ECLI:NL:TAHVD:2025:78 Hof van Discipline 's Gravenhage 240293
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:78 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-05-2025 |
Datum publicatie: | 12-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 240293 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft een klacht ingediend tegen zijn eigen advocaat. De klacht komt er op neer dat verweerder zijn belangen onvoldoende heeft behartigd, onder andere doordat verweerder niet is overgegaan tot het dagvaarden van de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. De raad van discipline heeft geoordeeld dat uit het dossier geen aanknopingspunten volgen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat verweerder niet gehouden is gratis te werken als er geen dekking is van een rechtsbijstandsverzekeraar en klager niet akkoord gaat met het betalen van de werkzaamheden. De raad heeft de klacht daarom ongegrond verklaard. Het hof is het eens met de beslissing van de raad en bekrachtigt deze beslissing. |
Beslissing van 9 mei 2025
in de zaak 240293
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Klager heeft een klacht ingediend tegen zijn eigen advocaat. De klacht komt er op neer dat verweerder zijn belangen onvoldoende heeft behartigd, onder andere doordat verweerder niet is overgegaan tot het dagvaarden van de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. De raad van discipline heeft geoordeeld dat uit het dossier geen aanknopingspunten volgen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat verweerder niet gehouden is gratis te werken als er geen dekking is van een rechtsbijstandsverzekeraar en klager niet akkoord gaat met het betalen van de werkzaamheden. De raad heeft de klacht daarom ongegrond verklaard. Het hof is het eens met de beslissing van de raad en bekrachtigt deze beslissing.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-191/DH/DH) een beslissing gewezen op 16 september 2024. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:173 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 15 oktober 2025 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder,
- de brief van verweerder van 27 februari 2025 met bijlage,
- de brief van klager van 27 februari 2025 met bijlage.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
10 maart 2025. Daar zijn klager, bijgestaan door zijn dochter, en verweerder verschenen.
Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die
onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil over technische problemen aan zijn kajuitjacht. ARAG, klagers rechtsbijstandsverzekeraar, heeft namens hem op enig moment een vaststellingsovereenkomst gesloten en daarin namens klager finale kwijting verleend aan de wederpartij. Vervolgens heeft klager opnieuw problemen ondervonden aan het kajuitjacht. De wederpartij heeft een beroep gedaan op de finale kwijting, waarna ARAG de werkzaamheden heeft neergelegd.
3.3 Klager is uiteindelijk bij verweerder terechtgekomen om een procedure te starten tegen de verkoper van het kajuitjacht en tegen ARAG. Zowel ARAG als een andere rechtsbijstandsverzekeraar van klager gaven aan geen dekking te willen verlenen voor het voeren van een procedure tegen ARAG. Klager, diens dochter en verweerder hebben herhaaldelijk geprobeerd om toch dekking te krijgen (op 28 januari 2022, 2 februari 2022, 21 juli 2022, 6 oktober 2022, 24 april 2023 en 11 juli 2023), maar zonder succes.
3.4 Op 29 augustus 2022 heeft verweerder namens klagers echtgenote een dagvaarding uitgebracht tegen de pleziervaartuigenverzekeraar. Op 8 maart 2023 zijn de vorderingen van klager(s echtgenote) afgewezen. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
3.5 Op 13 juli 2023 heeft verweerder aan klager de vraag voorgelegd of hij de zaak tegen ARAG moet doorzetten nu klager die zelf dient te betalen. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de procedure tegen de verkoper niet gemakkelijk zal zijn, dat hij geen garantie kan geven op de uitkomst daarvan en dat het voor het eindresultaat beter zou zijn om niet alleen de verkoper maar ook ARAG in de procedure te betrekken.
3.6 Op 16 augustus 2023 heeft verweerder nogmaals aangegeven bereid te zijn over te gaan tot dagvaarden, mits hij eerst een toezegging van klager kan krijgen dat de kosten voor de procedure tegen ARAG door klager zelf worden betaald nu er geen dekking wordt verleend door de verzekeraars.
3.7 Op 30 augustus 2023 heeft verweerder op vragen van klager aangegeven dat diens vragen over polissen van de verzekeraars niet eenvoudig zijn en een analyse vergen. Die analyse wordt niet gedekt en moet klager zelf betalen. De overige vragen vallen onder de eventuele procedure tegen ARAG, waarvoor verweerder ook eerst moet weten of klager bereid is te betalen.
3.8 Op 8 september 2023 heeft verweerder herhaald niet bereid te zijn de procedure tegen ARAG te starten als klager niet instaat voor de kosten. Op 14 september heeft verweerder dit opnieuw herhaald.
3.9 Op 21 september 2023 heeft verweerder zijn werkzaamheden neergelegd.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat deze zijn belangen niet goed zou hebben behartigd. Concreet bestaat de klacht aldus klager uit:
“nalatigheid, geen antwoord geven op al mijn vragen, ontbrekende stukken van de finale kwijtingen en het te laat melden van Arag niet goed opvragen bij zowel Arag en wederpartij, de zaak ophouden (bijna twee jaar), [de pleziervaartuigenverzekeraar] dagvaarden, rekeningen naar mij sturen terwijl zij bij Arag gedeclareerd moeten worden en het niet willen dagvaarden van Arag en wederpartij [verkoper van de boot] tegelijk”
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Uit het dossier volgen naar het oordeel van de raad geen aanknopingspunten dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder is niet gehouden om gratis te werken als er geen dekking van een rechtsbijstandsverzekeraar is en klager niet akkoord gaat met het betalen van de werkzaamheden. Dat verweerder pas antwoord wilde geven op de vragen nadat klager had bevestigd de kosten daarvoor te betalen, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad ziet voor het overige niet in dat verweerder is tekortgeschoten in zijn belangenbehartiging. De enkele omstandigheid dat de procedure tegen de pleziervaartuigenverzekeraar niet positief is geëindigd, is daarvoor onvoldoende.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Klager voert in hoger beroep aan dat verweerder eerst de verkoper van de boot wilde dagvaarden en daarna pas ARAG, terwijl klager wilde dat beide partijen tegelijkertijd gedagvaard zouden worden. Verder heeft verweerder volgens klager onvoldoende geprobeerd de stukken met betrekking tot de finale kwijting boven water te krijgen. Volgens klager heeft verweerder ten onrechte gesteld dat een procedure tegen ARAG niet onder de dekking van de rechtsbijstandsverzekering viel. Klager vindt dat verweerder deze dekking had moeten regelen. Verweerder heeft er daarentegen volgens klager alles aan gedaan om te zorgen dat zijn echtgenote geen dekking kreeg bij DAS. Na het vonnis van 8 maart 2023 heeft verweerder gedurende vijf maanden geen contact met DAS opgenomen over de voortgang van de zaak in verband met de dekking. Ook heeft verweerder volgens klager niets gedaan aan de belangenverstrengeling en valsheid in geschrifte van ARAG en heeft hij een vonnis van de rechtbank Rotterdam laten passeren dat niet rechtsgeldig was. Tot slot meent klager dat verweerder hem onvoldoende op de hoogte heeft gehouden over de afloop van het vonnis.
Verweer verweerder
6.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Omvang hoger beroep
7.1 Klager heeft in beroep nieuwe verwijten tegen verweerder geformuleerd. Het hof laat deze buiten beschouwing. Het hof kan slechts oordelen over klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld (vgl. art. 46c lid 1 en 3 Advw). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten in behandeling genomen.
Overwegingen hof
7.2 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die een herhaling van eerder door klager ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder niet gehouden was om zonder toezegging over betaling van zijn honorarium voor klager aan het werk te gaan en voegt daaraan toe dat verweerder hier ook geen misverstand over heeft laten bestaan. Het hof sluit zich daarom aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
8.1 bekrachtigt de beslissing van 16 september 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-191/DH/DH.
Deze beslissing is gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. J.D. Streefkerk
en J. Soeharno, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het
openbaar uitgesproken op 9 mei 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 9 mei 2025.