ECLI:NL:TAHVD:2025:81 Hof van Discipline 's Gravenhage 230206W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:81
Datum uitspraak: 12-05-2025
Datum publicatie: 13-05-2025
Zaaknummer(s): 230206W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk, want te laat ingediend. Van berusting in de wraking door de gewraakte leden van het hof is geen sprake.


Beslissing van 12 mei 2025
in de zaak 230206W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mr. M.F.J.N. van Osch
plaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline

en

mr. R.H. Broekhuijsen
lid van het hof van discipline

verweerders

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 26 juni 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-998/DB/OB). In deze beslissing is de klacht van verzoeker tegen de verweerder in de hoofdzaak - in diens hoedanigheid van deken - (verder: de deken) deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

1.2 De beslissing van de raad is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:78 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.

1.3 Verzoeker heeft tegen die beslissing beroep ingesteld, welk beroep bij het hof in behandeling is onder zaaknummer 230206. Het beroep is mondeling behandeld op 6 september 2024.

1.4 Verzoeker heeft vervolgens een wrakingsverzoek ingediend tegen verweerders, gedateerd 25 september 2024 en op de griffie van het hof ontvangen per e-mail van 26 september 2024.

1.5 Verweerders hebben niet berust in het wrakingsverzoek.

1.6 Verder bevat het wrakingsdossier van het hof:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 september 2024;
- het verweerschrift;
- twee e-mails met bijlagen van verzoeker van 13 november 2024;
- de e-mail met bijlagen van verzoeker van 15 november 2024;
- twee e-mails met bijlagen van verzoeker van 18 november 2024;
- e-mails van verzoeker van 29 november 2024, 1 december 2024 en 2 december 2024;
- de e-mail van verzoeker van 14 januari 2025;
- de e-mail van verweerders van 15 januari 2025;
- de e-mail met bijlagen van verzoeker van 14 februari 2025.

1.7 Het wrakingsverzoek is mondeling behandeld op 7 maart 2025. Daar is verzoeker met zijn gemachtigde verschenen. Verweerders waren met bericht afwezig. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben hun standpunt toegelicht.

1.8 Na de laatstgenoemde zitting heeft verzoeker de voorzitter en het advocaat-lid gewraakt, welke wraking bij bericht van 17 april 2025 buiten behandeling is gelaten. De behandeling van de onderhavige zaak is voortgezet in de stand waarin deze zich bevond.


2 BEOORDELING

wrakingsgronden
2.1 Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerders op de zitting van 6 september 2024 niet onpartijdig waren en dat het recht van hoor en wederhoor niet is toegepast. Verzoeker heeft zich niet over de ernst van de situatie kunnen uitspreken en heeft onvoldoende de gelegenheid gekregen om het woord te voeren over de inhoud, aard en ernst van de situatie. Daardoor heeft verzoeker geen eerlijke behandeling gekregen.

2.2 Verzoeker heeft ter toelichting op zijn wrakingsverzoek onder meer het volgende aangevoerd:
- door verzoeker ingediende stukken werden pas ter zitting (alsnog) geaccepteerd;
- het verzoek van verzoeker om spreektijdverlenging is niet gehonoreerd;
- de raadgever van verzoeker werd verwezen naar de tribune, ondanks dat hij was aangemeld;
- de voorzitter heeft verzoeker diverse malen gewezen op zijn spreektijd van 10 minuten;
- het werd verzoeker niet toegestaan om zijn toepassing en gevolgen toe te lichten van de vermeende wetsartikelfraude en de zogenaamde leeswijzer werd geweigerd;
- de voorzitter wees op de mogelijkheid van een herzieningsverzoek en gaf daarbij aan dat die verzoeken betrekkelijk zelden worden toegewezen;
- het advocaat-lid bracht slechts naar voren: “u kunt mij niet overtuigen.”

2.3 Verzoeker meent dat hiermee niet onpartijdig is gehandeld en is voorgesorteerd op een reeds ingenomen standpunt. De deken en zijn gemachtigde wilden niet worden gefilmd, wat bij een openbare zitting niet zou kunnen. De voorzitter had moeten ingaan op de erkenning van de deken dat hij fout gehandeld had en de gevolgen daarvan, evenals op het beroep van verzoeker op artikel 46g Advocatenwet. De huidige deken heeft haar jurist gestuurd om de deken te ondersteunen. De voorzitter heeft haar hierover aangehoord en niet weggestuurd.

verweer
2.4 Verweerders hebben primair aangevoerd dat het wrakingsverzoek op grond van artikel 1 lid 4 van het Wrakingsprotocol van het hof te laat is, nu het niet onverwijld (na de zitting) is ingediend, maar pas ruim twee weken later terwijl de wrakingsgronden al ter zitting bij verzoeker bekend waren. Verzocht wordt het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.

2.5 Voor zover het verzoek ontvankelijk zou zijn, is het volgens verweerders ongegrond. Verweerders hebben dit als volgt toegelicht:
- verzoeker heeft de gebruikelijke en volgens het procesreglement toegestane spreektijd gekregen en gebruikt;
- de beslissing om de spreektijd niet te verruimen is van processuele aard en niet voor wraking vatbaar;
- alle tijdig ingediende stukken (zoals ter zitting besproken) worden meegenomen in de beslissing. De beslissing om ter zitting geen nieuwe stukken te accepteren is niet vatbaar voor wraking en in overeenstemming met het procesreglement;
- dat ter zitting de mogelijkheid van herziening ter sprake is gebracht, kan bezwaarlijk als vooringenomen of partijdig gezien worden. De voorzitter heeft uitsluitend beoogd te vragen of van die mogelijkheid gebruik was gemaakt. De opmerking daarbij dat de kans op succes van een herzieningsverzoek statistisch niet hoog is, is uitsluitend bedoeld ter tempering van onrealistische verwachtingen.
- de voorzitter heeft de raadgever van verzoeker (die niet tevens gemachtigde was) gevraagd om op de rij stoelen achter verzoeker plaats te nemen. Dit belemmerde op geen enkele wijze het contact tussen beiden. De raadgever is ter zitting ook aan het woord geweest.
- het advocaat-lid van het hof heeft aan de orde gesteld welk belang verzoeker nog had bij zijn klacht, nu de deken al had erkend dat het niet goed gegaan was. Het is een gelegitimeerde vraag, waarmee verzoeker zijn belang nader kon toelichten en onderbouwen. Het was zorgvuldig om dit aan de orde te stellen. Uit het proces-verbaal blijkt dat het advocaat-lid heeft gezegd: “uw uitleg over uw belang overtuigt mij niet.”

uitgangspunten voor de beoordeling
2.6 Het hof stelt voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).

2.7 Het Wrakingsprotocol van het hof bepaalt in artikel 2.1 dat het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de verzoeker bekend is geworden met de hiervoor in 2.6 bedoelde feiten of omstandigheden die de reden vormen voor het wrakingsverzoek.

2.8 Verder bepaalt het Wrakingsprotocol in artikel 4.3 dat de griffie het lid van wie wraking is verzocht in de gelegenheid stelt schriftelijk op het wrakingsverzoek te reageren. Volgens artikel 5.1 van het Wrakingsprotocol kan het lid van wie wraking wordt verzocht aan de griffie laten weten dat geen verweer wordt gevoerd tegen het wrakingsverzoek, in welk geval sprake is van berusting. Als sprake is van berusting, wordt het wrakingsverzoek conform de overige leden van artikel 5 niet (verder) in behandeling genomen, maar wordt een ander lid van het hof aangewezen in plaats van het lid dat in de wraking heeft berust. Daarna wordt de hoofdzaak (verder) in behandeling genomen.

beoordeling
2.9 Verzoeker heeft als meest verstrekkend standpunt ingenomen - en ter zitting toegelicht - dat de gewraakte leden van het hof hebben berust in de wraking, omdat zij niet binnen de door de griffier gestelde termijn hun verweerschrift hebben ingediend. Ook stellen zij dat het stuk dat verweerders hebben ingediend niet alleen te laat is ingekomen, maar ook niet als verweerschrift is te beschouwen, omdat het niet is gedateerd en ondertekend.

2.10 Het hof verwerpt dit standpunt van verzoeker. Het door de gewraakte voorzitter van het hof - mede namens het gewraakte advocaat-lid - ingediende stuk is blijkens de aanhef en de inhoud een inhoudelijk verweer van beide gewraakte leden op het wrakingsverzoek. Dat het stuk niet is gedateerd en ondertekend, doet daaraan niet af. Het enkele feit dat het verweerschrift niet is ingediend binnen de door de griffier gestelde termijn, betekent evenmin dat het te laat is ingediend. Het Wrakingsprotocol bevat geen (verval-)termijn voor het indienen van een verweerschrift. Het verweer kan tot en met de zitting nog worden gevoerd. De door de griffier gehanteerde termijn betreft een ordetermijn en geen vervaltermijn. Bovendien vereist het Wrakingsprotocol een actieve handeling van een gewraakt lid voor berusting, namelijk een mededeling dat geen verweer wordt gevoerd. Van berusting in de wraking door de gewraakte leden is dan ook geen sprake.

2.11 Vast staat verder dat de feiten en omstandigheden, die verzoeker aanleiding hebben gegeven de leden van het hof te wraken, zich hebben voorgedaan tijdens de zitting van het hof van 6 september 2024 en dat verzoeker daarmee ook tijdens de zitting al bekend was. Gelet op artikel 2.1 van het Wrakingsprotocol dient een wrakingsverzoek gedaan te worden zodra de verzoeker met die feiten of omstandigheden bekend is. Dat betekent in dit geval meteen ter zitting (in die mogelijkheid voorziet het Wrakingsprotocol ook) óf zo spoedig mogelijk na afloop van die zitting. Dat het op schrift stellen en onderbouwen van de wrakingsgronden enkele dagen kan vergen, valt te billijken. De door verzoeker in dit geval genomen tijd voor het indienen van zijn wrakingsverzoek - 19 dagen - is echter (aanzienlijk) te lang geweest. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een dergelijk lange termijn zouden kunnen rechtvaardigen. Het wrakingsverzoek is dan ook te laat ingediend en zal om die reden niet verder inhoudelijk worden beoordeeld.


3 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek van 25 september 2024;

- bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.


Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2025.



griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 12 mei 2025.