ECLI:NL:TAHVD:2025:91 Hof van Discipline 's Gravenhage 240128

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:91
Datum uitspraak: 19-05-2025
Datum publicatie: 20-05-2025
Zaaknummer(s): 240128
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Het hoger beroep van verweerster ziet uitsluitend op de opgelegde maatregel van (onvoorwaardelijke) schorsing voor de duur van twee weken. Het hof vernietigt beslissing raad voor zover het hoger beroep is onderworpen aan het hof en ziet aanleiding om de maatregel te wijzigen en wel in die zin dat aan verweerster de maatregel zal worden opgelegd van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken.

Beslissing van 19 mei 2025
in de zaak 240128

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:


klaagster

1 INLEIDING

1.1 Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat. Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een tweetal familierechtelijke procedures over onder meer de alimentatie en verdeling. Klaagster verwijt verweerster ten eerste niet te communiceren en geen terugkoppeling te geven en ten tweede niet tijdig hoger beroep in te dienen. Het eerste klachtonderdeel is gegrond verklaard. Het tweede klachtonderdeel is ongegrond verklaard. Mede op basis van het tuchtrechtelijk verleden van verweerster is aan verweerster de maatregel van (onvoorwaardelijke) schorsing voor de duur van twee weken opgelegd. In hoger beroep ziet het hof aanleiding om de maatregel te wijzigen en wel in die zin dat aan verweerster de maatregel zal worden opgelegd van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerster (zaaknummer: 23-680/DH/RO) een beslissing gewezen op 25 maart 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster ten aanzien van:
- klachtonderdeel a) gegrond verklaard en;
- klachtonderdeel b) ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:63 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 24 april 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klaagster;
- de e-mail van de deken mr. P (hierna: de deken) aan de griffie van het hof van
27 maart 2025, met daaraan gehecht de correspondentie tussen de deken en verweerster van
20 december 2024, 15 maart 2025, 19 maart 2025 en 25 maart 2025;
- het plan van aanpak dat verweerster op 28 maart 2025 aan het hof heeft toegestuurd;
- de e-mail van de deken van 8 april 2025 met bijlage.

2.5 De aanvankelijk op 25 november 2024 geplande mondelinge behandeling is, wegens verhindering van de voorzitter, verplaatst naar 24 maart 2025. Op die datum heeft het hof de zaak tijdens een openbare zitting mondeling behandeld. Daar zijn verweerster en klaagster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een tweetal familierechtelijke procedures over onder
meer de alimentatie en verdeling.

3.3 Per e-mail van 14 februari 2023 heeft klaagster aan verweerster gevraagd of de procedure bij de civiele rechter al was gestart. In reactie daarop heeft verweerster haar per e-mail van
20 februari 2023 laten weten dat de zaak op de rol stond van 15 maart 2023 voor schriftelijk verweer door de wederpartij.

3.4 Per e-mail van 24 maart 2023 heeft verweerster aan klaagster een voor haar negatieve beslissing van de rechtbank d.d. 10 maart 2023 in de alimentatiezaak toegezonden en deze toegelicht. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij mogelijkheden zag voor hoger beroep.

3.5 Klaagster heeft diezelfde dag nog laten weten graag in hoger beroep te willen gaan.

3.6 Op 4 april 2023 heeft klaagster per e-mail aan verweerster gevraagd of zij al wat gehoord had van de handelsrechter en of zij het hoger beroep had ingesteld.

3.7 Per e-mail van 24 april 2023 heeft klaagster haar vragen d.d. 4 april 2023 herhaald omdat een reactie uitbleef.

3.8 Per e-mail van 28 april 2023 heeft klaagster opnieuw gemaild met dezelfde vragen. Ook heeft zij toen bij verweerster geïnformeerd naar de stand van zaken in de civiele procedure. In reactie op deze e-mail heeft verweerster per e-mail van diezelfde dag aan klaagster laten weten dat zij nog niets in het roljournaal zag maar dat zij het de daarop volgende donderdag weer zou checken en klaagster op de hoogte zou houden.

3.9 Op 5 en 8 mei 2023 heeft klaagster verweerster gemaild met de strekking dat het haar frustreert dat zij nog steeds niets heeft gehoord van verweerster. Klaagster vraagt verweerster met klem om haar te berichten.

3.10 Op 12 mei 2023 heeft klaagster naar verweerster gemaild: “Waarom reageer je nergens op? Ik vind het vreselijk om mee te maken. Dit gun ik echt niemand, je bezorgt mij zoveel stress, zit nu al in een zware burn out. Je neemt niet voor niks een advocaat, jouw taak is voor mij te zorgen waar ik mee zit. Zo jammer Wollah”.

3.11 Omdat een nadere reactie van verweerster uitbleef, heeft klaagster op 17 mei 2023 onderhavige klacht ingediend.

3.12 Naar aanleiding van de klacht heeft verweerster klaagster per e-mail van 12 juni 2023 uitgenodigd voor een gesprek. Klaagster heeft haar in reactie daarop per e-mail van 13 juni 2023 laten weten geen behoefte te hebben aan een gesprek en verzocht haar dossier over te dragen aan haar nieuwe advocaat.

3.13 Per e-mail van 22 juni 2023 heeft klaagster wederom aan verweerster verzocht haar dossier over te dragen aan de opvolgende advocaat.

3.14 Per e-mail van 23 juni 2023 heeft klaagster aan verweerster gevraagd wanneer ze haar dossier persoonlijk zou kunnen komen ophalen.

3.15 Per e-mail van 30 juni 2023 heeft klaagster het dossier aan klaagster gestuurd.

3.16 In juli 2023 heeft een griffiemedewerkster van het Gerechtshof contact opgenomen met verweerster omdat bij het inschrijven van de zaak gebleken was dat er tweemaal hoger beroep was ingesteld. Het hof had geen contact kunnen krijgen met de opvolgende advocaat en heeft verweerster gevraagd wat er moest gebeuren. Verweerster heeft daarop aan klaagster laten weten haar beroepschrift te zullen intrekken, zodat het andere beroepschrift in behandeling kon worden genomen.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) niet te communiceren en geen terugkoppeling te geven;

b) niet tijdig hoger beroep in te dienen.

5 BEOORDELING RAAD

5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerster de zaak van klaagster heeft behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De raad heeft klachtonderdeel a) gegrond en klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel a)

5.2 Uit de stukken waar de raad over beschikt blijkt dat verweerster nauwelijks heeft gereageerd op berichten en verzoeken van klaagster en ook geen uitsluitsel heeft gegeven op de vraag van klaagster of zij tijdig beroep had ingesteld en of zij de civiele procedure aanhangig had gemaakt. Verweerster stelt weliswaar dat zij (ook) telefonisch en persoonlijk op de vragen en verzoeken van klaagster heeft gereageerd, maar bij gebreke van een schriftelijke vastlegging daarvan kan de raad de juistheid van deze stelling niet vaststellen. Daarnaast wijst de inhoud van de door klaagster aan verweerster gestuurde e-mails op het tegendeel.

5.3 Verweerster is door dit nalaten ernstig tekort geschoten in adequate communicatie naar klaagster. Verweerster heeft zich bovendien niet gehouden aan de op haar rustende informatieverplichting om klaagster van belangrijke zaken – zoals het instellen van hoger beroep en het aanhangig maken van een procedure – schriftelijk op de hoogte te brengen. Hiermee zijn de kernwaarden deskundigheid en integriteit in het geding. Klaagster wist niet waar zij aan toe was en heeft, zo valt uit de e-mails van klaagster aan verweerster ook op te maken, hier erg onder geleden. Ook is klaagsters vertrouwen in de advocatuur beschaamd. Dat rekent de raad verweerster aan.

5.4 Klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5 Ter zitting heeft verweerster aangegeven het hoger beroep tijdig te hebben ingesteld en zij heeft ter onderbouwing van die stelling aan de raad een e-mail getoond waaruit blijkt dat zij het beroepschrift op 12 juni 2023 aan het Gerechtshof gezonden heeft. De beroepstermijn verstreek op zaterdag 10 juni 2023 en werd op grond van de Algemene termijnenwet verlengd tot de daaropvolgende maandag (12 juni 2023). De raad concludeert derhalve dat het beroep tijdig is ingesteld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel niet gegrond is.

5.6 Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht deels gegrond en deels ongegrond wordt verklaard.

Maatregel
5.7 Ter zitting heeft de raad aandacht besteed aan het tuchtrechtelijk verleden van verweerster. Hieruit blijkt dat verweerster eerder tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd heeft gekregen, waaronder bij beslissing van het hof van discipline van 25 oktober 2021.

5.8 Deze beslissing zag op een over klaagster ingediend dekenbezwaar. In deze beslissing heeft het hof overwogen dat sprake is van een verontrustend patroon van gebrekkige communicatie en onbereikbaarheid. Het hof achtte het zorgelijk dat eerdere klachten uit 2019 en 2020 over haar bereikbaarheid en twee eerdere veroordelingen die de raad aan verweerster heeft opgelegd vanwege haar gebrekkige communicatie en onbereikbaarheid verweerster er niet toe hebben aangezet alsnog maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen. Evenzeer achtte het hof zorgelijk dat verweerster in de procedure in eerste aanleg bij de raad in het geheel niet op het dekenbezwaar had gereageerd en evenmin op de zitting van de raad was verschenen. Het hof heeft verweerster toen geschorst voor 26 weken, waarvan 20 voorwaardelijk (met een proeftijd van twee jaar). Aan het voorwaardelijke deel is als bijzondere voorwaarde verbonden: het volgen van een coachingstraject. Verweerster heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dit coachingstraject doorlopen te hebben en van mening te zijn dat het mede hierdoor inmiddels beter met haar gaat. Tegelijk heeft zij verteld het (nog steeds) spannend te vinden om mails van de deken en de raad te openen, wat er toe leidt dat zij dat vaak niet doet. De raad signaleert dat dit ook speelt in onderhavige zaak. immers de raad had verweerster voorafgaand aan de zitting verzocht om een bewijsstuk te sturen, waaruit blijkt dat er hoger beroep is ingesteld. Op dit verzoek van de raad heeft verweerster in het geheel niet gereageerd. Desgevraagd heeft zij het bewijsstuk vervolgens pas ter zitting in haar laptop opgezocht en aan de raad getoond.

5.9 Bij beslissingen van 3 januari 2022 en 3 oktober 2022 heeft de raad aan verweerster twee voorwaardelijke schorsingen opgelegd. De raad heeft bij het motiveren van die maatregel overwogen dat zij het eerder opgelegde coachingstraject niet wil doorkruisen. Ook in deze zaken ging het om onbereikbaarheid en ontoereikende bijstand.

5.10 Het baart de raad zorgen dat verweerster in onderhavige zaak het door het hof gesignaleerde patroon van onbereikbaarheid en gebrekkige communicatie – ondanks het inmiddels doorlopen coachingstraject – kennelijk niet heeft weten te doorbreken. Ook de in 2022 door de raad opgelegde voorwaardelijke schorsingen hebben niet het gewenste effect gehad. Gelet hierop acht de raad de maatregel van (onvoorwaardelijke) schorsing voor de duur van twee weken passend en geboden.


6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerster

6.1 Verweerster heeft haar beroep gericht tegen de onvoorwaardelijkheid van de opgelegde maatregel en verzoekt de onvoorwaardelijke schorsing om te zetten in een voorwaardelijke schorsing.

6.2 Verweerster weerspreekt dat zij van het verleden niets zou hebben geleerd. Er is wel degelijk een verschil ten opzichte van 2022. Zelf vindt verweerster dat zij stappen heeft gemaakt, uiteraard mede met behulp van haar coach. Zij merkt dat er nog steeds vooruitgang wordt geboekt.

6.3 Verweerster heeft erop gewezen dat de zaak van klaagster een van die zaken was, die
dateerde van de periode voordat de zus van verweerster overleed. Toen er inderdaad een klacht volgde, raakte verweerster toch in paniek en kreeg zij weer stress van de e-mails van de Orde van Advocaten. Verweerster zag al doemscenario’s voor zich en elke volgende e-mail zou wederom tot een schorsing kunnen leiden. Verweerster heeft altijd open gestaan voor hulp/begeleiding en heeft met haar huidige coach vooral aan zichzelf gewerkt. Daarbij staat zij ook open voor coaching op het gebied van kantoororganisatie en timemanagement.

Verweer in hoger beroep

6.4 Klaagster blijft bij haar standpunt. Verweerster was onbereikbaar en kon niet normaal communiceren. Hierdoor heeft klaagster veel stress met haar gezin gehad.


7 BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof ten aanzien van de maatregel

7.2 Het beroep is gericht tegen de door de raad opgelegde maatregel van onvoorwaardelijke schorsing. Verweerster verwacht dat het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde schorsing een verlammend effect op haar zal hebben en haar geen goed zal doen bij het traject dat zij thans doorloopt. Om die reden ziet zij graag de schorsing omgezet in een voorwaardelijke.

7.3 Het hof ziet aanleiding om de maatregel te wijzigen, en wel in die zin dat aan verweerster de maatregel zal worden opgelegd van een geheel voorwaardelijke schorsing van zes weken. Het hof licht dat als volgt toe.

7.4 Ter zitting heeft verweerster verklaard dat zij nu begeleid wordt door twee coaches, [coach A] en [coach B]. [Coach B] begeleidt verweerster met betrekking tot het timemanagement van verweerster en [coach A] begeleidt verweerster met betrekking tot het kantoormanagement. Uit het door verweerster desgevraagd nagezonden plan van aanpak van de coaching blijkt dat het bestaat uit Timemanagement en kantoororganisatie en dat er 26 blokken zijn met verschillende doelen waarin zij dient aan te geven of deze (deels) wel of niet zijn behaald. Aan het eind van 2025 zal dit worden geëvalueerd.

7.5 Op de zitting is besproken dat het hof graag voorgelicht wil worden door de deken over het lopende coachingstraject. Desgevraagd heeft de deken daarover inlichtingen verstrekt. Daaruit blijkt dat de deken met verweerster op 19 december 2024 een bespreking heeft gehad. De deken heeft bevestigd dat hij akkoord is met het door verweerster opgestelde stappenplan en de voorgestelde coach. De deken heeft daarbij aangegeven dat is afgesproken dat hij iedere twee maanden zal worden geïnformeerd over de voortgang van het traject en dat aan het eind ervan een afrondende bespreking zal plaatsvinden waarbij ook de coach aanwezig zal zijn.

7.6 Het hof zal deze coaching nog een kans geven en onderkent daarbij dat een onvoorwaardelijke schorsing dit traject zal (kunnen) doorkruisen en verweerster geen goed zal doen. Het hof betrekt daarbij ook dat de onderhavige klacht min of meer een erfenis is uit de periode waarvan vaststaat dat het niet goed is gegaan met verweerster en zij een terugval heeft gehad en er meerdere soortgelijke klachten tegen haar zijn ingediend en gegrond verklaard.

7.7 De eerdere gegronde klachten zagen ook op tekortschietende communicatie en slechte bereikbaarheid. De raad heeft overwogen dat de eerder doorlopen coachingstrajecten het patroon van tekortschietende communicatie kennelijk niet hebben kunnen doorbreken en heeft om die reden aanleiding gezien een onvoorwaardelijke schorsing op te leggen. De raad heeft daarbij echter geen rekening kunnen houden met de thans ingezette coaching. Ten aanzien van de terugval die verweerster heeft gehad had het evenwel op haar weg gelegen om adequaat hulp te zoeken, dan wel andere maatregelen te treffen om haar praktijk op orde te brengen. Dat verweerster dit heeft nagelaten rekent het hof haar aan. Aan de andere kant ziet het ook dat de klachten inmiddels zijn opgehouden en dat de laatste dateert van augustus 2023.

7.8 Ofschoon het tuchtrechtelijk verleden van verweerster (de eerdere beslissing van het hof van 25 oktober 2021 en latere beslissingen van de raad) een onvoorwaardelijke schorsing rechtvaardigt (gelijk de raad heeft gedaan) zal het hof verweerster nog één keer het voordeel van de twijfel geven. Het hof wil, zoals gezegd, de huidige coaching een serieuze kans geven en verweerster daartoe niet ontmoedigen. Een voorwaardelijke schorsing is dan ook in dit geval wederom op zijn plaats.

7.9 Om te onderstrepen dat het hof zwaar tilt aan het feit dat verweerster ondanks de terugval niet tijdig aan de bel heeft getrokken en dat het rekening houdt met het tuchtrechtelijk verleden en het daarin te ontwaren patroon op het gebied van communicatie zal het hof aan verweerster een in duur langere voorwaardelijke schorsing op leggen dan de twee weken onvoorwaardelijke schorsing die de raad oplegde, en wel van zes weken.

Slotsom

7.10 Nu de maatregel zal worden gewijzigd kan de beslissing van de raad niet in stand blijven. Deze zal daartoe worden vernietigd. Hoewel de schorsing voorwaardelijk wordt kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat het beroep slaagt. De duur van de voorwaardelijke schorsing is immers zes weken. Dat betekent dat verweerster in de kosten van deze procedure zal worden veroordeeld.


8 PROCESKOSTEN

8.1 Omdat ook het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
d) € 1.000,- kosten van de Staat.

8.2 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

8.3 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


9 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

9.1 vernietigt de beslissing van 25 maart 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 23-680/DH/RO, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en aan verweerster de maatregel van (onvoorwaardelijke) schorsing voor de duur van twee weken is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

9.2 legt aan verweerster de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 6 weken;

9.3 bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de navolgende voorwaarde niet heeft nageleefd;

9.4 stelt als voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

9.5 stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

9.6 veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van
€ 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

9.7 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en
P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 19 mei 2025.