ECLI:NL:TAHVD:2025:89 Hof van Discipline 's Gravenhage 240282
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:89 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-05-2025 |
Datum publicatie: | 16-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 240282 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerster heeft haar cliënte (de ex-echtgenote van klager) in het kader van een echtscheidingsprocedure geadviseerd om geld van de gezamenlijke rekeningen af te halen en op haar eigen rekening te zetten. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en een waarschuwing opgelegd. Het hof bekrachtigt de beslissing, maar verzwaart de maatregel tot een berisping. |
Beslissing van 16 mei 2025
in de zaak 240282
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
gemachtigde: mr. M.M. Menheere
1 INLEIDING
1.1 In dit hoger beroep is aan de orde het door de raad gegrond verklaarde verwijt van klager, inhoudende dat verweerster haar cliënte (de ex-echtgenote van klager) in het kader van een echtscheidingsprocedure heeft geadviseerd om geld van de gezamenlijke rekeningen af te halen en op haar eigen rekening te zetten.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen, waarna de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad aan de orde komen. Daarna volgen de redenen waarom verweerster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in
de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 24-190/DH/DH) een beslissing gewezen
op 16 september 2024. In deze beslissing heeft de raad de klachtonderdelen a) en b)
ongegrond verklaard en klachtonderdeel c) gegrond verklaard. Aan verweerster is de
maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling
van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:174 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 9 oktober 2024
ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klager;
- de brief van verweerster van 25 februari 2025 met bijlagen.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
7 maart 2025. Daar zijn verweerster en klager met zijn gemachtigde verschenen. Verweerster
heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel
uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang stelt het hof de volgende feiten vast.
3.2 Klager en zijn ex-partner (hierna: de vrouw) zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De vrouw wordt daarin bijgestaan door verweerster.
3.3 Op 22 mei 2023 schreef verweerster aan de advocaat van klager:
“In bovenvermelde zaak heb ik van cliënte vernomen dat uw cliënt zijn maandelijkse
salaris heeft gestort op de gemeenschappelijke rekening. Eerder had uw cliënt, cliënte
gevraagd om het bedrag van de jaarlijkse premie arbeidsongeschiktheidsverzekering,
die betaald moet worden van € 5.600,- te betalen van het saldo van de spaarrekening
en/of betaalrekening.
Cliënte heeft op mijn advies het saldo van de spaarrekening en ook het saldo van
de betaalrekening op de eigen bankrekening gezet en overigens ook de kredietfaciliteit
van de gemeenschappelijke betaalrekening is opgeheven. Duidelijk mag zijn dat cliënte
deze saldi nodig heeft om in haar levensonderhoud te voorzien en ook haar advocaat
te betalen. (…)”
3.4 De vrouw heeft de saldi van de gemeenschappelijke bankrekeningen ad in totaal € 13.430,84 overgemaakt naar een andere bankrekening, waartoe klager geen toegang heeft.
3.5 Diezelfde dag is de vrouw namens klager gesommeerd het overgemaakte bedrag terug te boeken op de gemeenschappelijke bankrekening. Daarbij is ook aangegeven:
“(…) Uw cliënte heeft beschikt over geld waartoe zij niet gerechtigd was. Er is sprake
van een eenvoudige gemeenschap waartoe iedere deelgenoot gerechtigd is tot het bedrag
dat hij/zij daaraan heeft bijgedragen. Cliënt heeft zijn volledige maandsalaris de
afgelopen maanden op de bankrekening gestort en daarvan niet of nauwelijks opnames
verricht. Uw cliënte was aldus niet gerechtigd tot het saldo van de bankrekeningen
en heeft zich dat thans onrechtmatig toegeëigend en ook nog aan een derde overgemaakt.
(…)
Uw cliënte heeft maandenlang de beschikking gehad over het volledige salaris van
cliënt, en daarover beschikt, evenals dat zij uw facturen tot een bedrag van € 8.192,74
van de en/of-rekening heeft voldaan. Dat zij nu, op uw advies, ervoor heeft gezorgd
dat de en/of-rekeningen zonder saldi zijn, zich het volledige salaris van cliënt over
de maand mei 2023 heeft toegeëigend én het ertoe heeft geleid dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering
van cliënt – waarvan zij wist dat deze betaald diende te worden, en hetgeen tussen
partijen was afgestemd – onbetaald is gebleven, acht cliënt bijzonder kwalijk. Cliënt
houdt uw cliënte aansprakelijk voor alle schade die hieruit voor hem zal voortvloeien.
U geeft aan dat uw cliënte het geld nodig heeft om in haar levensonderhoud te voorzien
en om u te betalen. Uw cliënte had de beschikking over het volledige salaris van cliënt,
notabene net overgemaakt op 20 mei 2023 (zoals dat steeds geschiedt op de 20e van
iedere maand). Dat uw rekeningen worden betaald van geld waartoe uw cliënte niet gerechtigd
is en dat u uw cliënte adviseert om dat te faciliteren acht cliënt zelfs tuchtrechtelijk
verwijtbaar. (…)”
3.6 Klager heeft de premie voor zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering uiteindelijk op andere wijze betaald.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van
belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld
in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) (…)
b) (…)
c) Verweerster heeft voor onnodige escalatie gezorgd in de echtscheiding door
de vrouw te adviseren om het geld van de gezamenlijke rekeningen weg te halen.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel c) overwogen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door haar cliënte te adviseren om het geld van de gezamenlijke rekeningen over te maken. Vast staat dat klager maandelijks zijn salaris stortte op de rekeningen en dat er een aanzienlijk geldbedrag op de rekeningen stond. Dat het geld op zou raken en de cliënte van verweerster financieel in de problemen zou komen, zelfs na afschrijving van de arbeidsongeschiktheidspremie, is niet voldoende gebleken. Daartegenover staat dat verweersters advies om het geld over te maken tot grote gevolgen kon leiden bij klager. Verweerster heeft ook niet eerst op een andere, minder ingrijpende manier geprobeerd de liquiditeit voor haar cliënte veilig te stellen. Verweerster heeft met haar handelen dan ook voor onnodige polarisatie gezorgd. De raad hecht daarbij, anders dan klager, in mindere mate een belang aan het doel voor het overgemaakte geld, zoals het betalen van de facturen van verweerster. Alleen al door het polariserende advies van verweerster, is de raad van oordeel dat sprake is laakbaar handelen.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerster
6.1 Verweerster heeft in haar beroepschrift het navolgende aangevoerd:
1. De stelling van de raad dat klager maandelijks zijn salaris stortte op de rekeningen
en er een aanzienlijk geldbedrag op de rekeningen stond, moet gecorrigeerd worden.
- Klager stortte wel zijn netto salaris van € 2.800,- op de rekening, maar het
totaal saldo was niet aanzienlijk, namelijk € 13.430,84.
- De vrouw moest alle kosten van haar huishouding en de minderjarige zoon betalen.
Zij ontving een WIA-uitkering van € 1.468,- per maand.
- Uit het saldo moesten ook de advocaatkosten van de vrouw betaald worden.
- Klager heeft de vrouw na het viergesprek op 26 april 2023 gezegd dat hij niet
oneindig zou doorgaan met het storten van zijn nettosalaris op de rekening.
- Op 11 mei 2023 heeft klager een echtscheidingsverzoek ingediend, waarmee een
eventuele huwelijksgemeenschap werd ontbonden en verrekening van overgespaarde inkomsten
op grond van de huwelijkse voorwaarden niet meer mogelijk was.
- Daarna deelde klager de vrouw mee dat zijn arbeidsongeschiktheidspremie van
€ 5.600,- van de gemeenschappelijke rekening moest worden betaald.
Naar aanleiding daarvan hebben de vrouw en verweerster overleg gehad en is het saldo
van de rekeningen overgeboekt op de rekening van de vader van de vrouw (omdat de vrouw
geen eigen bankrekening had).
2. Na mei 2023 heeft klager niets bijgedragen in het levensonderhoud van de vrouw en de zoon tot de vaststelling van voorlopige voorzieningen op 13 september 2023. Daarin werd slechts een bijdrage van € 299,- voor de vrouw vastgesteld, terwijl klager zelf een bijdrage van € 829,- had berekend. Klager was niet bereid die hogere bijdrage te betalen.
3. De raad heeft onvoldoende oog gehad voor de omstandigheden destijds en het bepaald
niet open overleg tussen partijen.
- Verweerster verwijst naar de eerste brief van de advocaat van klager van 14
februari 2023, waarin werd aangegeven dat de huwelijkse voorwaarden letterlijk moesten
worden uitgevoerd en dat er op grond van artikel 10 lid 3 niet verrekend zou worden.
Desondanks is verweerster het overleg ingegaan.
- Klager heeft bij de raad gezegd dat hij bij zijn vertrek uit de woning ‘nog
geen idee had over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden’. Klager heeft, nadat zijn
advocaat hem had geïnformeerd, zijn standpunt over de huwelijkse voorwaarden volledig
aangepast en gesteld dat hij niets hoefde te verrekenen. De rechtbank heeft klager
gelijk gegeven, mede vanwege de verkeerde voorstelling van zaken door klager en zijn
advocaat. De verklaring van klager dat hij bij het opmaken van de voorwaarden en tijdens
het huwelijk wist hoe het zat, staat op gespannen voet met artikel 21 Rv.
- Het zonder meer stellen dat niet wordt verrekend, is op zich ook een zeer polariserende
houding. Toen klager ook nog aangaf dat de arbeidsongeschiktheidspremie moest worden
betaald van de gemeenschappelijke rekening, terwijl hij dat kon doen van het door
hem opgenomen dividend ad € 75.000,-, heeft verweerster besloten haar brief van 22
mei 2023 te schrijven. Zij heeft daarmee gehandeld in het belang van haar cliënte.
Verweer klager
6.2 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is,
bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten
geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een
grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die
hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden
beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b)
geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat
de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid
daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn
cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel
dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
7.2 Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het
algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag
een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen
in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Die
terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij,
die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren
van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen:
– het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure,
– het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen
daarvan,
– het verloop van het geschil tot dan toe,
– en de kans op succes van een procedure.
Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden
aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.
Overwegingen hof
7.3 Klager heeft ter zitting desgevraagd aan het hof medegedeeld, dat hij weliswaar
in zijn verweerschrift ook andere zaken aan de orde heeft gesteld dan het nu nog aan
de orde zijnde klachtonderdeel, maar dat hij zich realiseert dat uitsluitend dit ene
klachtonderdeel nog ter beoordeling aan het hof voorligt.
7.4 Verweerster heeft ter zitting op een vraag van de voorzitter geantwoord dat zij het hoger beroep alsnog wilde intrekken, wat echter gelet op het bepaalde in artikel 4.8 van het procesreglement niet meer eenzijdig mogelijk was. Op grond van dit artikel kan de appellant het beroep uiterlijk tot aan de mondelinge behandeling daarvan nog intrekken.
7.5 De beroepsgronden van verweerster tegen de beslissing van de raad falen. Het door verweerster gegeven advies aan haar cliënte om de rekeningen leeg te halen, moet worden gezien in het licht van de omstandigheden die op dat moment – 22 mei 2023 – aanwezig waren. Wat nadien is gebeurd kan geen rol hebben gespeeld in het kader van deze advisering en is dan ook voor de beoordeling van het advies niet relevant. Vast staat dat klager na zijn vertrek uit de woning zijn netto salaris van € 2.800,- op de gemeenschappelijke rekening is blijven storten en dat de vrouw daarnaast ook haar eigen uitkering van € 1.468,- ontving. Met deze bedragen kon de vrouw (ruimschoots) in haar levensonderhoud voorzien. Het saldo van de rekeningen was zodanig, dat ook na betaling van de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering nog een redelijke buffer op de rekeningen aanwezig bleef. Klager heeft niet gezegd dat hij zou stoppen met betalen en er was ook anderszins geen indicatie dat de vrouw zonder geld zou komen te zitten. Voor zover de vrouw en/of verweerster zich zorgen maakte(n) over een mogelijk toekomstig tekort op de rekeningen, had het op de weg van verweerster gelegen om dit met de wederpartij bespreekbaar te maken. Verweerster had dan ook contact met de advocaat van klager kunnen en moeten opnemen naar aanleiding van het voornemen van klager om de premie van de gezamenlijke rekeningen te betalen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft haar cliënte geadviseerd eenzijdig en zonder overleg te handelen en daardoor voor onnodige polarisatie gezorgd, zoals de raad ook heeft overwogen. Het hof zal de beslissing van de raad op dit klachtonderdeel bekrachtigen.
8 MAATREGEL
8.1 Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de raad opgelegde maatregel van waarschuwing. Er is in deze zaak sprake van een complexe echtscheiding die duidelijk is geëscaleerd. Het hof kan niet uitsluiten dat het door verweerster gegeven advies tot eigenrichting bij die escalatie een (grote) rol heeft gespeeld. Kwalijk acht het hof dat verweerster bij het aan haar cliënte gegeven advies haar eigen belang bij betaling van haar facturen heeft meegewogen. Ter zitting heeft verweerster weliswaar gezegd soortgelijke adviezen ‘niet meer op dezelfde manier’ te (zullen) geven, maar het hof is er niet van overtuigd geraakt dat verweerster zich realiseert dat haar cliënte er niet alleen bij is gebaat om – op de korte termijn – wat (extra) financiële zekerheid te verkrijgen, maar ook en vooral om – op de langere termijn – in gesprek te blijven met klager bij de afwikkeling van de echtscheiding en als ouders van hun beider zoon. Dat vereist op bepaalde momenten enige terughoudendheid bij het nemen van (juridische) acties, waarvan hier geen sprake is geweest. Het hof is dan ook van oordeel dat aan verweerster de maatregel van berisping moet worden opgelegd.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd,
zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen
in de kosten van de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling
Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 525,- [€ 525,- per punt] kosten voor rechtsbijstand van klager;
c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
d) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.2 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 575,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn/haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
9.3 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 vernietigt de beslissing van 16 september 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-190/DH/DH, voor zover daarin aan verweerster de maatregel van waarschuwing is opgelegd;
en doet opnieuw recht:
10.2 legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
10.3 bekrachtigt de beslissing van 16 september 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-190/DH/DH,
voor het overige.
10.4 veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van
€ 575,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
10.5 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is genomen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd
en
G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en
in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 16 mei 2025.