ECLI:NL:TAHVD:2025:87 Hof van Discipline 's Gravenhage 250072

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:87
Datum uitspraak: 16-05-2025
Datum publicatie: 16-05-2025
Zaaknummer(s): 250072
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Klaagster wenst aanwijzing van een advocaat om cassatieberoep in te stellen De termijn om cassatie in te stellen is inmiddels verstreken. Dit betekent dat klaagsters doel – een rechtsmiddel instellen tegen deze beslissing – niet meer kan worden bereikt, zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden. Reeds op die grond dient het beklag van klaagster te worden afgewezen. Overigens is het hof met de deken, gezien het procesadvies van de cassatieadvocaat, van oordeel dat de procedure die klaagster had willen voeren geen redelijke kans van slagen heeft. Dit is een gegronde reden om het verzoek af te wijzen, wat de deken dan ook terecht heeft gedaan. Door klaagster zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht, die haar standpunt dat het cassatie-advies zonder haar toestemming is uitgebracht ondersteunen.


Beslissing van 16 mei 2025
in de zaak 250072


naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

klaagster

tegen:

de deken

1 DE PROCEDURE

Bij de deken

1.1 Klaagster heeft op 12 februari 2025 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een (cassatie)advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 24 februari 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat de door klaagster gewenste cassatieprocedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Bij het hof

1.3 Klaagster heeft op 24 februari 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

1.4 Verder bevat het dossier:
- het verweer van de deken
- twee e -mails van klaagster van 25 februari 2025

1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.


2 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 De rechtbank Noord-Nederland heeft bij beschikking van 25 november 2024 een zorgmachtiging ingevolge de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) verleend ten aanzien van klaagster. Deze machtiging geldt tot en met 25 november 2025.

2.2 Klaagster heeft op 12 februari 2025 bij de deken Den Haag een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Klaagster wil cassatie instellen tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 25 november 2024. Klaagster heeft op het webformulier vermeld dat zij eerder is bijgestaan door mr. P te Leeuwarden. Verder heeft zij twee advocaten benaderd, deze advocaten hebben als reden voor afwijzing voor afwijzing gegeven ‘geen tijd’ en ‘geen toevoeging’.

2.3 De deken heeft informatie ingewonnen mij mr. P. Daaruit is naar voren gekomen dat reeds op 9 februari 2025 een cassatieadvies was uitgebracht door mr. B, cassatieadvocaat te Den Haag. In dit advies schrijft mr. B dat zowel de rechtsklachten als de motiveringsklachten tegen de beschikking kansloos zijn. Mr. B concludeert dat beroep in cassatie niet zal kunnen leiden tot een andere uitkomst dan wat de rechtbank heeft geoordeeld en beslist. Klaagster heeft desgevraagd aan de stafjurist van de deken gezegd dat mr. P haar advocaat niet meer zou zijn vanwege een tegengesteld belang. Klaagster stelt tevens dat zij geen opdracht heeft gegeven voor het vragen van een cassatieadvies.

2.4 Omdat er reeds een negatief cassatieadvies is verstrekt dat -zo blijkt uit het advies- is opgesteld na bestudering van het dossier, is de deken van mening dat de door klaagster gewenste cassatieprocedure geen kans van slagen heeft. Daarom heeft zij het verzoek om advocaat aan te wijzen afgewezen.


3 BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag

3.1 Klaagster stelt dat de deken haar verzoek om een advocaat ten onrechte heeft afgewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat mr. P en mr. B -die een negatief cassatieadvies- hebben uitgebrachtzonder haar toestemming hebben gehandeld.

3.2 In een mail van 25 februari 2025 heeft klaagster aan het hof om toezicht gevraagd op een groot aantal klachten dat bij de deken Noord-Nederland ligt. Het betreft klachten over advocaten die zaken hebben laten liggen. Bij de orde in Den Haag liggen incorrecte cassatieverzoeken, dit speelt al sinds 2019 en klaagster vraag ook hierop toezicht van het hof.

Verweer

3.3 De deken heeft primair aangevoerd dat klaagster geen belang meer heeft bij haar beklag omdat de termijn voor het instellen van cassatie op 25 februari 2025 is verstreken. Subsidiair is de deken van mening dat zij het verzoek op juiste gronden heeft afgewezen omdat een cassatieprocedure geen redelijke kans van slagen heeft, gezien het negatieve cassatieadvies.

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2 Klaagster wenst aanwijzing van een advocaat om cassatieberoep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 25 november 2024. De termijn om cassatie in te stellen is inmiddels verstreken, op 25 februari 2025. Dit betekent dat klaagsters doel – een rechtsmiddel instellen tegen deze beslissing – niet meer kan worden bereikt, zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden. Reeds op die grond dient het beklag van klaagster te worden afgewezen.

4.3 Overigens is het hof met de deken, gezien het procesadvies van de cassatieadvocaat, van oordeel dat de procedure die klaagster had willen voeren geen redelijke kans van slagen heeft. Dit is een gegronde reden om het verzoek af te wijzen, wat de deken dan ook terecht heeft gedaan. Door klaagster zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht, die haar standpunt dat het cassatie-advies zonder haar toestemming is uitgebracht ondersteunen.

4.4 Het hof laat het verzoek dat klaagster heeft gedaan in een van de e-mails van 25 februari 2025 buiten beschouwing omdat dit verzoek geen verband houdt met de beslissing die in deze procedure voorligt.

4.5 De slotsom is dat het beklag van klaagster ongegrond wordt verklaard.

5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 24 februari 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.C.A.T. Frima en J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2025.


griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 16 mei 2025.