ECLI:NL:TAHVD:2025:96 Hof van Discipline 's Gravenhage 240226

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:96
Datum uitspraak: 30-05-2025
Datum publicatie: 05-06-2025
Zaaknummer(s): 240226
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klager heeft een klacht ingediend tegen de advocaat van zijn ex-echtgenote met wie hij in een echtscheidingsprocedure was verwikkeld. De klacht houdt in dat verweerster in meerdere processtukken informatie uit het mediationtraject in het geding heeft gebracht en dat verweerster zich in de processtukken onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. De Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft de klacht gegrond verklaard. Door de raad is aan verweerster de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. Verweerster richt haar hoger beroep tegen deze opgelegde maatregel. Het hof oordeelt dat de door de raad opgelegde maatregel in dit geval passend en geboden is.

Beslissing van 30 mei 2025
in de zaak 240226

naar aanleiding van het hoger beroep van:


verweerster

tegen:

klager

1 INLEIDING

1.1 Klager heeft een klacht ingediend tegen de advocaat van zijn ex-echtgenote met wie hij in een echtscheidingsprocedure was verwikkeld. De klacht houdt in dat verweerster in meerdere processtukken informatie uit het mediationtraject in het geding heeft gebracht en dat verweerster zich in de processtukken onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. De Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft de klacht gegrond verklaard. Door de raad is aan verweerster de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. Verweerster richt haar hoger beroep tegen deze opgelegde maatregel. Het hof oordeelt dat de door de raad opgelegde maatregel in dit geval passend en geboden is.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 24-173/DB/ZWB) een beslissing gewezen op 22 juli 2024. In deze beslissing is de klacht van klager gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:101 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 15 augustus 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klager,
- de brief met bijlagen van 22 maart 2025 van klager.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 4 april 2025. Daar zijn klager en verweerster verschenen.


3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht.

3.2 Klager en zijn ex-echtgenote, hierna: “de vrouw”, zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, in het kader waarvan de vrouw wordt bijgestaan door verweerster.

3.3 Klager en de vrouw hebben een mediationtraject gevolgd. Het mediationtraject heeft niet geresulteerd in de totstandkoming van een regeling.

3.4 Op 14 juni 2023 heeft verweerster namens de vrouw een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend. In dit verzoekschrift heeft verweerster mededelingen gedaan over het verloop en einde van de mediation. Verweerster heeft onder meer gesteld dat tussen partijen onenigheid bestond over de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter van partijen en over de partneralimentatie. Verweerster heeft voorts onder meer gesteld dat het mediationtraject op verzoek van de vrouw is geëindigd. In het verzoekschrift heeft verweerster in de randnummers 5 tot en met 55 uitvoerig de relatie en het seksleven van partijen geschetst. Als productie bij het verzoekschrift heeft verweerster een stuk van de hand van de vrouw in het geding gebracht. In dit stuk beschrijft de vrouw hoe zij de relatie en het seksleven heeft ervaren.

3.5 In een e-mail van 14 juli 2023 heeft de advocaat van klager verweerster bericht dat in haar visie de inhoud van het verzoekschrift vanwege de mededelingen over het mediationtraject en het seksleven in strijd met de gedragsregels was. Klagers advocaat heeft verweerster verzocht om de rechtbank te berichten dat zij de randnummers 5 tot en met 55 intrekt.

3.6 In een e-mail van 18 juli 2023 heeft verweerster op de e-mail van klagers advocaat gereageerd. Verweerster heeft weersproken dat zij in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld en aan klagers advocaat medegedeeld dat zij niets zal intrekken.

3.7 Op 12 oktober 2023 heeft verweerster namens de vrouw in de hoofdzaak een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, ingediend. Ook in dit verzoekschrift heeft verweerster mededelingen gedaan over het verloop en einde van de mediation. Verweerster heeft onder meer gesteld dat tussen partijen onenigheid bestond over de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter van partijen en over de partneralimentatie. Verweerster heeft verder onder meer gesteld dat het mediationtraject op verzoek van de vrouw is geëindigd. Ook in dit verweerschrift heeft verweerster in de randnummers 6 tot en met 56 uitvoerig de relatie en het seksleven van partijen geschetst. Als productie bij het verweerschrift heeft verweerster opnieuw het stuk van de hand van de vrouw in het geding gebracht, waarin de vrouw beschrijft hoe zij de relatie en het seksleven heeft ervaren.

3.8 Op 28 november 2023 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

3.9 Verweerster heeft in een e-mail aan de deken van 10 januari 2024 op de klacht gereageerd. Verweerster heeft erkend dat zij in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld door in de processtukken in te gaan op het verloop van de mediation en heeft daarvoor haar excuses aangeboden. Verweerster heeft zich bereid verklaard om de passages over het verloop van de mediation te verwijderen. Voor het overige heeft verweerster de klacht weersproken.

3.10 Verweerster heeft in een e-mail van 25 januari 2024 aan de deken meegedeeld dat zij de passages over de mediation inmiddels had verwijderd uit het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, en de gewijzigde versie aan de rechtbank had toegestuurd.

3.11 In een e-mail van 21 maart 2024 heeft verweerster de raad als volgt bericht:

Ten behoeve van de mondelinge behandeling van bovenvermelde klachtzaak op maandagmiddag 27 mei 2024, treft u bijgaand aan de aangepaste versie van het verweerschrift, zoals op 2 februari 2024 bij de Rechtbank Den Haag (door mij, namens cliënte) is ingediend. De passages die betrekking hebben op de inhoud van het mediationtraject zijn verwijderd in de aangepaste versie van het verweerschrift en daarnaast zijn tevens de passages betrekking hebbende op de seksuele relatie van partijen verwijderd in voornoemde aangepaste versie. (…)

Bij de e-mail is gevoegd een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, gedateerd 2 februari 2024.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

1. Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 1 en 27 doordat zij zowel in het verzoekschrift voorlopige voorzieningen van 14 juni 2023, als in het verweerschrift in de hoofdzaak, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van 12 oktober 2023, informatie uit het mediationtraject in het geding heeft gebracht;
2. (…)
3. Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 7 doordat zij zich in processtukken onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.


5 BEOORDELING RAAD

5.1 De raad heeft klachtonderdeel 1 gegrond verklaard. Daartoe heeft de raad overwogen dat vaststaat dat verweerster zowel in het verzoekschrift voorlopige voorzieningen als in het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, zonder klagers toestemming en in strijd met het in de mediationovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding, uit het mediationtraject afkomstige informatie heeft opgenomen. Na door klagers advocaat op het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van haar handelen te zijn gewezen, heeft verweerster het standpunt ingenomen dat haar geen blaam trof en heeft zij geweigerd het processtuk aan te passen. Pas nadat klager bij de deken had gerepliceerd in de klachtprocedure, is verweerster tot aanpassing overgegaan. Verweerster heeft hierdoor gehandeld in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt.

5.2 De raad heeft ook klachtonderdeel 3 gegrond verklaard. De raad heeft daartoe overwogen dat verweerster in twee processtukken in bijna zeven pagina’s uitvoerig de relatie en het seksleven van klager en zijn ex-echtgenote heeft besproken, waarbij de inhoud van deze passages in ernstige mate grievend is voor klager.
Verweerster heeft niet kunnen onderbouwen waarom het in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte nodig was om deze grievende uitlatingen te doen. Met de voor klager kwetsende inhoud van de processtukken was naar het oordeel van de raad geen redelijk doel gediend. Verweerster heeft daarmee haar taak om te waken voor onnodige polarisatie verzaakt. Voor zover verweerster daarbij heeft aangevoerd dat het verzoekschrift is opgesteld door een juridisch medewerker van haar kantoor overweegt de raad dat verweerster zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de processtukken die op haar naam worden ingediend.
Verder heeft de raad geconstateerd dat verweerster, na door klagers advocaat op de onnodig grievende inhoud van het verzoekschrift te zijn gewezen, geen enkele reflectie heeft getoond en heeft geweigerd tot aanpassing over te gaan. Verweerster heeft gesteld dat zij de onnodig grievende passages heeft verwijderd en dat zij op 2 februari 2024 een aangepast verweerschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Maar ook in dit verweerschrift wordt de relatie en het seksleven uitvoerig beschreven. Op grond daarvan heeft de raad geconcludeerd dat enige zelfreflectie en zorgvuldigheid ver te zoeken zijn bij verweerster.

5.3 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster een vergaand en voortdurend patroon van onzorgvuldig handelen laten zien. Met haar handelswijze heeft zij onnodig extra spanning tussen klager en zijn ex-echtgenoot veroorzaakt. Dat verhoudt zich niet met de de-escalerende aanpak die van verweerster in een familiezaak mocht worden verwacht. Verweerster heeft met haar handelswijze de belangen van klager onnodig geschaad zonder redelijk doel. Op grond van de ernst en het repeterende karakter van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft de raad oplegging van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden geacht.


6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerster

6.1 Verweerster komt in hoger beroep op tegen de door de raad opgelegde maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken. Verweerster kan zich wel verenigen met het tuchtrechtelijk verwijt dat haar wordt gemaakt, maar niet met de opgelegde maatregel. Verweerster meent dat deze maatregel te zwaar is, gelet op de maatregelen die door het hof in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Verweerster verzoekt daarom de maatregel te verlagen tot een waarschuwing of berisping. Verder verzoekt verweerster in aanmerking te nemen dat zij de passages die betrekking hadden op de seksuele relatie tussen partijen wel degelijk verwijderd heeft, maar dat zij op 2 februari 2024 per abuis de verkeerde versie van het verweerschrift bij de rechtbank heeft ingediend, waarin deze passages niet waren verwijderd. Verweerster had wel degelijk de intentie om het verweerschrift (ook) op dit punt aan te passen, zodat geen sprake is van een vergaand en voortdurend patroon van onzorgvuldig handelen.

Verweer klager

6.2 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.


7 BEOORDELING HOF

Overwegingen hof

7.1 Het hof is evenals de raad van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend is.

7.2 Verweerster heeft zonder toestemming van klager en in strijd met het in de mediationovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding, uit het mediationtraject afkomstige informatie in meerdere processtukken opgenomen. Het hof rekent verweerster, die notabene MfN-registermediator is, deze schending van de geheimhoudingsverplichting zwaar aan. Een van de essentiële kenmerken van een mediation is vertrouwelijkheid. Verweerster heeft deze vertrouwelijkheid geschonden. Daarbij komt dat verweerster, nadat zij door de advocaat van klager op het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van haar handelen was gewezen, het standpunt heeft ingenomen dat haar geen blaam trof en heeft geweigerd om de betreffende passages in te trekken. Pas nadat klager zijn klacht bij de deken aanhangig had gemaakt, heeft verweerster erkend de geheimhoudingsverplichting te hebben geschonden.

7.3 Daarnaast heeft verweerster in haar processtukken grievende uitlatingen over klager gedaan, zonder dat daarmee een redelijk doel was gediend. Zij heeft daardoor onnodig de belangen van klager geschaad. Nadat de advocaat van klager verweerster op het onnodig grievende karakter van de uitlatingen had gewezen, heeft verweerster het standpunt ingenomen dat het aan haar is om samen met haar cliënte te beoordelen wat relevant is in het kader van de procedure en dat zij niet in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld. Verweerster heeft vervolgens tot in de procedure bij de raad volhard in dit standpunt. Eerst in een brief aan de raad van 21 maart 2024 heeft verweerster gesteld dat zij de grievende passages uit het verweerschrift heeft verwijderd.

7.4 Verweerster heeft zich aldus op meerdere punten tuchtrechtelijk verwijtbaar gedragen jegens klager. Zij heeft lijnrecht in strijd met de in het kader van de mediation overeengekomen vertrouwelijkheid gehandeld en zich daarnaast onnodig grievend over klager uitgelaten. Verweerster heeft daarbij, met name ten aanzien van de onnodig grievende uitlatingen over klager, lange tijd volhard in haar standpunt dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt trof. Het hof rekent dit verweerster zwaar aan. Het hof acht daarom, met de raad, de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden.


8 PROCESKOSTEN

8.1 Omdat het hof een maatregel bekrachtigt zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.

8.2 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

8.3 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


9 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

9.1 bekrachtigt de beslissing van 22 juli 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch, gewezen onder nummer 24-173/DB/ZWB;

9.2 veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten van de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
9.3 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, V. Wolting, I.P.A. van Heijst en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 30 mei 2025.