ECLI:NL:TAHVD:2025:88 Hof van Discipline 's Gravenhage 240064

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:88
Datum uitspraak: 16-05-2025
Datum publicatie: 16-05-2025
Zaaknummer(s): 240064
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Hoger beroep te laat ingesteld en daarom niet-ontvankelijk.



Beslissing van 16 mei 2025
in de zaak 240064


naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE

Bij de raad

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 15 januari 2024 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden. De raad heeft met die beslissing (zaaknummer: 22-716/AL/GLD) de klacht van klager ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:12 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof

1.2 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing van de raad is op 16 februari 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof:

- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder van 3 april 2024;
- een e-mail van klager van 17 februari 2024, met bijlagen;
- een e-mail van klager van 15 maart 2024, met bijlage;
- een e-mail van verweerder van 3 april 2024;
- een e-mail van klager van 25 april 2024, met bijlagen;
- een e-mail van klager van 31 mei 2024.

1.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 oktober 2024. In de oproepbrief is door het hof aan partijen meegedeeld dat op de mondelinge behandeling uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde zou komen. Daar zijn klager en verweerder verschenen.

1.4 Na de mondelinge behandeling is door klager een wrakingsverzoek tegen de (plaatsvervangend) voorzitter en de leden van de behandelend kamer van dit hof ingediend. De (plaatsvervangend) voorzitter en de leden van de behandelend kamer van dit hof hebben daartegen verweer gevoerd. Het wrakingsverzoek is afgewezen bij beslissing van 21 maart 2025, gewezen onder 240064W door een wrakingskamer van dit hof.

1.5 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2025:47 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

2.1 Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het hoger beroep door klager tijdig is ingediend. In artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet is bepaald dat gedurende dertig dagen na verzending van de beslissing van de raad hoger beroep kan worden ingesteld tegen die beslissing.

2.2 De beslissing is door de raad verzonden op 15 januari 2024. Dit betekent dat klager tot en met 14 februari 2024 de tijd had om hoger beroep in te stellen. Het hof heeft het hoger beroep van klager echter pas op 16 februari 2024 ontvangen. Klager is in de gelegenheid gesteld om uit te leggen waarom hij te laat was met het instellen van hoger beroep.

2.3 Klager stelt dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hij voert daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aan:

- op 28 december 2023 heeft klager een zware schouderoperatie ondergaan;
- op 26 januari 2024 is klager op zware pijnstilling gezet vanwege hevige pijn bij het bewegen van zijn schouder;
- klager heeft geen rechtsbijstand kunnen vinden noch zich kunnen veroorloven om het beroepschrift namens hem op te stellen en in te dienen;
- klager was pas op 9 februari 2024 fysiek in staat het (omvangrijke) beroepschrift te voltooien, maar kwam vervolgens in tijdnood;
- klager is mantelzorger voor zijn gehandicapte zoon die met gezondheidsproblemen kampt;
- de vader van klager is overleden op 11 februari (desgevraagd gaf klager ter zitting aan dat zijn vader is overleden op 11 februari 2023).

2.4 Alles bij elkaar heeft klager een heftige periode achter de rug. Klager verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen onder meer naar de medische verklaring van zijn huisarts van 24 april 2024, waarin laatstgenoemde heeft verklaard dat klager tot begin februari 2024 vanwege zijn schouderklachten niet in staat is geweest een juridisch stuk op te stellen. Ook heeft klager een verklaring van de huisarts gedateerd 27 november 2023 overgelegd, waaruit blijkt dat de zoon van klager van 11 tot en met 16 oktober 2023 was opgenomen in het ziekenhuis.

2.5 Verweerder heeft in zijn schriftelijke reactie van 3 april 2024 gemotiveerd betwist dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Volgens verweerder gaat het om een bewuste en daarmee toerekenbare overschrijding van de beroepstermijn. Klager was immers bekend met de beroepstermijn vanwege de “rechtsmittelbelehrung” (rechtsmiddeleninformatie) onderaan de beslissing van de raad. Voor het overige is verweerder van mening dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van zijn medische situatie niet genoeg tijd heeft gehad om het beroepschrift binnen de appeltermijn in te dienen.

2.6 Het hof stelt voorop dat klager op basis van zijn eigen stellingen op 16 januari 2024 bekend is geworden met de beslissing van de raad. Op grond van het hiervoor genoemde artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet had klager de mogelijkheid om gedurende 30 dagen na verzending van de uitspraak van de raad hoger beroep in te stellen bij het hof. Dat betekent dat de termijn om hoger beroep in te stellen verliep op 14 februari 2024, zodat het hoger beroep van klager van 16 februari 2024 te laat is ingediend.

2.7 De vraag die vervolgens voorligt, is of de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. Verweerder heeft gewezen op de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31) en klager heeft hier vervolgens op gereageerd, waarbij hij aangaf dat hij meende dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.

2.8 Het hof overweegt dat een termijnoverschrijding alleen verschoonbaar is als “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener (klager) in verzuim is geweest”. Het hof is van oordeel dat de door klager aangevoerde omstandigheden de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Omdat de verzendtheorie geldt voor de start van de looptijd van de beroepstermijn, heeft het feit dat klager, naar hij aanvoert, de beslissing van de raad eerst op 16 januari 2024 heeft geopend, geen invloed op het aanvangsmoment van die termijn. Vaststaat immers dat de beslissing op 15 januari 2024 (digitaal) is verzonden. Dat betekent dat de beroepstermijn is verstreken op 14 februari 2024. Klager ontkent niet dat hij het hoger beroep te laat heeft ingediend, maar hij stelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn.

2.9 Klager heeft naar het oordeel van het hof weliswaar aannemelijk gemaakt dat hij op het moment dat hij bekend werd met de beslissing van de raad in moeilijke omstandigheden verkeerde, maar niet dat hij als gevolg van die omstandigheden zonder meer niet bij machte was om tijdig hoger beroep in te stellen. Het feit dat zijn vader een jaar eerder is overleden en hij mantelzorger is van zijn zoon, die in oktober 2023 enkele dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, vormen onvoldoende reden om redelijkerwijs te oordelen dat klager niet in verzuim was. De complicaties van de operatie van klager zelf zijn dat evenmin. Klager heeft zelf aangegeven ongeveer een week na ontvangst van de uitspraak op 16 januari met het beroepschrift te zijn begonnen, waarna hij op 26 januari zich weer moest melden bij de chirurg vanwege hevige pijn in zijn schouder. Uit de mededeling van zijn huisarts volgt dat klager vanaf begin februari 2024 (klager noemt zelf 9 februari) weer in staat moest worden geacht om verder aan het beroepschrift te werken. Daarnaast heeft klager niet duidelijk gemaakt waarom hij niet aan een derde heeft gevraagd om hem te helpen bij het opstellen van het beroepschrift. Dat dat onmogelijk was, is niet gebleken. Er was dus geen sprake van psychisch of fysiek onvermogen om het beroepschrift af te maken en tijdig in te dienen.

2.10 Nu er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, blijft het feit dat het hoger beroep te laat is ingesteld voor rekening van klager.

2.11 De slotsom is dat klager in zijn hoger beroep niet kan worden ontvangen.

3 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

3.1 verklaart het hoger beroep van klager niet-ontvankelijk.


Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven, A.R. Sturhoofd, J.E. Soeharno en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 16 mei 2025