullen wij eerst moeten aantonen wat u mocht verwachten, dus wat u heeft afgesproken, wat daarop aan aanvullende afspraken is gemaakt en hoe je dat mag interpreteren. Dat zal ik eerst precies moeten uitdiepen, voordat ik een dagvaarding kan schrijven. Vervolgens zullen wij elke fout die u [de heer L] verwijt moeten toetsen aan dat verwachtingspatroon. Dat is manier, waarop een rechter een zaak beoordeeld [sic, hof]. Bouw je het niet zo op, dan loopt zo’n procedure niet goed af, zeker in een zaak waar je technische problemen aan een (doorgaans) niet technische rechter moet uitleggen. (…) Mijn eerste indruk is dat L (….) deze opdracht eigenlijk niet aankon (…) en dat L kennelijk geen financiële reserves heeft. Dan moeten wij geen schadeclaim tegen hem indienen, want dan riskeren wij dat de zaak eindigt met een duur vonnis, waar [de heer L] eenvoudig niet aan kan voldoen. (…) Mijn aanpak zou zijn, wel een klinkende sommatie te schrijven, maar meteen daarna wel aansturen op een overleg om te komen tot een werkplan om de house boat alsnog in goede staat te krijgen. Het voorgaande is een heel voorlopige inschatting op basis van enkele dingen die ik tussen de lijnen van de ingebrekestelling en uw brief meen te ontwaren. Omdat hoe dan ook nodig zal zijn dat ik mij eerst goed verdiep in de vraag wat u van [de heer L] mocht verwachten, stel ik voor dat wij eerst eens een bespreking hebben, waarin ik, aan de hand van de overeenkomst, met u kan doornemen hoe een en ander is gelopen en dat wij dan een nader plan maken, hoe wij de zaak gaan aanpakken. Ik hoor graag of u het met deze benadering eens bent. In dat geval zouden wij een afspraak kunnen maken. Ik stuur u vast mijn kantoorbrief mee. Daarin staat hoe mijn kantoor werkt. Omdat ik voorzie dat dit een zaak kan worden, waarin vrij veel tijd gaat zitten, stel ik u een tarief voor van € 145 (ex BTW) per uur. Een inschatting van een aantal uren is, zeker in deze fase, nog niet te maken.”

3.4 In een bij voornoemde e-mail gevoegde kantoorbrief (van april 2020) wordt de werkwijze van het kantoor van verweerder beschreven. Hierin staat onder meer dat, tenzij anders afgesproken, verweerder een basistarief van € 220,- per uur zakelijk en van € 165,- per uur particulier hanteert. Ook staat in de brief dat verweerder voor de communicatie vooral gebruik maakt van e-mail en dat een cliënt bij niet tevredenheid dit aan verweerder kenbaar kan maken, overeenkomstig de kantoorklachtenregeling zoals gepubliceerd op de website. Indien een cliënt niet tevreden is over de afwikkeling van de klacht, kan de klacht ter bindende beslissing worden voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur te Den Haag.

3.5 Op de website van het kantoor van verweerder staat, voor zover relevant:

“(…) De advocaat heeft in de algemene voorwaarden opgenomen bij welke onafhankelijke partij of instantie een klacht die na behandeling niet is opgelost kan worden voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur te Den Haag ter verkrijging van een bindende uitspraak en heeft dit bij de opdrachtbevestiging kenbaar gemaakt. (…)”

3.6 Bij e-mailbericht van 6 oktober 2021 schrijft verweerder aan klager en mevrouw B, voor zover relevant:

“Vanmorgen hadden wij een bespreking. Ik heb daarvan de volgende aantekeningen gemaakt. Loopt u het wel even nauwkeurig na, want dit zijn de uitgangspunten van waaruit ik ga werken. (…) Ik heb u gezegd dat de juridische basis wat gammel is. (…) Dus het is geen zaak die mooi rondloopt. Procederen is niet ons doel, maar als het ervan zou komen, moet hetgeen wij nu doen, wel aan de eisen van een procedure voldoen. Zouden wij beslag willen leggen, dan moet er ook een procedure gestart worden. Ik moet dus wel vanuit de grondslag voor een rechtsvordering werken. (…) Wij hebben afgesproken dat ik zal beginnen met een sommatie. Daarvoor noteerde ik de volgende aandachtspunten: (…) Wij spraken af dat ik nu eerst de al van u ontvangen stukken ga bestuderen en dat ik dan –dat zal wel in het weekeinde worden– een sommatie ga opstellen. Mocht ik nog documenten nodig hebben, dan laat ik u dat nog weten. In ieder geval ontvang ik graag nog even de overeenkomst (het A4-tje). Ik had u al een tarief van € 145 (ex BTW) voorgesteld. Ik heb u uitgelegd dat wij dat niet bij [de heer L] kunnen terughalen. (…) Voor zoveel wij betaling van [de heer L] vorderen, kunnen daar, maar pas als hij niet wil betalen, incassokosten over gerekend worden, maar voor het overige blijven mijn kosten voor uw rekening. (…)”

3.7 Bij e-mailbericht van 8 december 2022 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:

“(…) Vanmiddag ontving ik van de Rechtbank bericht dat de hoorzitting zal plaatvinden [sic, hof] op 4 april 2023, vanaf 13:30 uur. (…) Eerder gaf ik u al aan dat ik in het voorjaar van 2023 enige weken in het buitenland zal zijn. De data staan nog niet precies vast, maar waarschijnlijk zal dat ongeveer tussen 5 en 25 maart zijn. Dat betekent dat stukken die (tenminste) tien dagen voor de zitting ingediend moeten worden, wel eind februari verstuurd moeten worden. Ik zou dat toch tijdig willen doen, om het verwijt voor te zijn dat wij belangrijke stukken op het laatste moment zouden hebben ingediend. Omgekeerd hebben wij tussen 25 maart en 4 april nog voldoende tijd om kennis te nemen van stukken die de tegenpartij misschien wel precies tien dagen voor de zitting instuurt. Ik stuur de brief mee die ik vanmiddag van de Rechtbank ontving. (…)”

3.8 In een e-mailbericht van 8 maart 2023 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:

“(…) Ik had eerder al uitgelegd, dat wij niet zomaar vorderingen kunnen bijvoegen. Dan overladen wij de Rechter. De watertank-deksels is een kansloze vordering. Als wij die aan de vordering toevoegen, maken wij ons hele betoog minder sterk. Voor de bolderschade kan ik nog geen vordering indienen, omdat de schade nog niet vaststaat. (…) Alleen voor de motor vermeerder ik de vordering. Juridisch is dat een kort en helder verhaal en over de motor komen wij, in het kader van het vaarpakket, toch uitvoerig te spreken. Ik heb het in de acte meegenomen. Dat had ik u eerder ook al aangekondigd. (…)"

3.9 De rechtbank heeft vervolgens vonnis gewezen in het geschil tussen klager/de VOF en DL. De VOF is in het ongelijk gesteld door de rechtbank.

3.10 Bij brief van 29 juni 2023 stuurt verweerder het vonnis aan klager door. Verweerder schrijft daarbij, voor zover relevant:

“(…) Zojuist heb ik het vonnis ontvangen. Ik zend u in bijlage een scan. Nu u duidelijk heeft gemaakt daar geen prijs op te stellen, geef ik geen toelichting op het vonnis."

3.11 Bij e-mailberichten van 29 juni en 2 juli 2023 schrijft klager aan verweerder dat het zijn fout is dat hij de zaak heeft verloren.

3.12 Bij e-mailbericht van 2 juli 2023 reageert verweerder hierop met, voor zover relevant:

"Uw brief van donderdagavond (29 juni 2023; 19:57 uur) had ik inderdaad nog niet beantwoord; daar wilde ik mij in het weekeinde over beraden. Uw brief van vanmorgen (11:16 uur) geeft mij reden om, naar aanleiding van uw beide brieven, eerst extern advies in te winnen. Dat zal ik morgen (maandag) in gang zetten. Daarna zullen beide brieven beantwoord worden. Dat zal dus enige dagen kunnen duren."

3.13 In hetzelfde e-mailbericht van 2 juli 2023 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:

“(…) Op mijn brief van 29 juni 2023 vul ik voor de volledigheid wel vast aan dat tegen het vonnis van de Rechtbank hoger beroep openstaat. De termijn daarvoor is drie maanden. Dat betekent dat het beroep ingesteld zal moeten zijn voor 28 september 2023. Het beroep kan alleen worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Ik zal dat in ieder geval niet voor u in behandeling nemen. (…)”

3.14 Op 28 juli 2023 heeft verweerder klager van een inhoudelijke reactie voorzien.

3.15 Op 2 augustus 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3.16 Op 1 september 2023 schrijft de Geschillencommissie aan klager, voor zover relevant:

“(…) Wij hebben uw melding bij de Geschillencommissie ontvangen en bekeken. Na beoordeling van de door u aangereikte gegevens is gebleken dat de aanbieder niet aangesloten is bij De Geschillencommissie. Dit is een voorwaarde, hetgeen betekent dat wij uw klacht nu niet kunnen behandelen. (…)”.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:
a) niet klantgericht is en niet samenwerkt;
b) onbetrouwbaar is en cliënten misleidt;
c) onvoldoende juridische kennis heeft;
d) excessief declareert.


5 BEOORDELING RAAD

5.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a) heeft de raad geoordeeld dat dit klachtonderdeel niet slaagt. Daarbij heeft de raad overwogen dat klager het verwijt dat verweerder ongestructureerd, zonder planning en enkel als het hem uitkomt werkt, niet nader heeft onderbouwd. Daarbij is het volgens de raad aan een advocaat vanuit de aan hem toekomende verantwoordelijkheid om te bepalen met welke strategie hij de belangen van zijn cliënt het beste kan dienen. Verweerder heeft toegelicht dat de door klager genoemde uitbreidingen van de vordering niet met bewijsstukken konden worden onderbouwd en verweerder achtte deze uitbreidingen daarom niet in het belang van klager. In het e-mailbericht van 8 maart 2023 heeft verweerder aan klager kenbaar gemaakt dat hij hier dan ook vanaf had gezien. Volgens de raad past deze handelwijze van verweerder binnen de aan hem als advocaat toekomende vrijheid en hem kan op dit punt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Voor wat betreft het zonder toelichting doorzenden van het vonnis stelt de raad vast dat verweerder in een e-mailbericht van 29 juni 2023 aan klager heeft uitgelegd dat hij van een toelichting afzag, omdat klager hem te kennen had gegeven hierop geen prijs te stellen. Volgens de raad had het wel op de weg van verweerder gelegen om klager desondanks kort te informeren over de inhoud van het vonnis gelet op de algemene “nazorg” die van een advocaat wordt verwacht. Echter, in de gegeven omstandigheden is te rechtvaardigen dat hij hiervan heeft afgezien. Bovendien heeft verweerder klager in een bericht van 2 juli 2023 alsnog geïnformeerd over de mogelijke procedurele vervolgstappen voor klager.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat op grond van artikel 6.28 van de Verordening op de Advocatuur (hierna: Voda) elke advocaat over een kantoorklachtenregeling dient te beschikken en conform die regeling dient te handelen en dat volgens artikel 6.28 lid 2 van deze regeling de advocaat of klachtenfunctionaris binnen vier weken na ontvangst van de klacht inhoudelijk op de klacht dient te reageren.
De raad merkt de e-mail van klager van 29 juni 2023, waarin hij verweerder heeft laten weten dat hij niet tevreden was over zijn werkwijze, aan als een klacht van klager tegen verweerder. Nadat verweerder op 2 juli 2023 op dit bericht heeft gereageerd met de mededeling dat hij eerst extern advies moest inwinnen en vervolgens zou reageren, heeft verweerder dat uiteindelijk op 28 juli 2023 ook gedaan. De overschrijding van één dag is zodanig beperkt dat dit naar het oordeel van de raad niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden beschouwd.
Ten aanzien van het verwijt van klager dat verweerder op zijn website ten onrechte stelt dat hij is aangesloten bij de Geschillencommissie, overweegt de raad dat advocaten voorheen automatisch gebruik maakten van de Geschillencommissie, maar dat zij zich hiervoor sinds januari 2022 zelf actief moeten aanmelden bij deze commissie. Verweerder heeft dit niet gedaan en hetgeen hij hierover op zijn website heeft vermeld, is dan ook onjuist. De raad acht deze omissie echter niet van een zodanige aard dat verweerder hierdoor als onbetrouwbaar kan worden aangemerkt of dat kan worden gezegd dat verweerder klager heeft misleid. Daarbij acht de raad van belang dat deze verplichte aanmelding voor advocaten -redelijk- recent is ingevoerd en verweerder hiervan daarom mogelijk nog niet goed op de hoogte was en in ieder geval zijn website nog niet had aangepast.
De raad is dan ook van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
De raad heeft klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat klager zijn verwijt richting verweerder onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft in ieder geval de juiste vragen aan klager gesteld en op basis daarvan een risicoanalyse gemaakt en de risico’s ook aan klager laten weten. Ook heeft verweerder klager vooraf goed geïnformeerd over de te volgen stappen en in de e-mailberichten van 3 en 6 oktober 2021 aan klager kenbaar gemaakt dat het een “gecompliceerde” zaak betrof die “niet mooi rond was”. Volgens de raad betekent het feit dat de rechter het betoog van verweerder uiteindelijk niet heeft gevolgd en dat klager in de procedures in het ongelijk is gesteld, in ieder geval niet dat daaruit kan worden afgeleid dat verweerder over onvoldoende juridische kennis zou beschikken en dat hij (dus) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Daarnaast heeft de raad overwogen dat klager aanwezig was toen verweerder het ter zitting gedane schikkingsvoorstel van de wederpartij afwees en dat uit niets blijkt dat klager op enig moment hierover zijn ongenoegen jegens verweerder heeft geuit.
De raad heeft klachtonderdeel c) eveneens ongegrond verklaard.

5.4 Voor wat betreft klachtonderdeel d) heeft de raad overwogen dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Het door verweerder in de brieven van 3 en 6 oktober 2021 (direct genoemde) gehanteerde uurtarief van € 145,- is niet onredelijk en was door verweerder reeds gematigd. Daarnaast heeft klager niet onderbouwd dat verweerder onnodig veel uren aan de zaak zou hebben besteed en dit wordt door verweerder gemotiveerd betwist. Volgens de raad blijkt uit het klachtdossier ook niet dat klager eerder zijn ongenoegen over de hoogte van de declaraties aan verweerder heeft geuit.
De raad heeft klachtonderdeel d) eveneens ongegrond verklaard.


6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager

6.1 Klager handhaaft in zijn beroepschrift de verwijten aan het adres van verweerder.
Volgens klager is verweerder niet klantgericht doordat hij zonder aantoonbare planning werkte en ook onderliggende e-mails bleef verwijderen als hij die beantwoordde, waarvan klager had gevraagd dat niet te doen. Daarnaast vindt klager het – anders dan de raad – verweerder wel aan te rekenen dat hij niet aangesloten was bij de Geschillencommissie Advocatuur. En bovendien is klager hiermee de mogelijkheid onthouden om zijn klachten bij deze commissie kenbaar te maken. Ook heeft verweerder geweigerd aan het verzoek van klager een extra claim (over de lekkende watertanks) toe te voegen gehoor te geven en heeft hij geen nazorg gegeven na de uitspraak van de rechter.
Voor wat betreft het declaratiegedrag heeft verweerder volgens klager nooit inzicht gegeven in de te verwachten kosten. Klager heeft verweerder wel aangesproken op de enorme declaraties in uren en aan verweerder ook aangegeven dat zijn financiële situatie zorgelijk was. Verweerder heeft daarmee geen rekening gehouden. Daarnaast werkte verweerder niet doorlopend aan de zaak van klager en zorgde het opstarten iedere keer voor extra (declaratie)tijd. Volgens klager heeft hij – anders dan de raad overweegt – nooit opmerkingen gemaakt over het gehanteerde tarief, maar wel over het aantal gedeclareerde uren.
Voor wat betreft de deskundigheid van verweerder stelt klager dat het pleidooi van verweerder te lang was en werd afgekapt en dat verweerder niet de juiste vragen heeft gesteld aan klager en zelf niet op zoek is gegaan naar waardevolle informatie als bewijs ter onderbouwing van de eis van klager. Verweerder was volgens klager dan ook niet geschikt voor zijn zaak.

Verweer

6.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. De strekking van het verweer is dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. Waar dat relevant is, bespreekt het hof het verweer bij de beoordeling van het beroep.


7 BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1 De raad heeft bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf toegepast. In deze zaak gaat het immers om een klacht over de eigen advocaat.
Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaf.

Overwegingen hof

7.2 Op basis van het onderzoek in hoger beroep ziet het hof geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof sluit zich dan ook aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Daaraan voegt het hof toe dat ook het hof niet is gebleken dat verweerder zonder planning of ongestructureerd te werk is gegaan, dat door hem risico’s verkeerd zijn ingeschat of dat hij ondeskundig zou zijn. Voor wat betreft de deskundigheid van verweerder is ter zitting gebleken dat verweerder aan klager is aanbevolen door zijn exploitant voor wie verweerder al eerder zaken had gedaan. Verder heeft het hof ook niet kunnen vaststellen dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Er zijn door verweerder voor klager twee procedures gevoerd (een kort geding en een bodemprocedure) waarvoor in totaal € 18.958,12 (ex btw) is gedeclareerd. Klager heeft alleen de voorbladen van de declaraties in het geding gebracht zonder de volledige specificaties en onderliggende stukken. Wat daar van zij, het enkele feit dat klager het gedeclareerde bedrag fors vindt (ondanks gematigd uurtarief en een gematigde declaratie vanwege de financiële positie van klager) maakt nog niet dat sprake zou zijn van een wanverhouding tussen de verrichte werkzaamheden en het aantal in rekening gebrachte uren. Ter zitting bij het hof heeft verweerder in dit verband nog bevestigd dat hij de laatste factuur (van 29 april 2023), die klager onbetaald heeft gelaten, niet verder zal incasseren. In zoverre is verweerder klager financieel tegemoet gekomen.

7.3 Het hof overweegt verder nog dat klager kennelijk andere verwachtingen had van de communicatie tussen hem en verweerder en dat het gelet op die verwachtingen beter was geweest als er naast het fysieke kennismakingsgesprek meer contact was geweest dan alleen het schriftelijke contact. Dit maakt het handelen van verweerder echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

7.4. De beroepsgronden van klager slagen niet. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.


8 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 15 juli 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 24-122/A/NH.

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, V. Wolting, I.P.A. van Heijst en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2025.


griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 30 mei 2025