ECLI:NL:TAHVD:2025:79 Hof van Discipline 's Gravenhage 240318
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:79 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-05-2025 |
Datum publicatie: | 13-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 240318 |
Onderwerp: | Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat |
Beslissingen: | Beklag |
Inhoudsindicatie: | Artikel 13 lid 1 Advocatenwet: Afwijzing door deken een nieuwe advocaat aan te wijzen. Het hof verklaart het beklag tegen deze beslissing gegrond. Uit de overgelegde brief en de toelichting door klager volgt voldoende dat er tussen hem en de door de deken aangewezen advocaat sprake is van een vertrouwensbreuk, zodat een hernieuwde samenwerking tussen klager en deze advocaat niet van klager kan worden verwacht. Het hof verzoekt de deken spoedig een andere advocaat aan te wijzen. |
Beslissing van 12 mei 2025
in de zaak 240318
naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klager
tegen:
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat
als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 5 november 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat niet gebleken is dat de door de deken toegewezen advocaat, mr. R, zijn werk in een eerdere zaak voor klager niet naar behoren heeft verricht of niet “capabel” genoeg is, zodat de deken niet gehouden is een andere advocaat aan te wijzen.
Bij het hof
1.3 Klager heeft op 12 november 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken
ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). Het beklag is op die datum
ontvangen door de griffie van het hof.
1.4 Verder bevat het dossier:
- het verweer van de deken;
- de repliek van klager.
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 Mr. R heeft klager in 2023 in een eerdere procedure (op grond van artikel 843a Rv) bijgestaan.
2.2 In deze zaak ging het om het volgende. Klager en zijn ex-partner waren gezamenlijk eigenaar van een woning. De woning is toebedeeld aan de ex-partner van klager en klager is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. A heeft een nieuwe hypotheek verstrekt aan de ex-partner. Klager heeft in deze procedure op grond van artikel 843a Rv inzage geëist in de stukken op basis waarvan de hypotheek is verstrekt aan zijn ex-partner, waarbij het hem met name ging om het taxatierapport. Klager wilde op die manier nagaan of aan hem een juist bedrag aan uitkoopsom is toegekend.
2.3 De kantonrechter heeft in het vonnis van 16 juni 2023 de eis van klager afgewezen.
2.4 Op 29 juni 2023 heeft mr. R aan klager bericht:
“Conform afspraak bericht ik u als volgt. U hebt drie maanden, na datum uitspraak,
de tijd om (tijdig) hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof. Gezamenlijk zijn
wij tot de conclusie gekomen dat het verstandig is om de kwestie bij een andere advocaat
neer te leggen vanwege de uiteenlopende gedachten”.
2.5 Klager heeft op 17 september 2024 door middel van een webformulier met
bijlagen de deken van de orde van advocaten Amsterdam verzocht een advocaat aan te
wijzen. Dit verzoek is door de deken van de orde van advocaten Amsterdam op 19 december
2024 doorgezonden naar de deken van de orde van advocaten Rotterdam.
2.6 Nadat mr. R had aangegeven bereid te zijn met klager te bezien wat er in de huidige situatie mogelijk is en of een procedure zinvol is, heeft de deken bij besluit van 25 oktober 2024 mr. R aangewezen. De deken heeft in zijn beslissing - voor zover hier relevant - het volgende opgemerkt:
“Ik merk nog het volgende op. Ook als aangewezen advocaat is mr. R. “dominus litis”. Dat betekent dat hij in overleg met u de strategie bepaalt in de zaak. Mr. R. mag geen handelingen verrichten tegen uw wil, maar wanneer hij en u van mening verschillen over wat in de procedure naar voren moet worden gebracht, kunt u mr. R. niet dwingen te zeggen of schrijven wat u vindt dat er gezegd of geschreven moet worden. Ook kunt u mr. R. niet dwingen verzoeken te doen of incidenten op te werpen waar hij niet achter staat.”
2.7 Klager heeft op 28 oktober 2024 gereageerd en verzocht een andere advocaat aan te wijzen.
2.8 De deken heeft dit verzoek bij besluit van 5 november 2024 afgewezen.
2.9 Klager heeft op 12 november 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag
3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen omdat hij in het verleden al eens eerder is bijgestaan door mr. R en dat hij in deze periode heeft kunnen constateren dat mr. R vormfouten heeft gemaakt. Ook heeft mr. R destijds na het gewezen vonnis aangegeven klager niet meer te willen bijstaan. Klager heeft het gevoel dat als hij verplicht wordt weer met mr. R aan de slag te gaan, hij geen eerlijk proces tegemoet zal gaan omdat mr. R al bevooroordeeld zal zijn. Mr. R is er namelijk van overtuigd dat er overeenstemming was over de marktwaarde voor de verdeling, terwijl klager daar anders over denkt. Mr. R heeft ten tijde van de procedure in 2023 ten onrechte in de dagvaarding gezet dat er wel overeenstemming was. Klager concludeert daarom dat bij mr. R de juiste kennis en expertise ontbreekt, en herhaalt zijn verzoek om hem een andere advocaat toe te wijzen.
Verweer
3.2 De deken heeft hiertegenover aangevoerd dat mr. R heeft aangegeven bereid te zijn met klager naar de zaak te kijken. Mr. R kent de zaak en heeft aangegeven mogelijkheden te zien voor klager. Volgens de deken komt hieruit geen “bevooroordeeldheid” naar voren, althans niet met een negatieve connotatie. Uit de door klager overgelegde brief van 29 juni 2023 volgt ook niet dat mr. R klager niet meer wilde bijstaan. Daarnaast betreft een eventueel te voeren procedure een geheel nieuwe procedure. De beroepstermijn van de procedure in 2023 is (ruimschoots) verstreken. Voor zover klager geen bijstand meer wenst van mr. R wegens vermeende fouten, blijkt uit de door klager overgelegde documenten weliswaar dat hij in de procedure in 2023 op grond van artikel 843a Rv in het ongelijk is gesteld, maar niet dat mr. R daarbij (vorm)fouten heeft gemaakt.
4 BEOORDELING HOF
Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Overwegingen hof
4.2 De deken heeft op 25 oktober 2024 mr. R aangewezen om klager bij te staan. Mr R heeft aan de deken meegedeeld dat hij bereid is met klager naar de zaak te kijken en dat hij mogelijkheden ziet voor klager. Uit het verweerschrift van de deken volgt echter dat de deken bij zijn beslissingen op 25 oktober 2024 en 28 oktober 2024 (de afwijzende beslissing op het verzoek van klager om een andere advocaat dan mr. R aan te wijzen) de brief van 29 juni 2023 van mr. R aan klager niet heeft kunnen betrekken, omdat deze brief door klager niet bij zijn verzoeken aan de deken was overgelegd.
4.3 In de brief van 29 juni 2023 geeft mr. R aan dat hij en klager gezamenlijk tot de conclusie zijn gekomen dat het verstandig is om de kwestie bij een andere advocaat neer te leggen vanwege de uiteenlopende gedachten. Klager heeft in zijn beroepschrift en repliek voldoende gemotiveerd aangevoerd dat deze “uiteenlopende gedachten”, niet alleen de in 2023 (op grond van artikel 843a Rv) gevoerde procedure - waarin mr. R klager bijstond - betroffen, maar dat klager en mr. R ook een fundamenteel verschil van mening hebben over de vraag of er tussen klager en zijn ex-partner ten tijde van hun echtscheiding overeenstemming was over de marktwaarde voor de verdeling van de gezamenlijke echtelijke woning. Dit vraagstuk zal eveneens een rol spelen in de procedure die klager nu nog wenst te voeren en waarvoor hij aan de deken om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht.
4.4 Het hof is van oordeel dat de uit de brief van 29 juni 2023 en de toelichting door klager, voldoende volgt dat tussen mr. R en klager sprake is van een vertrouwensbreuk, zodat een hernieuwde samenwerking tussen klager en mr. R niet van klager kan worden verwacht. Dat mr. R zelf heeft aangegeven dat hij bereid is om met klager naar de zaak te kijken en dat hij heeft aangegeven mogelijkheden te zien voor klager, maakt dit niet anders.
4.5 Het hof is tegen deze achtergrond van oordeel dat het beklag van klager gegrond is. Het hof verzoekt de deken spoedig een andere advocaat aan te wijzen.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 5 november 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam gegrond;
- wijst de zaak terug naar de deken teneinde opnieuw op het inleidende verzoek te beslissen, met inachtneming van hetgeen het hof hierboven heeft overwogen.
Deze beslissing is gewezen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. R. Verkijk en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 12 mei 2025.