ECLI:NL:TAHVD:2025:74 Hof van Discipline 's Gravenhage 240289

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:74
Datum uitspraak: 02-05-2025
Datum publicatie: 08-05-2025
Zaaknummer(s): 240289
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Wederzijds hoger beroep. Klacht over ontoereikende dienstverlening in huurkwestie (schade door lekkages), het niet nakomen van afspraken en het (dreigen met) het neerleggen van werkzaamheden. De raad heeft de klacht gegrond verklaard voor zover het gaat over het onvoldoende voortvarend optreden van verweerder en voor het overige ongegrond verklaard. Bekrachtiging.

Beslissing van 2 mei 2025
in de zaak 240289

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:


klaagster

en

klager

tegen:

verweerder

1 INLEIDING

1.1 Verweerder heeft opgetreden voor klagers tegen hun woningcorporatie in verband met lekkages aan hun woning. Klagers verwijten verweerder een ontoereikende dienstverlening, het niet nakomen van afspraken en het (dreigen met) het neerleggen van zijn werkzaamheden. De raad heeft de klacht deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Beide partijen zijn van de beslissing van de raad in beroep gekomen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen, waarna de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad aan de orde komen. Daarna volgen de redenen waarom beide partijen in beroep zijn gekomen en het oordeel van het hof.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-221/DH/RO) een beslissing gewezen op 16 september 2024. In deze beslissing heeft de raad de klachtonderdelen a), b) en d) gegrond verklaard en de klachtonderdelen c), e) en f) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:170 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 14 oktober 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Het beroepschrift van klagers tegen de beslissing is op 16 oktober 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.5 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klagers op het beroepschrift van verweerder.

2.6 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 maart 2025. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.


3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Klagers hebben een geschil met hun woningcorporatie na een lekkage in hun woning. Volgens klagers hebben zij enkele duizenden euro’s schade aan hun spullen opgelopen door de lekkage. Klagers hebben zich gewend tot het Juridisch Loket en zijn doorverwezen naar verweerder.

3.3 Op 19 februari 2023 hebben klagers en verweerder telefonisch contact gehad. Op 20 februari 2023 hebben klagers en verweerder de zaak besproken op het kantoor van verweerder. Verweerder heeft de zaak vervolgens in behandeling genomen.

3.4 Op 19 maart 2023 hebben klagers verweerder medegedeeld nog steeds op zijn conceptbrief aan de woningcorporatie te wachten en graag van hem te horen.

3.5 Op 12 april 2023 zijn klagers onaangekondigd langsgekomen bij verweerders kantoor.

3.6 Op 27 april 2023 hebben klagers verweerder het volgende gemaild:
“Naar aanleiding van boven genoemde zaak Op 19-03-2023 stuurde wij email naar u toe, u had deze email ook bevestigd maar Het geeft geen garantie dat de e-mail is gelezen! Dus na ruim drie weken hebben wij geen reactie van u ontvangen! Om die reden op 12-04-2023 rond 10:30 ben ik persoonlijk bij u in kantoor geweest en uw secretaresse na overleg met u brachte uw excusesaanbod naar mijn toe en zei dat u heeft ook beloofd tot eind van de week (15) zal ons bericht sturen!
Nu is weer bijna twee weken verder en toch niets van u gehoord.
Ik wil graag weten hoever u bent met onze zaak en wat is de reden dat u ons niet op de hoogte houdt.”

3.7 Op 4 mei 2023 schreef verweerder aan klager:
“Allereerst nogmaals excuses voor de opgetreden vertraging bij de behandeling van uw dossier. Inmiddels heb ik uw zaak grondig bestudeerd en kom ik tot de volgende juridische analyse.
(…)
Ik stel voor dat ik bovenstaande zal verwerken in een brief die ik zal sturen aan [de woningcorporatie]. Alvorens dat te doen ontvang ik van u graag nog informatie over de lekkage op zolder langs de schoorsteen van 20 december 2022. Ook daarvan heb ik gezien dat de verzekeringsmaatschappij de claim afwijst. Vraag aan u is om welke schade het precies gaat, dan kan ik dat ook meenemen in mijn brief aan [de woningcorporatie].
Overigens zal ik morgen nog studie verrichten naar de afwijzing door de verzekeraar van beide claims om te beoordelen of deze wel stand kunnen houden. U verneemt daarover nog van mij.”

3.8 Op 5 mei 2023 hebben klagers aanvullende informatie aangeleverd aan verweerder. Verweerder heeft diezelfde dag aanvullende vragen gesteld, die dezelfde dag door klagers zijn beantwoord.

3.9 Op 16 mei 2023 heeft verweerder een concept-e-mail aan de bedrijfsjurist van de woningcorporatie voorgelegd aan klagers.

3.10 Op 18 mei 2023 schreven klagers aan verweerder:
“Na 3 maanden wachtten wegens uw werkdrukte, het lijkt mij dat u nog niet bekend is wat op mijn brieven en bijlagen stonden of het kan zijn dat mijn brieven en documenten niet genoeg duidelijk zijn. Uw conceptbrief heb ik gelezen en uit uw brief krijg ik het gevoel alsof ik aalmoes vraagt bij [de woningcorporatie] in plaats van mijn rechten terugvragen. Ik wil [de woningcorporatie] aanspreken op hun fouten en reageren uit een positie waar ik recht op heb.
(…)
Wat mij is direct opgevallen op uw brief, heb ik met rood gemarkeerd en met blauw erop gereageerd. Mocht mijn uitleg niet duidelijk zijn dan ben ik bereid om u een uitleg geven in een persoonlijk gesprek op uw kantoor.
(…)”

3.11 Op 22 mei 2023 heeft verweerder het aangepaste concept aan klagers toegestuurd en gevraagd wat klagers daarvan vonden. Diezelfde dag zijn klagers akkoord gegaan met de concept-e-mail. Op 23 mei 2023 heeft verweerder de e-mail aan de woningcorporatie verstuurd.

3.12 Op 30 mei 2023 heeft de woningcorporatie gereageerd. Verweerder heeft de reactie diezelfde dag voorgelegd aan klagers, die daarop ook dezelfde dag hebben gereageerd.

3.13 Klagers hebben daarna niets van verweerder vernomen. Zij zijn op enig moment bij verweerders kantoor langsgegaan en hebben een afspraak gemaakt om de zaak op 22 juni 2023 te bespreken. Verweerder heeft tijdens dit gesprek kenbaar gemaakt dat hij van mening is dat klagers de schade niet kunnen bewijzen.

3.14 Op 23 juni 2023 heeft verweerder de bedrijfsjurist van de woningcorporatie aangeschreven en voorgesteld om de zaak telefonisch te bespreken om tot een onderlinge oplossing te komen.

3.15 Op 31 juli 2023 schreven klagers aan verweerder:
“Wij hebben nog steeds niets van [de woningcorporatie] gehoord, niets over schade uit garage en ook niets over schade op zolder. Ik weet niet wat uw strategie is maar wat ik weet dat duurt allemaal veel te lang en ons geduld raakt op. (…)
Ik heb geen andere ervaring met [de woningcorporatie]. [De woningcorporatie] probeert altijd de tijd kopen en zaak laten verouderen. Op 22-06-2023 hadden we een afspraak met u op kantoor. U probeerde ons overtuigen om afzien van een procedure te starten tegen [de woningcorporatie]. Uw strategie was om deze zaak vriendelijk met [de woningcorporatie] afhandelen maar zo te zien werkt het niet en blijkt dat [de woningcorporatie] dit heeft niet gewaardeerd.
Nu willen we dat u alsnog een procedure gaat starten tegen [de woningcorporatie]. Zoals ik u tijdens alle eerste gesprek heb gevraagd, vraag ik u nogmaals dat laat me weten als u moeite heeft om tegen [de woningcorporatie] als uw ex- of huidige huisbaas gaan optreden om nog verdere vertraging te voorkomen.
Graag hoor ik wat de vervolg stap in de procedure is,”

3.16 Op 2 augustus 2023 heeft verweerder bij de bedrijfsjurist van de woningcorporatie opnieuw verzocht om telefonisch contact.

3.17 Op 4 augustus 2023 schreef verweerder aan klagers:
“Met [de bedrijfsjurist] heb ik een telefoongesprek gehad waarin wij de zaak hebben doorgenomen. (…)
Met betrekking tot de geclaimde schade in de garage is [de bedrijfsjurist] zeer kritisch. Komt er eigenlijk op neer dat zij zo een beetje hetzelfde heeft aangegeven als dat ik u in onze laatste gesprek heb gezegd over de schade. U moet er dus rekening mee houden dat in de procedure ook de rechter niet mee zal gaan in de geclaimde bedragen.
(…)
Om er vanaf te zijn wil [de bedrijfsjurist] zonder erkenning van aansprakelijkheid een bedrag van € 500,- vergoeden. Wat vindt u hiervan?”

Diezelfde dag hebben klagers het voorstel van € 500,- afgewezen en aangegeven naar de rechter te willen gaan.

3.18 Op 7 augustus 2023 heeft verweerder aan klagers laten weten nog een keer gebeld te hebben met de woningcorporatie, die eenmalig bereid was het bod te verhogen naar € 600,-. Verweerder gaf daarbij aan:
“Ik adviseer u dringend om hiermee akkoord te gaan. Een procedure levert u veel risiso’s op, zoals ik u eerder heb uitgelegd. Als u de procedure verliest zult u waarschijnlijk in de proceskosten aan de zijde van [de woningcorporatie] worden veroordeeld.”

3.19 Daarop reageerden klagers:
“U zou de zaak met [de woningcorporatie] bespreken om kosten van expertise te besparen en alsnog op een fatsoenlijke manier ons schade vergoed te krijgen.
(…)
Alleen snap ik niet hoe kunt u mij adviseren dat zo grote schade aan ons plus juridische kosten die wij hebben betaald kan met €600 oplossen! En u maakt nog mij bang dat ik niet naar de rechter moet stappen. Zeker ga ik het naar de rechter stappen. (…)
Gaat u gewoon starten?”

3.20 Op 8 augustus 2023 reageerde verweerder:
“U neemt mijn advies om niet te procederen niet over. Dat betreur ik. U betwijfelt kennelijk mijn deskundigheid op dit vlak.
Dit betekent dat ik voor u niet de procedure ga voeren, maar dat u daarvoor een andere advocaat moet zoeken.”

3.21 Op 9 augustus 2023 schreven klagers aan verweerder:
“(…)
Allereerst moet ik schrijven: Uw advies komt niet in overeenstemming met onze afspraak met u. Ik weet niet meer of in ons contract stond dat wij verplicht zijn om uw eerste en enige advies die eigenlijk het wens van tegenpartij is en zij heeft u om naar gevraagd, moeten accepteren of anders moeten wij opnieuw een andere advocaat gaan zoeken! Hier is de plaats om uw verzoeken om de kopie van ons contract te e-mailen welke u enkele maanden geleden beloofd had.
(…)
Graag wil ik met u in gesprek gaan over mijn ontevredenheid over uw werkwijze. (…)”

3.22 Op 11 augustus 2023 reageerde verweerder:
“U neemt mijn advies om akkoord te gaan met een schadevergoedingsbedrag van € 600,-- niet over. U stelt mijn deskundigheid ter discussie. Dit levert op dat er geen vertrouwensband meer is tussen de cliënt en advocaat, waardoor u op zoek zult moeten naar een andere advocaat.
(…)
Op 20 februari hadden wij al een uitgebreid gesprek waarin ik u heb duidelijk gemaakt dat u uw schade onvoldoende aantoont. Ik had toen het idee dat ondanks behoorlijke weerstand, u op eenzelfde lijn zat om het niet aan te laten komen op een procedure. Dit omdat ik een procedure ook heel nadrukkelijk toen al aan u heb ontraden.
Omdat u nu niet langer mijn expertise erkent en niet het bereikte schikkingsbedrag van € 600,-- wil accepteren, zult u via het Juridisch Loket om een andere advocaat moeten vragen.”

3.23 Op 14 augustus 2023 schreven klagers aan verweerder:
“Uit uw email van 11-08-2023 blijkt dat u niet bereid bent om onze klacht over uw werkwijze te behandelen. U had vanaf het begin deze zaak niet serieus genomen en nalatig heeft gehandeld hier verwijs ik naar onze berichtgevingen. We zijn niet tevreden over uw dienstverlening en volgens uw klachtregeling wilt u dit niet bespreken met ons.
Over 20 februari liegt u heel duidelijk. Op die dag kunnen we zich heel goed herinneren dat u met ons eens was over de schuld van [de woningcorporatie] en u zei dat u voor ons aan de slag gaat voor beide schade zaken in garage en zolder waar voldoende grond voor is. Omdat ik zag dat uw kantoor is op een van de gebouwen van mijn tegenpartij gevestigd had ik toen u gewaarschuwd zou u geen probleem hebben om tegen uw huisbaas eventuele procedure te starten. U had dit weggelachen en zei dat u meerdere zaken tegen [de woningcorporatie] hebt gehad en alsnog mijn zaak heeft geaccepteerd. Naar mijn idee was u vanaf begin niet van plan om ooit eventueel procesduren tegen uw huisbaas/ voormalige huisbaas. Het resultaat van uw inzet na 7 maanden bevestigt dat.
(…)”

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a) Verweerder is slecht bereikbaar;

b) Verweerder is onnodig laat aan de zaak begonnen en heeft de zaak op onacceptabele wijze vertraagd;

c) Verweerder is zijn afspraken niet nagekomen en heeft een verkeerd advies gegeven;

d) Verweerder heeft de opdracht van klagers verkeerd uitgevoerd;

e) Verweerder heeft de zaak naar de wens van de wederpartij behandeld en heeft klagers onder druk gezet om het aanbod van de wederpartij te accepteren;

f) Verweerder heeft klagers in de steek gelaten door zijn werkzaamheden neer te leggen.

5 BEOORDELING RAAD

Klachtonderdelen a) en b)

5.1 De raad heeft beide klachtonderdelen gegrond verklaard, overwegende dat verweerder de zaak van klagers onvoldoende voortvarend heeft opgepakt en ook voor klagers in de eerste fase van zijn bijstand onvoldoende bereikbaar was. Klagers hebben verweerder binnen een week na het eerste gesprek met verweerder nadere stukken gezonden. Op 6 maart 2023 heeft verweerder klagers een factuur gezonden, die zij op 7 maart 2023 hebben betaald. Daarna is het stil gebleven van de kant van verweerder, wat bij klagers voor onzekerheid en onduidelijkheid heeft gezorgd, zoals blijkt uit hun e-mails aan verweerder. Verweerders uitleg over de vertraging is op zichzelf begrijpelijk, maar hij had in ieder geval in contact kunnen blijven met klagers zodat zij wisten waar zij aan toe waren. Dat klagers onaangekondigd op kantoor langskwamen, geeft te meer aan hoe gefrustreerd klagers waren over het uitblijven van enige reactie van verweerder. Ook na het bezoek aan verweerders kantoor, waarbij de secretaresse van verweerder kennelijk heeft meegedeeld dat verweerder eind van de week een bericht zou sturen, hebben klagers pas op 4 mei 2023 voor het eerst weer van verweerder vernomen.

Klachtonderdelen c) en d)

5.2 De raad heeft overwogen dat klagers en verweerder uiteindelijk van opvatting verschilden over de wijze waarop de zaak diende te worden aangepakt. Klagers wensten de zaak voor te leggen aan de rechter en verweerder zag daarin onvoldoende kansen. Dat verweerder een andere kijk heeft op de kansen en risico’s van een zaak, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder meende dat de schade onvoldoende onderbouwd was en mocht dan ook adviseren om met het aanbod van de wederpartij van € 600,- in te stemmen. De raad achtte dat advies, gezien de daarvoor door verweerder gegeven argumenten, op zichzelf niet onbegrijpelijk en heeft klachtonderdeel c) daarom ongegrond verklaard.

5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel d) heeft de raad overwogen dat verweerder als behoorlijk handelend advocaat de kansen en risico’s van een zaak echter wel – tijdig – inzichtelijk moet maken voor zijn cliënten. Dit klachtonderdeel is gegrond, omdat verweerder dat niet, althans niet tijdig, heeft gedaan. Pas op 22 juni 2023 heeft verweerder uitgelegd dat hij de schade in de garage onvoldoende onderbouwd vond en de aangeleverde bewijzen te mager waren. Die helderheid had verweerder al kort na het aannemen van de zaak moeten geven, nadat hij van klagers voor het eerste gesprek documenten en kort daarna aanvullende informatie en foto’s had ontvangen. Niet is gebleken dat op een later moment nog nieuwe informatie is verstrekt aan verweerder en dat de bewijsbaarheid anders is komen te liggen. Verweerder had dus al in een eerder stadium van zijn bijstand een strategiebepaling of analyse van de kansen en risico’s kunnen maken waardoor voor klagers duidelijk was wat zij konden verwachten.

Klachtonderdeel e)

5.4 De raad heeft overwogen klagers niet te volgen in hun stelling dat verweerder heeft gehandeld naar de wensen van de wederpartij. Verweerder heeft – weliswaar op een andere manier dan klagers voor ogen hadden – geprobeerd om toch nog een deel van de schade vergoed te krijgen, terwijl hij daar weinig kansen in zag. Dat betekent nog niet dat verweerder de wederpartij wilde helpen. Dat verweerder klagers heeft geadviseerd om in te stemmen met een vergoeding van € 600,-, is ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerder klagers daarbij onder druk heeft gezet, is evenmin gebleken. De raad heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel f)

5.5 De raad heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zijn werkzaamheden neer te leggen, nadat klagers zijn advies niet wilden opvolgen. Klagers wensten een procedure aanhangig te maken. Verweerder zag daarin onvoldoende kansen en is dan ook niet gehouden om toch een procedure te starten. Gedragsregel 14 lid 2 schrijft zelfs voor dat de advocaat zich dient terug te trekken, als er een verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost. Verweerder heeft zich ook niet op onzorgvuldige wijze teruggetrokken. Dat op toevoegingsbasis werd gewerkt, maakt dat niet anders. Toevoegingen kunnen immers, zo nodig via tussenkomst van de deken, worden overgedragen.

6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

6.1 Verweerder heeft in zijn beroepschrift het navolgende aangevoerd:

1. De raad heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de volledige acceptatie door klagers van de door verweerder op 22 juni 2023 gemaakte excuses voor de opgetreden vertraging.

2. De raad heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de op 22 juni 2023 met klagers gemaakte afspraak dat verweerder telefonisch zou aftasten welk schikkingsbedrag bij de wederpartij haalbaar was, nadat gezamenlijk was vastgesteld dat de schade volstrekt onvoldoende uit de foto’s bleek.

3. De raad is eraan voorbij gegaan dat klagers zich vanaf het begin hebben moeten realiseren dat hun claim met de foto’s volstrekt onvoldoende was onderbouwd. Daarom is het niet gerechtvaardigd dat klagers ontstemd waren.

4. De raad heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de bijzondere omstandigheden van verweerder wegens het uitvallen van zijn (enige) compagnon en zijn thuissituatie.

Beroepsgronden klagers

6.2 Klagers hebben in hun beroepschrift het navolgende aangevoerd:

1. Klachtonderdeel c): verweerder had bij het eerste gesprek op zijn kantoor alle bewijsstukken al. Als hij op dat moment zijn andere kijk op de kansen en risico’s had gegeven, dan hadden klagers voor een andere advocaat gekozen of verweerder had de zaak niet aangenomen. Verweerders argumenten over het schadebedrag zijn onbegrijpelijk. Hij had de woningcorporatie moeten aanspreken op nakoming van de toezegging om een expert de schade te laten taxeren.

2. Klachtonderdeel e): verweerder was niet onafhankelijk. De wederpartij was ook verweerders huisbaas. Verweerder heeft de wederpartij geholpen in haar wens de schadevergoeding minimaal te houden en de wederpartij beschermd tegen expertisekosten. Verweerder heeft klagers onder druk gezet door te dreigen dat ze naar een andere advocaat moesten gaan.

3. Klachtonderdeel f): gedragsregel 14 lid 1 zegt dat de advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de opdracht. Verweerder wist dat klagers wilden procederen en heeft geweigerd die opdracht uit te voeren. Verweerder had aan het begin duidelijk moeten maken dat hij daarin te weinig kansen zag. Hij heeft opzettelijk en gepland op een cruciaal moment zijn werkzaamheden neergelegd. Verweerder heeft misbruik gemaakt van gedragsregel 14 lid 2. Verweerder heeft niet ervoor gezorgd dat klagers zo min mogelijk nadeel van zijn terugtrekken ondervonden en daarmee in strijd gehandeld met gedragsregel 14 lid 3.


Verweer klagers

6.3 Klagers hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen het door verweerder ingestelde beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.


7 BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Beroepsgronden verweerder

7.2 De beroepsgronden van verweerder tegen de beslissing van de raad falen. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder de zaak na de intake te lang heeft laten liggen en klagers in onzekerheid heeft gebracht door in het geheel niet te reageren op hun verzoeken om contact. De persoonlijke omstandigheden van verweerder en de naderhand door hem aan klagers aangeboden excuses doen daaraan niet af. Verweerder had in het beginstadium van de zaak bovendien al alle gegevens – inclusief de foto’s – om klagers te kunnen informeren over zijn inschatting van de kansen en risico’s van de zaak. Pas op 22 juni 2023 heeft verweerder met klagers besproken dat hij op grond van de foto’s geen reële mogelijkheden zag om de schade op de woningcorporatie te verhalen.

7.3 Ondertussen lag er wel de mededeling van de woningcorporatie, dat zij een expert wilde inschakelen om de schade vast te stellen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat hij van mening was dat een expertise ook niets zou opleveren en dat hij met de woningcorporatie wilde bespreken dat zij zich de kosten van een expertise kon besparen door het daarmee gemoeide bedrag als schadevergoeding aan klagers uit te betalen. Dat verweerder deze redenering met klagers heeft besproken, is niet gebleken en wordt door klagers betwist. Het had echter wel op de weg van verweerder gelegen om, voordat hij hierover met de woningcorporatie in overleg trad, met klagers te bespreken of het expertisetraject wel of niet ingegaan moest worden en wat een mogelijk alternatief voor de expertise zou kunnen zijn. Dat advies had hij ook schriftelijk aan klagers moeten bevestigen. Dat alles is niet gebeurd en valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten.


Beroepsgronden klager

7.4 De beroepsgronden van klager tegen de beslissing van de raad falen eveneens. Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.

Slotsom
7.5 Op grond van het voorgaande zal het hof de beslissing van de raad bekrachtigen.

8 PROCESKOSTEN

8.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten van de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klagers (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.

8.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klagers binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

8.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


9 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

9.1 bekrachtigt de beslissing van 16 september 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-221/DH/RO;

9.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
9.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is genomen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en
G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2025.


griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 2 mei 2025.