ECLI:NL:TAHVD:2025:86 Hof van Discipline 's Gravenhage 250091

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:86
Datum uitspraak: 16-05-2025
Datum publicatie: 16-05-2025
Zaaknummer(s): 250091
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Klager wenst aanwijzing van een advocaat om beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2024. Zoals de deken in haar reactie op het beklag ook heeft aangegeven, is de termijn waarbinnen dat nog kon inmiddels verstreken. Dit betekent dat klagers doel niet meer kan worden bereikt zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden. Op die grond dient het beklag van klager reeds te worden afgewezen. Ook overigens heeft de deken op juiste gronden beslist het verzoek van klager om aanwijzing van een advocaat af te wijzen. De deken heeft onder verwijzing naar het negatieve procesadvies van 2 advocaten op goede gronden vastgesteld dat het hoger beroep dat klager in wil stellen onvoldoende kans van slagen heeft. De deken is ook zelf tot deze conclusie gekomen. Voorts heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om zelf een advocaat te vinden. Klager heeft pas bij zijn beklagschrift één schriftelijke afwijzing van een advocaat gevoegd. Hiermee heeft klager niet voldaan aan het verzoek van deken om drie schriftelijke afwijzingen in de dienen.


Beslissing van 16 mei 2025
in de zaak 250091


naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

klager

tegen:

de deken

1 DE PROCEDURE

Bij de deken

1.1 Klager heeft op 6 maart 2025 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 11 maart 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat klager de nodige inspanningen heeft verricht om een advocaat te vinden en de door klager gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Bij het hof

1.3 Klager heeft op 12 maart 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

1.4 Verder bevat het dossier:
- het verweer van de deken
- de repliek met bijlagen
- de dupliek
- de e-mail van klager van 16 april 2025

1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

2 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 Klager heeft een procedure gevoerd met betrekking tot de ontkenning van het vaderschap van de heer A, en verzoeken om DNA-onderzoek en omgangsregeling. Klager heeft zijn verzoeken gebaseerd op de stelling dat hij, en niet de echtgenoot van K (de vrouw), de heer A, de biologische vader is van R, geboren op 9 augustus 2022. Daartoe stelt klager dat hij in de periode van 15 augustus 2021 tot juni 2022 een affectieve relatie had met de vrouw en tijdens die relatie regelmatig onbeschermde gemeenschap met haar heeft gehad. Volgens klager wilde de vrouw graag een kind met hem en zouden zij bij een zwangerschap samen terugverhuizen naar Letland. Toen de vrouw hem vertelde dat zij zwanger was, bleek zij echter al gehuwd met de heer A. Hoewel klager tijdens het begin van de zwangerschap nog door de vrouw werd betrokken, trok zij zich uiteindelijk terug uit het contact en weigerde zij nog informatie met klager te delen. De rechtbank Noord-Holland heeft in een beschikking van 20 december 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om ontkenning van het vaderschap van de echtgenoot van de vrouw. Het verzoek om een omgangsregeling is afgewezen evenals het verzoek tot medewerking aan een DNA-onderzoek.

2.2 Klager wil hoger beroep instellen tegen deze beschikking van 20 december 2024 en heeft de deken verzocht een advocaat aan te wijzen.

2.3 Op 22 februari 2025 heef klager zelf hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Bij brief van 26 februari 2025 heeft het gerechtshof laten weten dat het beroepschrift niet voldoet aan de wettelijke vereisten en dat hij tot 20 maart 2025 de tijd krijgt om het verzuim te herstellen. Daarvoor dient hij contact op te nemen met een advocaat, aldus het gerechtshof. Klager heeft dat verzuim niet tijdig (laten) herstellen.

2.4 Bij e-mail van 6 maart 2025 heeft de stafjurist van de deken klager gewezen op de voorwaarden van artikel 13 Advocatenwet De stafjurist heeft uit het webformulier opgemaakt dat klager in het verleden is bijgestaan door mr. H, mr. V en mr. Van der B. Klager heeft een negatief procesadvies van mr. Van der B van 19 februari 2025 aan de deken gestuurd. Namens de deken is verzocht om correspondentie toe te sturen waaruit blijkt dat mr. H en mr. V zich hebben onttrokken en -indien zij een negatief procesadvies hebben uitgebracht- ook dat advies in te dienen. Daarnaast dient klager drie schriftelijke afwijzingen van advocaten die hij heeft benaderd om hem bij te staan, bij de deken te overleggen.

2.5 Klager heeft op 10 maart 2025 een groot aantal stukken -screenshots- aan de deken gestuurd. Daarnaast heeft klager aan de deken uiteengezet dat mr. H van zijn zaak is gegaan omdat zij van baan is veranderd en dat mr. V zijn zaak heeft laten vallen zonder deze aan een andere advocaat over te dragen.

2.6 Op 11 maart 2025 heeft de deken het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat afgewezen. De deken heeft haar besluit als volgt toegelicht. Klager heeft niet de gevraagde schriftelijke afwijzingen van door hem aangezochte advocaten ingediend. De deken heeft vastgesteld dat klager niet heeft aangetoond dat hij de nodige inspanningen heeft verricht om een advocaat te vinden. Het verzoek van klager voldoet daarom niet aan de voorwaarden om tot aanwijzing van een advocaat over te gaan. Daarnaast is de deken van mening dat de door klager gewenste procedure in hoger beroep geen redelijke kans van slagen heeft. De deken heeft gewezen op het negatieve procesadvies van mr. van der B van 19 februari 2025. Na het lezen van de beschikking van 20 december 2024 is de deken ook zelf tot de conclusie gekomen dat een procedure in hoger beroep geen kans van slagen heeft.


3 BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag

3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Klager stelt dat de deken haar onderzoeksplicht heeft geschonden omdat zij zonder grondige beoordeling heeft geconcludeerd dat klager niet voldoende inspanningen heeft verricht om een advocaat te vinden. Klager stelt dat hij meer dan tien e-mails heeft verstuurd, en slechts één schriftelijke afwijzing heeft ontvangen.

3.2 Daarnaast is klager van mening dat de deken haar wettelijke bevoegdheid heeft overschreden door een juridische beoordeling te geven over de slagingskansen van zijn zaak. Volgens klager mag de deken zich niet mengen in de vraag of een zaak kans van slagen heeft. Klager stelt dat de beslissing van de deken heeft geleid tot een ernstige schending van zijn recht op toegang tot de rechter. Omdat de zaak van klager niet kan worden voortgezet zonder advocaat, heeft de deken klager feitelijk toegang tot de rechter ontnomen. Dit acht klager in strijd met artikel 6 EVRM en artikel 47 van het EU-Handvest van de grondrechten. Daarnaast is zijn zaak van uitzonderlijk maatschappelijk belang

Verweer

3.3 De deken heeft erop gewezen dat een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet alleen wegens gegronde redenen kan worden afgewezen. Een dergelijke reden kan bestaan indien de gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft. De deken zal daarvoor de slagingskansen van de zaak van betrokkene moeten beoordelen. De deken heeft er op gewezen dat zowel mr V. als mr. Van der B de zaak van klager hebben bestudeerd en beiden hebben geconcludeerd dat zij geen hoger beroep zullen instellen tegen de beschikking van 20 december 2024 omdat een in te stellen hoger beroep onvoldoende kans van slagen heeft.

3.4 Daarnaast is een voorwaarde van artikel 13 Advocatenwet dat de rechtszoekende aannemelijk moet maken dat hij zelf niet in staat is om tijdig een advocaat te vinden om hem bij te staan. Klager heeft een lijst met ingaande en uitgaande e-mailberichten gestuurd waaruit blijkt dat hij contact heeft gezocht met verschillende advocatenkantoren. De inhoud van de e-mailberichten is niet overgelegd. Daarmee heeft klager miskend dat het aan hem is om aan te tonen dat hij aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Met de pas bij het beklagschrift gevoegde afwijzing van één afwijzing van een advocaat, heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat hij zelf niet in staat is om tijdig een advocaat te vinden.

3.5 De deken is van mening dat uit het voorgaande volgt dat het verzoek van klager op goede gronden is afgewezen en dat daarom van de door klager gestelde schending van het recht op toegang tot de rechter geen sprake is.

3.6 Tenslotte heeft de deken er op gewezen dat de termijn om hoger beroep in te stellen tegen de schikking van 20 december 2024 op 20 maart 2025 is verstreken, zodat klager geen belang meer heeft bij zijn verzoek.


4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2 Klager wenst aanwijzing van een advocaat om beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2024. Zoals de deken in haar reactie op het beklag ook heeft aangegeven, is de termijn waarbinnen dat nog kon inmiddels verstreken op 20 maart 2025. Zie ook het bericht van het gerechtshof Amsterdam van 26 februari 2025 (hiervoor onder 1.3) Dit betekent dat klagers doel, een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing van 20 december 2024, niet meer kan worden bereikt zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden. Op die grond dient het beklag van klager reeds te worden afgewezen.
4.3 Ook overigens heeft de deken op juiste gronden beslist het verzoek van klager om aanwijzing van een advocaat af te wijzen.

4.4 De deken heeft onder verwijzing naar het negatieve procesadvies van mr. V. en mr. Van der B op goede gronden vastgesteld dat het hoger beroep dat klager in wil stellen onvoldoende kans van slagen heeft. De deken is ook zelf tot deze conclusie gekomen op basis van de beschikking van 20 december 2024.

4.5. Voorts heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om zelf een advocaat te vinden. Klager heeft pas bij zijn beklagschrift één schriftelijke afwijzing van een advocaat gevoegd. Hiermee heeft klager niet voldaan aan het verzoek van deken om drie schriftelijke afwijzingen in de dienen.

4.6 De slotsom is dat het beklag ongegrond zal worden verklaard.

5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 11 maart 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.C.A.T. Frima en J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2025.


griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 16 mei 2025.