ECLI:NL:TAHVD:2025:95 Hof van Discipline 's Gravenhage 240334

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:95
Datum uitspraak: 30-05-2025
Datum publicatie: 05-06-2025
Zaaknummer(s): 240334
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Beklag tegen beslissing raad van toezicht houdende verzet tegen de inschrijving
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Beklag artikel 13 Advocatenwet ongegrond.


Beslissing van 30 mei 2025
in de zaak 2403344


naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

klager

tegen:

de deken

1 DE PROCEDURE

Bij de deken
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Dit betreft een tweeledig verzoek. Klager wenst bijstand van een advocaat voor een civiele procedure tegen de belastingdienst en bijstand van een advocaat in een gemeentezaak.

1.2 De deken heeft deze verzoeken afgewezen bij beslissing van 22 oktober 2024 en een en ander herhaald bij brief van 29 november 2024.

1.3 De deken heeft aan de afwijzende beslissing voor de civiele procedure ten grondslag gelegd dat al eerder een advocaat is aangewezen en dat de deken niet nogmaals een advocaat hoeft aan te wijzen voor dezelfde zaak. Daarbij komt dat klager volgens de deken in het beklag geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die een andere kijk op de zaak zouden kunnen geven.

1.4 Voor wat betreft de procedure in de gemeentezaak heeft de deken meegedeeld dat het op de weg van klager lag om het verzoek te verduidelijken nadat de deken daarom had verzocht. Klager heeft nagelaten de deken nader te informeren over de aard van de zaak en heeft ook geen relevante stukken verstrekt. Daarbij komt nog dat het een (klachten)procedure tegen de gemeente betreft waarvoor geen verplichte procesvertegenwoordiging bestaat.

Bij het hof
Klager heeft op 25 november 2024 een beklag ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof) tegen de beslissing van de deken. Het beklag is op 26 november 2024 ontvangen door de griffie van het hof.


1.5 Verder bevat het dossier:
- de aanvulling op het beklag van 2 december 2024;
- het verweer van de deken van 13 januari 2025;
- de repliek van 27 januari 2025;
- de dupliek van 6 februari 2025.

1.6 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.


2 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 In de kwestie tegen de belastingdienst heeft klager in 2018 de deken verzocht een advocaat voor hem aan te wijzen en na afwijzing van dit verzoek door de deken heeft klager hiertegen beklag ingediend bij het hof. Ter zitting van het hof van 21 december 2018 heeft de deken toegezegd een advocaat aan te wijzen om advies te geven over de haalbaarheid van een aansprakelijkstelling van de Staat. Daarop heeft klager zijn beklag ingetrokken.

2.2 De deken heeft destijds mr. J. bereid gevonden de kwestie te onderzoeken om te kijken of er nog onbenutte rechtsmiddelen waren. Dat bleek niet het geval te zijn, waarop de deken vervolgens mr. W. heeft verzocht om het haalbaarheidsonderzoek te voltooien. Mr. W. heeft hierover een negatief advies gegeven. Daarop heeft klager opnieuw een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ingediend. Bij brief van 16 april 2020 heeft de deken dat verzoek afgewezen. Het hof heeft het daartegen ingediende beklag van klager bij beslissing van 24 augustus 2020 ongegrond verklaard.

2.3 Op 4 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over de deken en op 5 augustus 2020 heeft klager opnieuw een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ingediend vanwege een gesteld relevant nieuw feit. De klacht van klager tegen de deken is tijdens een hoorzitting besproken, waarbij ook het verzoek tot aanwijzing van een advocaat ter sprake is gekomen. De deken heeft bij brief van 2 oktober 2020 het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat afgewezen. Klager heeft tegen deze afwijzing op 13 oktober 2020 beklag ingediend en het hof heeft het beklag bij beslissing van 15 februari 2021 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het hof overwogen dat de door klager gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft en het hof geen aanleiding ziet om te oordelen dat aan klager nogmaals een advocaat moet worden aangewezen.


3 BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag

3.1 Klager stelt in zijn beklag dat de deken het verzoek tot aanwijzing van een advocaat ten onrechte heeft afgewezen omdat hij voor beide zaken afhankelijk is van rechtsbijstand van een advocaat. Volgens klager is de advocaat die hem is toegewezen in alle opzichten in gebreke gebleven in zijn functie als advocaat. Daarnaast heeft deze advocaat misbruik gemaakt van zijn ‘monopolypositie’ en daarmee onherstelbare schade berokkend.
De deken heeft het verzoek van klager afgewezen zonder onderzoek te doen, zonder klager gehoord te hebben en zonder over een dossier te beschikken.
Volgens klager klopt de stelling van de deken niet dat het om dezelfde zaak gaat waarvoor al twee keer eerder een advocaat is toegewezen, nu beide zaken nog nooit behandeld zijn. Klager stelt dat van de kant van de rijksoverheid en van de kant van de gemeente een dossier ontbreekt, maar dat hijzelf in beide kwesties het procedurele handelen en nalaten volledig en systematisch gedocumenteerd heeft. Ten slotte stelt klager dat ook de deken Rotterdam een monopolypositie heeft en daarvan misbruik maakt door het verzoek van klager af te wijzen. Volgens klager blijft de deken in verzuim met de behandeling van de klachten van klager.
In zijn repliek stelt klager dat de deken een verkeerde voorstelling van de situatie geeft en ten onrechte conclusies trekt. Volgens klager gaat de deken uit van een fiscale zaak en een bestuursrechtelijke klachtzaak, terwijl daarvan geen sprake is. Het gaat niet om klachtzaken. Beide zaken zijn het resultaat van nooit behandelde en afgehandelde klachten over de feitelijke gang van zaken. Klager wenst in zijn geschonden en ontnomen rechten hersteld te worden en daarom dient de deken een deskundige en betrouwbare advocaat aan te wijzen. Volgens klager gaat het in beide kwesties om een nieuwe procedurele zaak op basis van nieuwe feiten.

Verweer
3.2 Het verweer van de deken (inclusief dupliek) zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.


4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende, die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Oordeel hof

4.2 Het hof is van oordeel dat de deken het verzoek van klager op goede gronden heeft afgewezen.
Ten eerste is het hof met de deken van oordeel dat de procedure die klager wenst te starten tegen de Staat geen redelijke kans van slagen heeft. In deze kwestie is reeds tweemaal een advocaat aangewezen en beide advocaten hebben na een haalbaarheidsonderzoek negatief geadviseerd.
Nu klager in zijn beklag geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen, ziet het hof – net als de deken – geen aanleiding om te oordelen dat aan klager nogmaals een advocaat moet worden toegewezen.
Ten tweede onderschrijft het hof het oordeel van de deken dat voor de (klachten)procedure tegen de gemeente geen verplichte bijstand van een advocaat nodig is. Artikel 13 Advocatenwet biedt dan ook geen grondslag voor het toewijzen van dit deel van het verzoek van klager.

4.3 Het beklag tegen de beslissingen van de deken van 22 oktober 2024 en 29 november 2024 om geen advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.


5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissingen van 22 oktober 2024 en 29 november 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam ongegrond.


Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, V. Wolting, I.P.A. van Heijst en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 30 mei 2025.