ECLI:NL:TAHVD:2025:73 Hof van Discipline 's Gravenhage 240158

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:73
Datum uitspraak: 02-05-2025
Datum publicatie: 07-05-2025
Zaaknummer(s): 240158
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad. Klacht tegen advocaat wederpartij deels niet-ontvankelijk (verwijt dat verweerder tegengestelde belangen vertegenwoordigt door eerst voor de moeder van klaagster op te treden en na haar overlijden voor haar broer en zus) en deels ongegrond (verwijten dat verweerder niet doelmatig handelt en zich niet voldoende inzet voor een minnelijke oplossing).

Beslissing van 2 mei 2025
in de zaak 240158

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster


tegen:

verweerder

gemachtigde: mr. C. Waanders

1 INLEIDING

1.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Klaagster verwijt verweerder dat hij tegengestelde belangen vertegenwoordigt door eerst voor de moeder van klaagster op te treden en na haar overlijden voor haar broer en zus. De raad heeft klaagster in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard. De raad heeft klaagsters verwijten dat verweerder niet doelmatig handelt en zich niet voldoende inzet voor een minnelijke oplossing ongegrond verklaard. De klacht ligt in hoger beroep in volle omvang voor.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klaagster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-865/AL/MN) een beslissing gewezen op 29 april 2024. In deze beslissing is klaagster niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a) en heeft de raad de klachtonderdelen b) en c) ongegrond verklaard.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:110 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 24 mei 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 maart 2025. Daar is verweerder met zijn gemachtigde verschenen. Klaagster was met bericht afwezig. Verweerder en zijn gemachtigde hebben hun standpunt toegelicht.


3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Klaagster is advocaat maar heeft deze klacht op persoonlijke titel ingediend. Zij heeft zichzelf tot 7 september 2021 als advocaat bijgestaan en daarna een advocaat ingeschakeld.

3.3 Klaagster is in het levenstestament van 19 september 2019 door haar moeder (hierna: de moeder) benoemd als gemachtigde. De moeder heeft deze volmacht op 17 september 2020 schriftelijk en met onmiddellijke ingang herroepen.

3.4 Verweerder is in september 2020 aan de moeder bijstand gaan verlenen en heeft haar geadviseerd over het financiële beheer van haar vermogen. Verweerder heeft klaagster op 5 oktober 2020 per e-mail onder meer bericht:
“Ik ben benaderd door uw moeder (…) met het verzoek om nader advies.
(…) Middels een brief van 17 september jl. aan de notaris heeft zij dit levenstestament herroepen.
Ook heeft zij van deze brief een kopie aan u gestuurd.
Uw moeder gaf mij aan dat zij heeft begrepen dat u mogelijk bezwaren heeft tegen deze intrekking en dat u aan de rechtsgeldigheid daarvan zou twijfelen. Dit geeft haar veel onzekerheid en onrust.
Graag zou ik op korte termijn met u telefonisch willen overleggen over het bovenstaande. Uw moeder heeft mij op het hart gedrukt dat zij de goede verhoudingen binnen de familie wenst te behouden, (…)”

3.5 Op 8 oktober 2020 hebben klaagster en verweerder een telefoongesprek gevoerd. Klaagster heeft verweerder per e-mail op 11 oktober 2020 bericht geen noodzaak te zien op dat moment verder met hem te overleggen.

3.6 In zijn brief van 14 oktober 2020 heeft verweerder klaagster verzocht, en haar op 10 november 2020 gesommeerd, om alle financiële gegevens van haar handelen als gevolmachtigde van de moeder aan hem over te dragen.

3.7 Op 4 november 2020 heeft de moeder in een notarieel levenstestament de zus van klaagster als gemachtigde aangewezen.

3.8 Op 24 mei 2021 is de moeder overleden. Klaagster, haar broer en haar zus zijn tot de erfgenamen en de executeurs van de nalatenschap benoemd.

3.9 Op 22 juni 2021 heeft verweerder klaagster namens zijn cliënten – de broer en zus van klaagster – aangeschreven, waarop klaagster per e-mail van 24 juni 2021 heeft gereageerd, kort weergegeven, dat het haar niet duidelijk is wat verweerders cliënten willen en dat zij geen vertrouwen heeft dat de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder bij hen in goede handen is.

3.10 In een e-mail van 8 juli 2021 heeft klaagster aan verweerder, in cc aan een notaris, geschreven:
“tot op heden heb ik niets van u vernomen op onderstaand bericht.
Uit de hele correspondentie die reeds is gevoerd met uw cliënten leid ik af dat uw cliënten niet de intentie hebben om gezamenlijk met mij de nalatenschap van onze moeder af te wikkelen.
Hierdoor lijkt een patstelling te ontstaan, waardoor wij in een onverdeelde gemeenschap blijven verkeren. Derhalve zal ik de rechter binnenkort verzoeken om mij als vereffenaar te benoemen.”

3.11 Verweerder heeft namens zijn cliënten met zijn brief van 7 september 2021 gereageerd op een nadere brief van klaagster van 16 augustus 2021. Verweerder heeft daarin aan klaagster een concreet voorstel gedaan om samen tot spoedige afwikkeling van de nalatenschap te komen. Verder heeft hij daarin aan klaagster geschreven:
“Tot slot bevestig ik nogmaals dat ik naar mijn oordeel niet gehouden ben om inzage te geven in declaraties voor verrichtte werkzaamheden voor uw moeder gedurende haar leven. Mocht u anders menen, dan verzoek ik u mij graag de grondslag daartoe aan te geven. Een aansprakelijkheid voor mijn werkzaamheden, zowel voor uw moeder als voor uw broer en zus, vermag ik niet in te zien.”
Klaagster heeft daarop diezelfde dag met een e-mail gereageerd en onder meer aan verweerder geschreven:
“(…)
U stelt voor de nalatenschap van mijn moeder zogenaamd pragmatisch af te wikkelen. Echter, de berekeningen in het voorstel zijn onjuist en niet volledig. Ik kan uw voorstel niet echt serieus nemen en acht het beneden alle peil dat u van mij verwacht op basis van dit voorstel akkoord te gaan met de verdeling van de nalatenschap. Immers, zeer relevante gegevens missen.
(…)
Inmiddels heb ik mij teruggetrokken als advocaat in het behartigen van mijn belangen in de verdeling van de erfenis. Voorts heb ik opdracht gegeven aan mijn advocaat om mij te vertegenwoordigen en namens mij als erfgenaam van mijn moeder een externe vereffenaar door de rechtbank te laten benoemen om haar nalatenschap vast te stellen. (…)”

3.12 Namens klaagster is op 24 september 2021 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland tot benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap. Verweerder heeft namens zijn cliënten op 26 november 2021 een verweerschrift ingediend. Onder punt 63 heeft verweerder namens zijn cliënten geschreven dat zij nog steeds bereid zijn om met klaagster te overleggen over een minnelijke regeling, om daarmee aanzienlijke kosten te besparen.

3.13 Bij beschikking van 23 december 2021 heeft de rechtbank een notaris benoemd tot vereffenaar.

3.14 In een e-mail van 18 oktober 2021 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster geschreven:
“Voor de goede orde bevestig ik u even mijn telefonisch verzoek van vandaag aan u om nog eens bij uw cliënte na te gaan of niet toch kan worden geprobeerd om te komen tot een minnelijke regeling. Wanneer daartoe ruimte is, kunnen u en ik mogelijk nader overleggen in de richting van een vaststellingsovereenkomst. Graag verneem ik.”
Klaagster heeft dit verzoek tot overleg niet gehonoreerd.

3.15 Op 25 februari 2022, herhaald op 10 maart en op 13 mei 2022, heeft de vereffenaar aan klaagster gevraagd om toezending van stukken en haar verzocht om tenminste € 56.200,- aan de nalatenschap terug te betalen door storting van dat bedrag op zijn derdenrekening. Klaagster heeft hieraan geen gevolg gegeven.

3.16 Op 1 juni 2022 hebben de cliënten van verweerder de vereffenaar (opnieuw) verzocht om duidelijkheid te geven over welke stappen hij gaat zetten om klaagster tot actie aan te zetten.

3.17 Verweerder heeft op 17 juni 2022 namens zijn cliënten bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend tot het geven van een schriftelijke aanwijzing aan de vereffenaar, te weten dat de vereffenaar via een gerechtelijke procedure klaagster moet dwingen om rekening en verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde financieel beheer over het vermogen van de moeder in de periode 19 september 2019 tot en met 9 september 2021 (laatste opname) en klaagster tevens te veroordelen tot terugbetaling van het onrechtmatig door klaagster aan het vermogen van de moeder onttrokken bedrag van minimaal € 56.200,-.

3.18 Op 13 december 2022 heeft bij de kantonrechter een mondelinge behandeling plaatsgevonden in verband met het verzoekschrift van de cliënten van verweerder. Verweerder heeft het verzoek ter zitting ingetrokken, nadat onder leiding van de kantonrechter met de vereffenaar werkafspraken over de verdere afwikkeling van de nalatenschap waren gemaakt.

3.19 Op 10 februari 2023 heeft klaagster de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.

3.20 Op 5 mei 2023 heeft de advocaat van klaagster verweerder verzocht om een schikkingsvoorstel te doen in vervolg op eerdere verzoeken daartoe van 17 februari 2023 en 1 april 2023.

3.21 In zijn dupliek aan de deken van 3 augustus 2023 heeft verweerder onder meer geschreven:
“Ik heb in de afgelopen periode enkele malen kort telefonisch overleg gevoerd met [de advocaat van klaagster]. Het daarin besprokene sterkte mij niet in het gevoel dat er een basis was te vinden voor een minnelijke regeling. Op verzoek van cliënten heb ik de kwestie hierop een tijdje laten rusten. Het staat [de advocaat van klaagster] natuurlijk vrij om mij schriftelijk een voorstel te doen, dat ik dan aan mijn cliënten zal voorleggen.”

3.22 Verweerder heeft in een e-mail van 28 november 2023 aan de advocaat van klaagster een concreet voorstel tot afwikkeling van de nalatenschap gedaan. De advocaat van klaagster heeft daarop op 23 januari 2024 een tegenvoorstel namens klaagster gedaan. Verweerder heeft daarop op 12 februari 2024 gereageerd.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) tegelijkertijd voor meer dan een partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben.
Toelichting: Verweerder adviseerde zowel de moeder als de twee erfgenamen met ieder twee verschillende eigen belangen. Verweerder heeft niet aangetoond dat hij tot het overlijden van de moeder alleen voor haar optrad en heeft ook desgevraagd geen inzicht in zijn nota’s aan de moeder gegeven. Haar moeder heeft richting klaagster ontkend dat verweerder haar advocaat was en heeft gezegd dat verweerder de advocaat van de broer van klaagster was.

b) niet doelmatig te handelen waardoor klaagster onnodig kosten heeft gemaakt en de zaak onnodig werd vertraagd;

c) zich niet voldoende in te zetten om tussen partijen tot een minnelijke oplossing te komen.
Toelichting op b) en c): Klaagster heeft in de zomer 2021 pogingen gedaan om in contact te komen met verweerder om samen tot een afwikkeling te komen van de nalatenschap. Pas op 7 september 2021 is verweerder met een volgens klaagster zinloos schikkingsvoorstel gekomen. Daarin ontbrak zeer relevante informatie over de nalatenschap en dat was juist de informatie waarover zijn cliënten beschikten en klaagster niet. Verweerder heeft ook structureel niet of onvoldoende inhoudelijk gereageerd op brieven van klaagster waardoor hij de vereffening van de nalatenschap heeft bemoeilijkt en onnodig heeft vertraagd. Daardoor is klaagster op kosten gejaagd en is haar verhouding tot haar familie verslechterd. Ook doordat verweerder een zinloze en juridisch niet haalbare procedure is gaan voeren tot het geven van een aanwijzing aan de vereffenaar. Een week voor de zitting heeft de advocaat van klaagster verweerder daarop gewezen, waarop verweerder dat verzoekschrift introk.

5 BEOORDELING RAAD

5.1 De raad heeft overwogen dat klaagster niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel a). Voor zover verweerder voor cliënten is opgetreden met een (potentieel) tegengesteld belang, is het aan die cliënten om daarover te klagen, niet aan klaagster. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel komt de raad niet toe.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat verweerder niet evident ondoelmatig heeft opgetreden en evenmin de voortgang van de afwikkeling van de nalatenschap tussen partijen heeft vertraagd. Uit de stukken en de verklaringen van partijen tijdens de zitting is de raad gebleken dat verweerder de belangen van zijn cliënten heeft vooropgesteld, maar daarbij de gerechtvaardigde belangen van klaagster als wederpartij niet uit het oog heeft verloren. Vanwege onvrede van zijn cliënten over het onvoldoende voortvarend afhandelen van de nalatenschap door de vereffenaar heeft verweerder de kantonrechter verzocht om die vereffenaar een aanwijzing te geven. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij dat wettelijk mogelijke verzoek tijdens de zitting op 13 december 2022 bij de kantonrechter heeft ingetrokken nadat werkafspraken met de vereffenaar waren gemaakt over snelle afronding van diens werkzaamheden. Verweerder heeft hiermee de afwikkeling van de nalatenschap niet tuchtrechtelijk verwijtbaar vertraagd of klaagster daardoor onnodig op kosten gejaagd. Inherent aan het voeren van een procedure, die ook door klaagster is gestart, is dat daar kosten aan verbonden zijn voor partijen.

5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat verweerder vanaf zijn optreden voor zowel de moeder van klaagster en later voor de zus en broer van klaagster voldoende pogingen heeft ondernomen om met klaagster tot een regeling te komen. Verweerder heeft op 7 september 2021 een voorstel gedaan om onderling eruit te komen. Dat klaagster daarmee niet wilde instemmen, om redenen zoals door haar genoemd in haar e-mail van diezelfde dag aan verweerder, stond haar vrij. Uit de overgelegde en door de raad relevant geachte correspondentie blijkt dat verweerder daarna nog verschillende pogingen heeft gedaan om met klaagster tot een minnelijke regeling te komen. In de door klaagster gestarte procedure tot benoeming van een vereffenaar moest verweerder in het belang van zijn cliënten inhoudelijk reageren. Dat heeft hij in zijn verweerschrift van 26 november 2021 ook gedaan, terwijl hij daarin ook nog uitdrukkelijk onder punt 63 de deur heeft opengehouden voor minnelijk overleg met klaagster. Klaagster is daarop toen kennelijk om haar moverende reden ook niet ingegaan. Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad verklaard dat hij na de e-mail van de nieuwe advocaat van klaagster begin mei 2023 op verzoek van zijn cliënten de kwestie toen een tijdje heeft laten rusten. In het najaar van 2023 heeft hij in overleg met zijn cliënten alsnog aan klaagster een voorstel gedaan. Tijdens de zitting van de raad is gebleken dat partijen nog altijd in overleg zijn en mogelijk tot een regeling kunnen komen.

6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klaagster

6.1 Klaagster heeft de navolgende beroepsgronden aangevoerd tegen de beslissing van de raad:
1. de raad heeft de feiten onvolledig weergegeven en niet het juiste gewicht toegekend aan de feiten;
2. de raad is onvoldoende op de (toelichting bij de) klachtonderdelen ingegaan. Met name aan het klachtonderdeel ‘Algemeen’ en klachtonderdeel 1 heeft de raad geen aandacht geschonken;
3. de raad heeft onvoldoende gewicht gegeven aan het feit dat verweerder zich onnodig kwetsend over klaagster heeft uitgelaten in zijn verweerschrift in de procedure tot benoeming van een vereffenaar en dat hij klaagster constant bij haar voornaam noemt, wat ongepast en onnodig grievend is;
4. de raad heeft onvoldoende gewicht gegeven aan het feit dat verweerder onjuiste informatie heeft gegeven aan de rechter en hem heeft misleid door tijdens de zitting in de procedure tot benoeming van een vereffenaar te zwijgen over de al opgerichte trust;
5. de raad heeft onvoldoende gewicht gegeven aan het feit dat verweerder klaagsters eer en goede naam heeft willen bezoedelen en de rechtbank onjuist en misleidend heeft geïnformeerd door klaagster in december 2022 in een processtuk ervan te betichten dat zij ruim een half miljoen van haar moeder had ontvreemd, terwijl zij al uitgebreid had aangetoond dat daarvan geen sprake was;
6. klaagster is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a), omdat juist het optreden voor verschillende partijen haar belangen heeft geschaad, doordat verweerder al tijdens het leven van de moeder feitelijk voor de broer van klaagster optrad. Daarmee is klaagster op kosten gejaagd. Verweerder blijft weigeren openheid van zaken te geven, terwijl hij iedere twijfel kan wegnemen door zijn tijdschrijfformulieren over te leggen;
7. bij de beoordeling van klachtonderdeel b) heeft de raad niet de juiste waarde gegeven aan klaagsters argumenten, te weten:
- het verweerschrift in de vereffeningsprocedure miste iedere relevantie en bevatte voornamelijk lasterlijke uitlatingen over klaagster;
- de stukken in de tweede procedure waren wederom een frontale en lasterlijke aanval op klaagster, terwijl het verzoekschrift ter zitting is ingetrokken. Klaagster wijst op de door haar gegeven rekening en verantwoording, die door de vereffenaar integraal is geaccepteerd;
- verweerder heeft van december 2022 tot november 2023 geen enkele mail van klaagsters advocaat beantwoord, wat een ontoelaatbare vertraging van de afwikkeling was;
- klaagster heeft nog niets vernomen over de ter zitting van de raad toegezegde ondertekening van de vaststellingsovereenkomst;
8. met betrekking tot klachtonderdeel c) heeft de raad geen rekening ermee gehouden dat de zogenaamde schikkingsvoorstellen van verweerder slechts schijnvertoningen waren, omdat hij relevante informatie achterhield, waardoor niet kon worden geschikt. Ook het schofferen en belasteren van de wederpartij draagt niet bij aan het bereiken van overeenstemming.

Verweer
6.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.


7 BEOORDELING HOF

Maatstaf
7.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Omvang van het hoger beroep
7.2 Klaagster heeft in de beroepsgronden 3, 4 en 5 nieuwe verwijten tegen verweerder geformuleerd die nog niet eerder naar voren zijn gebracht. Het hof laat deze verwijten buiten beschouwing, omdat het hof slechts kan oordelen over klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld (vgl. art. 46c lid 1 en 3 Advw). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten in behandeling genomen.

Overwegingen hof
7.3 Het hof heeft zelfstandig de feiten opnieuw vastgesteld. De eerste beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking meer. Het hof voegt hieraan nog toe dat de tuchtrechter niet alle door partijen relevant geachte feiten hoeft weer te geven en dat het aan de tuchtrechter is om te bepalen welke - tussen partijen onbetwist vaststaande - feiten voor zijn beslissing van belang zijn.

7.4 De tweede beroepsgrond faalt. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de raad blijkt dat de voorzitter partijen de klachtomschrijving heeft voorgehouden zoals deze in de aanbiedingsbrief van de deken is vermeld en dat klaagster daarmee akkoord is gegaan. Het hof voegt hieraan nog toe dat hetgeen klaagster in haar brief van 15 maart 2023 aan de deken onder ‘Algemeen’ heeft gesteld ook niet als apart klachtonderdeel kan worden gezien, nu klaagster hierin uitsluitend aangeeft welke elementen uit de toepasselijke maatstaf (zie hiervoor in 7.1) verweerder zou hebben geschonden blijkens de klachtonderdelen a) tot en met c).

7.5 Ook de overige beroepsgronden van klaagster falen. Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. Het feit dat klaagster het niet eens is met de beoordeling van de raad, maakt diens beslissing niet onjuist of onvoldoende gemotiveerd. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.


8 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 29 april 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-865/AL/MN.


Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en
G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2025.


griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 2 mei 2025.