ECLI:NL:TAHVD:2025:68 Hof van Discipline 's Gravenhage 250051
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:68 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-04-2025 |
Datum publicatie: | 11-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 250051 |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verzet tegen voorzittersbeslissing van de Raad van Discipline. Geen sprake van doorbreking appelverbod. De stelling dat er sprake is een nieuw opgekomen feit ter zitting van de raad dat door de raad is weggelaten leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van een oneerlijk proces. Kennelijk heeft de raad de stelling van klaagster gepasseerd of het gestelde feit niet als vaststaand aangenomen. De raad heeft overwogen dat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter verder ook geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd zodat er geen plaats is voor nader onderzoek naar de klacht. De omstandigheid dat klaagster het daar niet mee eens leidt niet tot het oordeel dat er sprake is geweest van schending van fundamenteel rechtsbeginsel. |
Beslissing van 11 april 2025
in de zaak 250051
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 5 juni 2024 van de voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 24-143/DH/RO). In deze beslissing is de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:118 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
1.2 Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 27 januari 2025 het verzet van klager ongegrond verklaard (hierna: de verzetbeslissing). De verzetbeslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2025:11 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klaagster tegen de verzetbeslissing is op 5 februari 2025 ontvangen door de griffie van het hof. Op 24 februari 2025 en op 6 maart 2025 heeft klaagster nog e-mailberichten aan het hof gestuurd.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
De zaak is in raadkamer behandeld.
3 BEOORDELING
Feiten en beoordeling door (de voorzitter van) de raad
3.1 In deze zaak heeft klaagster op 2 november 2023 aan de Duitse deelstaat Nedersaksen een brief gestuurd met het verzoek om een officieel standpunt over gesteld racisme in een vennootschap waarvan de deelstaat de UBO zou zijn. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft klaagster gewezen op een brief van 22 november 2007 van de heer C, werkzaam bij Lamborghini. Op 5 december 2023 heeft verweerder namens Lamborghini een reactie aan klaagster gezonden, waarin wordt gesteld dat de brief van 22 november 2007 waarnaar klaagster heeft verwezen, bewerkt is. Verweerder heeft klaagster daarbij gesommeerd om te stoppen met het verspreiden van desinformatie. Verweerder heeft de originele versie van de brief van 22 november 2007 aan klaagster meegezonden. Op 12 december 2023 heeft de heer C. in een verklaring bevestigd dat hij de door klaagster meegezonden versie van de brief van 22 november 2007 niet heeft geschreven.
3.2 Klaagster heeft een klacht tegen verweerder ingediend waarin onder meer wordt verweten dat verweerder zonder voldoende aanleiding ernstige beschuldigingen uit. De voorzitter van de raad heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en de raad heeft het verzet ongegrond verklaard.
Standpunt klaagster
3.3 Het beroep van klaagster is gericht tegen de verzetbeslissing. Volgens klaagster is er bij de raad geen sprake geweest van een eerlijk proces. Klaagster heeft dit onderbouwd door te stellen dat de voorzitter in zijn beslissing bij de beoordeling van de klacht een onjuist toetsingscriterium heeft gehanteerd (de voorzitter heeft niet vastgesteld dat de klacht evident kansloos was) en dat de raad de beslissing van de voorzitter onjuist heeft geïnterpreteerd door te stellen dat de voorzitter “tot uitdrukking heeft gebracht” dat de klacht evident kansloos was. Volgens klaagster was de klacht niet evident kansloos en had zij een pleitbaar standpunt. Verder heeft klaagster aangevoerd dat er bij de zitting van de raad een nieuw feit aan het licht is gekomen dat een nieuw gezichtspunt oplevert en een nader onderzoek vergt, welk feit de raad bovendien heeft weggelaten. Zo is volgens klaagster vast komen te staan dat verweerder voorafgaand aan het opstellen van de gewraakte (sommatie)brief van 5 december 2023 aan klaagster, anders dan werd aangenomen, geen contact heeft gehad met de heer C, die de brief van 22 november 2007 had geschreven.
maatstaf
3.4 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Er kan een uitzondering op deze regel worden gemaakt, als de procedure bij de raad geen eerlijk proces betrof doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken. Het hof zal onderzoeken of daarvan sprake is.
schending van fundamentele rechtsbeginselen
3.5 Het hof is van oordeel dat hetgeen klaagster heeft aangevoerd niet meebrengt dat het appelverbod kan worden doorbroken. Het is het hof niet gebleken dat (de voorzitter van) de raad bij de beoordeling van de klachten een onjuist criterium heeft toegepast of buiten het toepassingsbereik van het criterium is getreden. Indien een klacht kennelijk ongegrond is kan de voorzitter die klacht afdoen (zie artikel 46j van de Advocatenwet). Dat heeft de voorzitter in dit geval gedaan. Tegen die beslissing staat het rechtsmiddel verzet open. In de verzetbeslissing heeft de raad vervolgens overwogen dat de voorzitter tot uitdrukking heeft gebracht dat sprake is van een evident kansloze klacht en dat de voorzitter heeft gemotiveerd dat de klacht kennelijk ongegrond is.
3.6 Kennelijk is klaagster het met die motivering niet eens omdat zij vindt dat zij wel een pleitbaar standpunt had. Het is evenwel vaste jurisprudentie dat klachten over de motivering en de inhoud van de beslissing niet raken aan fundamentele rechtsbeginselen, zoals schending van hoor en wederhoor. Dergelijke klachten leveren naar vaste jurisprudentie geen grond op voor doorbreking van het appelverbod (vergelijk: HvD 28 augustus 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:168, ECLI:NL:TAHVD:2017:169 en HR 23 juni 1995, NJ 1995/661).
3.7 Ook de stelling dat er sprake is een nieuw opgekomen feit ter zitting van de raad dat door de raad is weggelaten leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van een oneerlijk proces. Kennelijk heeft de raad de stelling van klaagster gepasseerd of het gestelde feit niet als vaststaand aangenomen. Immers, in 4.8 heeft de raad overwogen dat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter verder ook geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd zodat er geen plaats is voor nader onderzoek naar de klacht. De omstandigheid dat klaagster het daar niet mee eens leidt niet tot het oordeel dat er sprake is geweest van schending van fundamenteel rechtsbeginsel. Het hof verwijst naar de in 3.6 aangehaalde jurisprudentie.
slotsom
3.8 De slotsom is dat de gronden voor doorbreking van het appelverbod falen. Klaagster kan dan ook niet in hoger beroep worden ontvangen.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
4.1 verklaart het beroep van klaagster niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren
en J.M. Frons, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 11 april 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 11 april 2025.