ECLI:NL:TAHVD:2025:71 Hof van Discipline 's Gravenhage 240189
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:71 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-04-2025 |
Datum publicatie: | 11-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 240189 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | In deze zaak is aan de orde of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de rechter onjuist te informeren bij een verzoek om beslag te mogen leggen, een nog niet onherroepelijk vonnis te executeren, een faillissementsverzoek in te dienen ondanks de afspraak om de executie van een garagebox en appartementsrechten op te schorten en een gelegd beslag niet tijdig op te heffen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, waarbij het klachtonderdeel over het onjuist informeren niet ontvankelijk is verklaard en de overige onderdelen ongegrond. |
Beslissing van 11 april 2025
in de zaak 240189
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
gemachtigde : mr. D.A.C. Jansen
1 INLEIDING
1.1 In deze zaak is aan de orde of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de rechter onjuist te informeren bij een verzoek om beslag te mogen leggen, een nog niet onherroepelijk vonnis te executeren, een faillissementsverzoek in te dienen ondanks de afspraak om de executie van een garagebox en appartementsrechten op te schorten en een gelegd beslag niet tijdig op te heffen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, waarbij het klachtonderdeel over het onjuist informeren niet ontvankelijk is verklaard en de overige onderdelen ongegrond.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad van discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-909/DB/ZWB) een beslissing gewezen op 21 mei 2024. In deze beslissing is de klacht van klager deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:69 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 19 juni 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder.
2.5 De door klager meegezonden geluidsband heeft het hof buiten beschouwing gelaten
omdat er geen transcriptie bijzat.
2.6 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 14 februari 2025. Daar zijn dhr. S, mr. K en mr. J verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht en deze als onweersproken vaststaan. Het gaat om de volgende feiten.
3.2 Klager is samen met de heer S. eigenaar van een bedrijfsruimte met bovenwoning (hierna: het pand). Klager is woonachtig in de bovenwoning. De bedrijfsruimte wordt gehuurd door bedrijf W. Klager bezit daarnaast nog een appartement.
3.3. Er is een geschil ontstaan tussen klager enerzijds en de heer S. en bedrijf W. anderzijds. Verweerder staat de heer S. en bedrijf W. bij.
3.4 Klager en de heer S. hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer is vastgelegd dat het pand zou worden verkocht.
3.5 Op 12 maart 2021 heeft verweerder namens bedrijf W. een verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant ingediend. Voor zover relevant volgt uit het verzoekschrift:
“58. Omdat het verzoekster niet bekend is of er enige tegoeden op de (spaar)rekening
van gerekwestreerde aanwezig zijn, en het goed mogelijk is dat gerekwestreerde ook
een kredietrelatie met haar bank onderhoudt, zodat de bank zich op verrekening met
een positief saldo kan beroepen, verzoekt zij tevens om beslag te leggen op de onroerende
zaken van gerekwestreerde, meer in het bijzonder:
1) Het appartement […];
2) [Het pand] (althans zijn aandeel in de onverdeelde helft, […].
Vrees voor verduistering
59. Verzoekster heeft een gegronde vrees dat de onroerende zaken verkocht worden aan een derde partij en daarmee haar verhaal komt te vervallen. Verzoekster heeft namelijk van de mede-eigenaar van het pand […] begrepen dat [gerekwestreerde] en de heer [S.] een vaststellingsovereenkomst hebben getekend waarin notabene uitdrukkelijk een makelaar […] opdracht heeft gekregen [het pand] te taxeren en verkopen. Zonodig kan Verzoekster een kopie van deze vaststellingsovereenkomst die hij van de heer [S.] heeft ontvangen overleggen. Verzoekster heeft er dan ook belang bij haar vordering veilig te stellen door conservatoir beslag te leggen op de onroerende zaken en zodoende te voorkomen dat dit verhaal buiten haar bereik komt door verkoop aan een derde partij.”
3.6 Op 15 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter toestemming verleend om conservatoir beslag te leggen op onder meer het appartement en het pand.
3.7 Op 16 maart 2021 heeft verweerder conservatoir beslag laten leggen op het appartement.
3.8 Op 8 december 2021 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis gewezen in het geschil tussen klager en bedrijf W., waarin de vorderingen van klager zijn afgewezen (hierna: “het vonnis”).
3.9 Klager is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van 8 december 2021. Op 25 januari 2022 heeft klager een memorie van grieven ingediend. Op 8 juli 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in een aanpalende procedure (executiegeschil) bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Uit dat proces-verbaal volgt:
“Vaststellingsovereenkomst
Partijen verklaren ter beëindiging van hun geschil […] het volgende te zijn overeengekomen:
De executie ten aanzien van de garagebox en het appartementsrecht zal worden opgeschort totdat het hof uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep tegen het vonnis in de bodemprocedure van 8 december 2021 […].
3.10 Op 7 februari 2022 heeft de raad beslist op een eerdere klacht van klager over verweerder (ECLI:NL:TADRSHE:2022:24). Daarin is onder meer beslist over het bewust onjuist c.q. onvolledig informeren van de rechter bij het verzoekschrift tot het leggen van beslag van 12 maart 2021.
3.11 Op 1 november 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant een faillissementsverzoek van bedrijf W. tegen klager afgewezen.
3.12 Op 18 januari 2023 heeft een mondelinge behandeling in het hoger beroep tegen het vonnis van 8 december 2021 plaatsgevonden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Uit het proces-verbaal volgt:
“Vaststellingsovereenkomst
Partijen verklaren ter beëindiging van hun geschil […] het volgende te zijn overeengekomen:
[…] [Bedrijf W.] zal binnen één week na heden alle door [bedrijf W.] ten laste van [klager] gelegde beslagen hebben opgeheven, waaronder in elk geval het beslag op [het appartement]. […]”
3.13 Op 27 januari 2023 om 7:17 uur heeft klagers advocaat aan verweerder verzocht om een kopie van de opdracht aan de deurwaarder om het beslag op te heffen. Om 10:08 uur heeft een collega van verweerder aan de deurwaarder verzocht om de beslagen op te heffen. Om 11:32 uur heeft verweerder aan klagers advocaat laten weten ‘Zal ik nagaan’, waarna hij om 16:59 uur een – voor het hof onbekende – bijlage heeft verzonden, met de mededeling dat in het vervolg met de collega van verweerder contact kan worden opgenomen over het dossier.
3.14 Op 31 januari 2023 heeft de deurwaarder aan verweerders collega bevestigd dat de beslagen zijn opgeheven.
3.15 Op 13 februari 2023 heeft de raad het verzet van klager tegen een voorzittersbeslissing op een eerdere klacht tegen verweerder behandeld. Verweerder is in deze procedure bijgestaan door een kantoorgenoot.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij
a) in zijn verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag de rechter onjuist heeft geïnformeerd, wetende dat er geen vrees was voor verduistering van het appartement van klager;
b) is overgegaan tot het executeren van het vonnis, wetende dat dit vonnis in hoger beroep geen stand zou houden en zijn cliënt de schade van het onterecht executeren niet zou kunnen vergoeden;
c) ondanks gemaakte afspraken om de uitkomst van het hoger beroep af te wachten, het persoonlijke faillissement van klager heeft aangevraagd en zich niet terughoudend heeft opgesteld;
d) de beslagen niet binnen de overeengekomen termijn heeft laten doorhalen;
e) tegen de raad van discipline heeft gelogen dat verweerders vrouwelijke collega’s door klager zijn geïntimideerd.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft klachtonderdeel a. niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat klager voor de tweede keer klaagt over het onjuist informeren van de voorzieningenrechter in het verzoekschrift van 12 maart 2021. Over dit handelen van verweerder is al (onherroepelijk) door de raad beslist op 7 februari 2022 (ECLI:NL:TADRSHE:2022:24). Artikel 47b lid 1 van de Advocatenwet staat er dus aan in de weg om opnieuw over dit handelen te oordelen. Dat klager zich nu richt op een andere passage uit hetzelfde verzoekschrift, doet er niet aan af dat over deze gedraging al een tuchtrechtelijk oordeel is gegeven en verweerder erop mag vertrouwen dat klachten daarover definitief zijn afgewikkeld.
5.2 De raad heeft de klachtonderdelen b, c, d en e ongegrond verklaard. De raad heeft hiertoe als volgt overwogen:
Klachtonderdeel b.
Verweerder behartigde als partijdige advocaat de belangen van zijn cliënt. Als zijn cliënt het vonnis heeft willen executeren, dan mocht verweerder daartoe overgaan. Dit is alleen anders indien geen enkele redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden daartoe zou zijn overgegaan. Dat dit vonnis volgens klager onjuist was, betekent ook niet dat verweerder diezelfde mening toegedaan moest zijn. De mening van klager dat het vonnis van misslagen aan elkaar hing is onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt inzake het overgaan tot het executeren van het nog niet onherroepelijk geworden vonnis.
Klachtonderdeel c.
Uit de vaststellingsovereenkomst, zoals neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van 8 juli 2022, volgt dat enkel de executie ten aanzien van de garagebox en het appartementsrecht zou worden opgeschort. Niet in geschil is dat verweerder zich aan die afspraak heeft gehouden. Evenmin heeft verweerder de aan hem toekomende vrijheid in het behartigen van de belangen van zijn cliënt overschreden door het faillissement aan te vragen van klager nadat betaling ondanks diverse sommaties uitbleef. Dat het faillissementsverzoek uiteindelijk is afgewezen doet daar niet aan af. Verweerder heeft op dat punt toegelicht dat de steunvorderingen kort voor en na de mondelinge behandeling door klager zijn voldaan.
Klachtonderdeel d.
Op 18 januari 2023 is afgesproken dat het beslag binnen zeven dagen zou worden doorgehaald, dus uiterlijk op 25 januari 2023. Op 27 januari 2023 was dat kennelijk nog niet gebeurd, waarop klagers advocaat navraag heeft gedaan bij verweerder. Verweerder stelt dat hij de zaak op dat moment al had overgedragen aan een collega. Kennelijk is de overdracht van de zaak niet goed verlopen, waardoor het beslag niet binnen de afgesproken termijn is doorgehaald. Hoewel verweerder daarin zorgvuldiger te werk had moeten gaan en het beslag binnen een week doorgehaald had moeten worden, is de raad van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Niet iedere fout is immers direct tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad weegt daarin mee dat verweerder direct na het maken van de afspraak op 18 januari 2023 opnieuw een aansprakelijkstelling had ontvangen van klager, waardoor het voorstelbaar is dat het doorhalen van het beslag aan zijn aandacht is ontsnapt. Op het eerste verzoek van 27 januari 2023 heeft de collega van verweerder diezelfde ochtend nog de deurwaarder direct geïnstrueerd om het beslag op te heffen.
Klachtonderdeel e.
Verweerder heeft onbetwist gesteld dat niet hij, maar zijn gemachtigde in die procedure de uitlating heeft gedaan waarover is geklaagd. Verweerder kan naar oordeel van de raad dan ook niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor deze uitlating. Overigens acht de raad die uitlating op zichzelf ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het stond verweerder (of zijn gemachtigde) vrij om over te brengen hoe een bezoek van klager aan het advocatenkantoor is overgekomen op de aldaar werkzame collega(‘s).
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Klager heeft de navolgende beroepsgronden aangevoerd.
6.2 Klachtonderdeel a: dit klachtonderdeel gaat niet over het onjuist informeren van de rechter. Het gaat om de handeling, het stellen van “vrees voor verduistering” bij een beslagverzoek voor een onroerend goed, waarvan verweerder wist dat er geen vrees voor verduistering was. Hierover is niet eerder geklaagd. De reden dat klager hierover niet eerder heeft geklaagd, is dat hij destijds niet wist dat je geen beslagverzoek mag doen als er geen vrees voor verduistering is.
6.3 Klachtonderdeel b: het was niet alleen de mening van klager dat de zaak in hoger beroep geen kans van slagen had, maar ook zijn advocaat had de misslagen benoemd. Het is ook gebleken dat de zaak in hoger beroep kansloos was. Dit klachtonderdeel gaat ook over het aanvragen van het faillissement met nep-steunvorderingen, terwijl het hoger beroep snel behandeld zou worden en het vonnis op misslagen berustte. Verweerder nam hiermee bewust het risico om klager onnodige en onomkeerbare schade toe te brengen.
6.4 Klachtonderdeel c: de raad gaat eraan voorbij dat een succesvolle faillissementsaanvraag tot gevolg zou hebben dat de garagebox en het appartement alsnog geëxecuteerd zouden worden. Er lag een overeenkomst om niet te executeren, maar een faillissement zou dat gevolg wel hebben gehad.
6.5 Klachtonderdeel d: er is wel sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De zaak was al beladen en men deed er nog een schepje bovenop. Het is volgens klager gedrag van een rancuneuze verliezer.
6.6 Klachtonderdeel e: verweerder is wel tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de uitspraak van zijn gemachtigde, omdat verweerder hem niet corrigeerde. Verweerder weet dat er van intimidatie geen sprake is geweest.
Verweer
6.1 Verweerder heeft opgemerkt dat klager zijn ingenomen standpunten en argumentatie heeft herhaald in zijn beroepschrift. Verweerder heeft daarom volstaan met een verwijzing naar het verweer dat bij de raad is gevoerd.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten
geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een
grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die
hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden
beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b)
geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat
de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid
daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn
cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel
dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
7.2 Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.
Overwegingen hof
7.3 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die louter een herhaling van eerder door klager ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Ten aanzien van klachtonderdeel a voegt het daar nog het volgende aan toe. Dat klager thans stelt dat zijn klacht ziet op de handeling (namelijk het aanvragen van verlof tot het leggen van beslag op het appartement wetende dat daarvoor geen vrees voor verduistering is) en niet op het opzettelijk achterhouden van informatie (waarop de eerdere klacht zag) leidt niet tot een ander oordeel dan de raad. Immers naar het oordeel van het hof ziet ook de handeling waar klager het over heeft, op het onjuist informeren van de rechter. In essentie gaat het om dezelfde gedraging. Dat wordt niet anders wanneer de klachtomschrijving anders wordt geformuleerd (zie HvD 7 februari 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:27).
7.4 Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
8.1 bekrachtigt de beslissing van 21 mei 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-909/DB/ZWB.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.W.M. Tromp en
J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 11 april 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 11 april 2025.